Leiden alle wegen naar Parijs? (Klimaatverandering blog)

Gastblog van Mathieu Blondeel (VU Amsterdam)

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2023/07/bosbrand-1.jpg?w=799

Foto: US Department of Agriculture / Flickr (cc)

Sinds enkele jaren buitelen overheden, bedrijven, investeerders en anderen over elkaar om ‘net-zero’ (of netto-nuluitstoot) beloftes te maken. Ook heel wat fossiele energiereuzen, zoals Shell en BP, willen ten laatste tegen 2050 netto-nuluitstoot bereiken. Maar wat houdt zo’n net-zero strategie eigenlijk in? En, bovenal, voor grote olie- en gasconcerns rijst de vraag hoe deze beloftes te rijmen vallen met een bedrijfsstrategie die de verkoop van olie en gas prioriteit blijft geven? Dat is de basis van ons artikel ‘Do all roads lead to Paris?’, dat recent verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Climatic Change.

CO2 compensaties – een noodzakelijk kwaad?

Om deze vragen te beantwoorden, onderzocht ik samen met collega’s van de Kyoto en Tohoku universiteiten in Japan de net-zero strategie van vier olie- en gasbedrijven: Shell, BP, Chevron en ExxonMobil. Het resultaat is een unieke dataset die inzicht geeft in de haalbaarheid van claims van bedrijven als Shell om tegen 2050 CO2 neutraal te zijn.

Hun ‘net-zero’ claims houden in dat ze de CO2 emissies van hun productieactiviteiten, én die van de producten die ze verkopen, zo dicht mogelijk bij nul moeten brengen en alle resterende emissies moeten compenseren (‘offsetting’ in het Engels).[i] Voor die moeilijk uit te faseren, resterende emissies kan dan een ‘(carbon) credit’ gekocht worden voor elke ton CO2 die vermeden of uit de lucht gehaald wordt. Die credits zijn gelinkt aan een compensatieproject, zoals, bijvoorbeeld, bosbeheer in Brazilië of een windmolenproject in Turkije.

‘Get out of jail free’

Offsetting is ook een controversiële praktijk. Dr. Thales West, mijn collega bij het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de VU, heeft dit  in eerder onderzoek al aangetoond. Tijdens de recente bosbranden in Canada, bijvoorbeeld, gingen er nog stukken bos die gebruikt werden in zo’n compensatieproject, in vlammen op.

De overgrote meerderheid (73%) van de 116 onderzochte compensatieprojecten is gebaseerd op het vermijden van emissies (‘avoidance’), zoals behoud van bossen. Maar om een échte impact te hebben zou er eerder sprake moeten zijn van projecten die daadwerkelijk CO2 uit de lucht halen (‘removal’), zoals het aanplanten van nieuwe bossen. Van alle credits die Shell kocht in de periode 2020-22, was 85% gelinkt aan vermijden, terwijl dit voor BP en Chevron zelfs 100% was.

Een tweede cruciale bevinding is dat de meeste compensatieprojecten al geruime tijd geleden gestart werden. De Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) van de Verenigde Naties hanteert een standaard dat er enkel credits van projecten gekocht mogen worden die na 2016 gestart werden. Oudere projecten linken aan emissies van vandaag is op z’n minst problematisch en bovendien is het te moeilijk om de kwaliteit ervan te controleren en garanderen. 92% van de projecten van BP, 89% van Chevron en 72% van Shell’s projecten startten vóór 2016 en zouden dus eigenlijk niet gebruikt mogen worden.

Hoe geraken we in Parijs?

Ondanks hun claims dat ze ‘kwaliteitsvolle’ credits aankopen, toont onze analyse aan dat de compensatiepraktijken van Big Oil op z’n minst een dubieuze klimaatimpact hebben.

In de eerste plaats moet elke transitiestrategie een gecontroleerde, maar versnelde uitfasering van olie- en gasproductie inhouden. Dit moet uiteraard ook gepaard gaan met een consumptiereductie. Anders komen we in een prijscrisis terecht zoals we die het afgelopen anderhalf jaar gekend hebben.

Enkel voor de héél moeilijk uit te faseren residuele emissies, kan er gekeken worden naar ‘offsetting’. Maar ook dan is er nood aan veel betere regulering en strengere kwaliteitscontrole op de daadwerkelijke acties die worden genomen om de CO2-uitstoot te compenseren.

—–

Het onderzoek ‘Do all roads lead to Paris?’ werd in juni gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Climatic Change.

[i] Andere bedrijven en overheden gaan nog een stap verder en willen net-zero voor uitstoot voor een heleboel andere broeikasgassen (zoals methaan) bereiken. Dit wordt ook omschreven als ‘klimaatneutraliteit’. Het verschil tussen een klimaatneutraliteit en koolstofneutraliteit is dus de hoeveelheid broeikasgassen waarvoor je naar netto-nuluitstoot streeft.

https://klimaatveranda.nl/2023/07/11/leiden-alle-wegen-naar-parijs/

De stand van zaken rond attributie van extreem weer (Klimaatverandering blog)

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2022/07/heatwave_across_india_pillars.jpg?w=768

Waargenomen temperaturen op 29 april 2022 tijdens hittegolf in India en Pakistan. Bron: ESA.

Attributie van extreme weersomstandigheden is een relatief nieuwe discipline in de klimaatwetenschap. De eerste attributiestudie dateert uit 2004, en pas vanaf ongeveer 2010 is dit type onderzoek echt op gang gekomen. Een overzichtsartikel dat vorige maand uitkwam laat zien dat er sindsdien aardig wat vorderingen zijn gemaakt, maar dat er ook de nodige problemen overblijven die niet eenvoudig op te lossen zijn.

Een aanzienlijk deel van die problemen is eenvoudig samen te vatten als: afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid. Om iets te kunnen zeggen over factoren die invloed hebben gehad op specifieke weersomstandigheden op een bepaald moment en een bepaalde plaats, is er veel informatie nodig. Meteorologische metingen natuurlijk, maar ook gegevens over de gevolgen van weersextremen. In welvarende of politiek stabiele landen – overbodig te zeggen dat daar een flinke overlap in zit – is er meestal aardig wat voorhanden. In andere landen is dat vaak niet zo. Terwijl daar natuurlijk ook extreme omstandigheden voorkomen, en het is al zeker niet zo dat de gevolgen er minder ernstig zijn.

Het grote verschil tussen diverse delen van de wereld wordt in het artikel duidelijk gemaakt aan de hand over gegevens over hittegolven in de internationale rampen-database EM-DAT. Die vermeldt in totaal 147 voorvallen van hitte voor de periode van 2000 tot 2020, waarvan maar 58 uit Azië, Afrika, Zuid- en Midden-Amerika en de Caraïben bij elkaar. En van de in totaal 157.000 geregistreerde hittedoden zijn er maar 10.000 uit die gebieden. Terwijl er 85% van de wereldbevolking woont en de warmste en meest vochtige regio’s ter wereld daar liggen. Het werkelijke aantal hittegolven en slachtoffers daarvan zal dus veel hoger zijn.

Het is nauwelijks denkbaar dat er nu nog hittegolven zijn die niet ernstiger en waarschijnlijker zijn geworden door de opwarming van het klimaat, zegt Friederike Otto, een van de auteurs van het artikel en vooraanstaande specialist op dit onderwerp, in New Scientist. Dat lijkt me geen heel gewaagde uitspraak, nu de aarde inmiddels ongeveer 1,2°C is opgewarmd en de 30% van het aardoppervlak die uit land bestaat nog meer. Land warmt immers een stuk sneller op dan de oceanen, zoals te zien is in de afbeelding hieronder van Berkeley Earth.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2022/07/opwarming-land-en-oceaan.jpg?w=900

Tegenover een toename van extreme hitte staat een afname van extreme kou. Het aantal doden door kou zal daardoor afnemen, maar het is onwaarschijnlijk dat dat opweegt tegen de extra doden door extreme hitte. De correlatie tussen temperatuur en mortaliteit is veel sterker bij extreme hitte dan bij extreme kou. Uit onderzoek blijkt dat er ‘s winters weliswaar meer mensen overlijden dan in de zomer, maar dat extreme kou daar niet veel invloed op heeft. Bij extreme hitte is er wel meer sterfte. Vooral de combinatie van hitte en hoge luchtvochtigheid is gevaarlijk. Een zogenaamde natteboltemperatuur van 35°C is binnen enkele uren dodelijk voor gezonde mensen. Voor kwetsbare mensen kan die grens aanzienlijk lager liggen. In enkele kustgebieden in warme delen van de wereld zijn extremen gemeten die die waarde van 35°C benaderen en in een enkel geval zelfs overschrijden.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2022/07/extremen-natte-bol.jpeg?w=1024

Waargenomen extremen van de natteboltemperatuur. Bron: Raymond et al. 2020.

Er is ook een duidelijk verband tussen opwarming en extreme neerslag. Neerslagpatronen kunnen verschuiven in een veranderend klimaat, maar in de meeste delen van de wereld is er een duidelijke toename van zowel de intensiteit als de frequentie van extreme neerslag. De vertaling daarvan naar overstromingsrisico’s is niet zo eenvoudig, omdat er tal van andere factoren meespelen. Maar een toename van die risico’s in verschillende delen van de wereld is aannemelijk.

De situatie is ook complex voor de andere typen extremen die het artikel bespreekt: droogte, natuurbranden en tropische cyclonen. In sommige gevallen heeft de opwarming aantoonbaar invloed, in sommige aantoonbaar niet, maar vaak blijft het onzeker. De complexiteit wordt geïllustreerd aan de hand van de regelmatig terugkerende droogte in Oost-Afrika. Natuurlijke variabiliteit van het weer maakt dat gebied kwetsbaar voor droogte en lokale omstandigheden, zoals het waterbeheer, kunnen die kwetsbaarheid verminderen of juist verergeren. Ook in het veranderende klimaat blijven dit dominante factoren. Een mogelijk effect van klimaatverandering is daar niet zo makkelijk uit te filteren, ook omdat de periode waarvoor goede meteorologische waarnemingen beschikbaar zijn vrij kort is. Maar juist in een gebied dat al zo kwetsbaar is, waar elk beetje water dat er nog is een verschil kan maken, kan een relatief kleine invloed van klimaatverandering dramatische consequenties hebben. Aan de andere kant benadrukt het artikel dat de kwetsbaarheid van de bevolking hier in belangrijke mate samenhangt met de sociaaleconomische situatie. Verbetering van die situatie zou de risico’s dus aanzienlijk kunnen verminderen, ongeacht te vraag of droogte volledig ‘natuurlijk’ is, of juist gerelateerd aan klimaatverandering.

In sommige andere delen van de wereld is een toename van droogte wel met grote waarschijnlijkheid te relateren aan de opwarming van het klimaat. In het zuidwesten van de Verenigde Staten is het een combinatie van factoren: een afname van de sneeuwbedekking en daardoor de hoeveelheid smeltwater die beschikbaar komt, samen met warmere droge periodes. Rond de Middellandse Zee is de hoeveelheid neerslag duidelijk afgenomen.

Het belangrijkste nieuws over tropische cyclonen (meer bekend als orkanen of tyfonen) komt van een ander artikel. Volgens dit onderzoek komen deze stormen minder voor in het warmere klimaat. Sinds de jaren ‘70 kunnen satellieten cyclonen waarnemen en over de periode daarvoor zijn de cijfers onzeker. Het onderzoek maakt gebruik van een zogenaamde heranalyse om stormen op te sporen die niet zijn waargenomen. Dat is een dataset die is gebaseerd op meteorologische waarnemingen, die worden aangevuld met berekeningen met weermodellen. In die gegevensreeks zijn bepaalde meteorologische karakteristieken te vinden die wijzen op een cycloon, ook als de cycloon zelf niet is waargenomen. Aanvullend hierop zijn er simulaties uitgevoerd met klimaatmodellen met een hoge resolutie, die een vergelijkbaar resultaat opleveren.

De onzekerheden in de analyse zijn aanzienlijk, maar vooral omdat de verschillende methoden een vergelijkbaar resultaat opleveren vinden de onderzoekers het aannemelijk dat er werkelijk een afname is. Ze vermoeden dat de afname van het aantal stormen te maken heeft met de verzwakking twee belangrijke circulatiepatronen in de tropische atmosfeer: de Walker en de Hadley circulatie. Het hoeft overigens niet te betekenen dat er ook de risico’s afnemen. Klimaatverandering heeft ook op andere manieren invloed op deze stormen: de hoeveelheid neerslag neemt toe, ze worden gemiddeld zwaarder, mogelijk bewegen ze trager en de gebieden waar ze zich voordoen veranderen.

https://klimaatveranda.nl/2022/07/31/de-stand-van-zaken-rond-attributie-van-extreem-weer/

Bij De Telegraaf ligt de rode loper voor Clintel altijd klaar (Klimaatverandering blog)

De Telegraaf en Clintel zijn dikke maatjes. Clintel-duo Berkhout en Crok kreeg in twee weken tijd drie keer de ruimte om uit te pakken met klimaatfabeltjes, in twee opiniestukken en een redactioneel verhaal. Marcel Crok kwam aan het woord in het redactionele verhaal dat over het nieuwe IPCC-rapport gaat. De strekking van het verhaal is dat ‘rampscenario’s leidend’ zouden zijn in dat rapport.

Marcel Crok snijdt zichzelf daarin pijnlijk in de vingers met een typisch gevalletje de pot verwijt de ketel. Het IPCC schijft: “Human influence very likely contributed to the decrease in Northern Hemisphere spring snow cover since 1950”. Crok noemt dat een cherry-pick, want volgens ‘veelgebruikte data van de Amerikaanse Rutgers University’ zou er in de wintermaanden juist een kleine toename van de sneeuwbedekking zijn. En dat is de echte cherry-pick. Het IPCC kijkt namelijk niet alleen naar die ene dataset, maar naar alle gegevens die er zijn. En in dat totaal zijn de ‘veelgebruikte data’ van Rutgers de uitzondering. Het IPCC houdt wel rekening met die gegevens en schrijft dan ook (2.3.2.2 p. 2-62) dat er een aanzienlijke onzekerheid is over de trends vanaf 1978 voor de maanden oktober tot en met februari. Maar dat doet niet af aan de constatering dat er, op basis van alle informatie, een afname is als je het over het hele jaar bekijkt. In hoofdstuk 9 van het rapport is te lezen en te zien (zie figuur 9.23 hieronder) dat de trend voor alle maanden van het jaar negatief is.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2021/08/ipcc_ar6_fig_9_23.png?w=500



In het artikel komen ook anderen aan het woord, opvallend genoeg net de mensen die Crok zelf ook heel vaak citeert. Roger Pielke Jr klaagt dat het IPCC de nadruk zou leggen op het meest extreme emissiescenario. Dat hoogste scenario is ‘niet realistisch’ is de klacht. Wie de werkelijke broeikasgasuitstoot vergelijkt met IPCC-scenario’s uit het verleden kan alleen maar concluderen dat het zeker niet het minst realistische scenario is. De realiteit ligt namelijk, zoals dat in de geschiedenis bijna altijd het geval is geweest, veel dichter bij het hoogste dan bij het laagste scenario uit het rapport. En toch heeft dat het IPCC er niet van weerhouden om in het nieuwe rapport een nog optimistischer scenario, met nog minder emissies, toe te voegen. De crux blijft natuurlijk dat de scenario’s geen voorspellingen zijn, maar alleen bedoeld om de volledige bandbreedte in kaart te brengen van mogelijke toekomstige emissies. Het IPCC doet helemaal geen uitspraken over welk scenario meer of minder waarschijnlijk is.

Wel is het zo dat het nieuwe rapport apart aandacht besteedt aan worst-case scenario’s. Terecht, omdat die relevant zijn voor de besluitvorming. Scenario’s met een kleine kans en grote gevolgen kunnen nu eenmaal zwaar meewegen in een risico-analyse, omdat de definitie van risico nou eenmaal kans maal gevolg is. En het IPCC maakt voldoende duidelijk dat dergelijke worst-case scenario’s onwaarschijnlijk zijn, maar niet helemaal uitgesloten.

Een ander punt van kritiek is dan nog dat het IPCC geen rekening zou houden met een schatting van Bjorn Lomborg, dat het aantal extra doden door hitte kleiner zou zijn dan het aantal doden dat minder valt door kou. Waarom dat niet wordt genoemd in het rapport is goed te verklaren: dit soort gevolgen van klimaatverandering valt buiten het aandachtsveld van IPCC Werkgroep I. Anders dan hij beweert neemt het gezondheidsrisico sterker toe bij meer hitte (in de zomer) dan dat het afneemt bij minder kou (in de winter).

De verslaggevers van De Telegraaf doen zelf ook nog een misleidende duit in het zakje. Dit geven ze als verklaring waarom het IPCC-rapport nu uitkomt: “Om wereldleiders, diplomaten en lobbyisten te overtuigen van de noodzaak van klimaatbeleid, legt het IPCC nu alvast de belangrijkste conclusies op tafel.”. De realiteit is heel anders: het IPCC voorziet de wereldpolitiek van objectieve, wetenschappelijke informatie, omdat die daarom heeft gevraagd. Veel subtieler is het antwoord dat ze geven op de vraag of klimaatverandering al invloed heeft op bijvoorbeeld bosbranden en overstromingen. Eerst melden ze dat het IPCC aangeeft dat daarover nog veel onzeker is, om dan af te sluiten met: “De voorspelling is wel dat als de huidige opwarming doorzet, dergelijke weersextremen vaker zullen voorkomen.” Hoewel het er niet letterlijk staat, is de suggestie dat de onzekerheid impliceert dat de menselijk invloed nu nog beperkt is. Maar afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid. Er zitten twee kanten aan die onzekerheid: de menselijk invloed in het huidige klimaat op dit soort gebeurtenissen kan kleiner, maar ook groter zijn dan wordt gedacht. Maar goed, misschien mag je de Telegraaf-journalisten dit laatste puntje niet echt aanrekenen, omdat het vooral illustreert hoe lastig het is om hier goed over te communiceren.

De twee opiniestukken van Clintel komen van Guus Berkhout. Op 17 juli pleit die, naar aanleiding van de overstromingen in Duitsland, België en Limburg, voor dweilen met de kraan open. Berkhout doet net alsof het nieuws is dat we ons aan moeten passen aan klimaatverandering. Natuurlijk moet dat. Nederland is daar ook al enkele decennia mee bezig. We moeten vooral hopen dat beleidsmakers daarbij niet teveel luisteren naar lieden als Berkhout, die immers al jaren roepen dat het allemaal wel los zal lopen met de gevolgen van klimaatverandering. Het is behoorlijk schaamteloos dat uitgerekend Berkhout nu anderen verwijt dat de aanpassing aan klimaatverandering niet snel genoeg gaat.

Gelukkig is er in Nederland wel geanticipeerd op de voorspelbare gevolgen van het warmer wordende klimaat. Adaptatie maatregelen zoals Ruimte voor de Rivier hebben in Nederland tijdens de hevige buien vorige maand nog veel ergere schade voorkomen. Maar als we even proberen door te spoelen naar de toekomst, met een steeds sneller stijgende zeespiegel waar de rivieren hun water op moeten proberen te lozen, dan zullen we het met alleen adaptatie niet redden. Of slechts tegen exorbitant hoge kosten.

Om ook op de langere termijn droge voeten te houden zullen we naast adaptatie tegelijkertijd de oorzaak van het toenemen van weersextremen moeten aanpakken door de uitstoot van broeikasgassen fors naar beneden te brengen. Doen we dat niet, dan zadelen we onszelf en onze nazaten op met een steeds groter en duurder wordend probleem, waardoor uiteindelijk zelfs de leefbaarheid van onze delta op het spel komt te staan.

Het tweede stuk gaat over de ‘warm lopende’ klimaatmodellen van CMIP6, waar wij in februari 2020 al over schreven. Berkhout beweert dat die het gelijk van pseudosceptici zouden bewijzen. Niets is minder waar. In tegenstelling tot wat pseudosceptici graag suggereren geloven klimaatwetenschappers niet blindelings hun modellen. Volgens Berkhout zouden klimaatwetenschappers nu ‘toegeven’ dat modellen een te hoge klimaatgevoeligheid berekenen. De realiteit is dat klimaatwetenschappers vanaf het allereerste moment dat er nieuwe modelresultaten naar buiten kwamen hebben gezegd dat een aantal modellen wel op een erg hoge klimaatgevoeligheid uitkwam. En dat daar kritisch naar gekeken moest worden. Die klimaatwetenschappers beschuldigt Berkhout er nu, zonder enige reden, van dat ze klimaatmodellen de afgelopen decennia ‘stap voor stap alarmistischer’ gemaakt zouden hebben. Je zou er bijna om lachen als het niet zo diep triest en onzinnig was. Een van die wetenschappers is NASA’s Gavin Schmidt, die Berkhout in zijn stuk erg selectief citeert. Wie echt wil weten hoe integer en genuanceerd Schmidt is kan zijn blog hierover lezen op RealClimate. Het artikel in Science waar hij aan het woord komt en waar Berkhout selectief uit citeert is ook de moeite waard.

Het heeft allemaal geen enkele invloed op de betrouwbaarheid van het nieuwe IPCC-rapport. In de schatting van de klimaatgevoeligheid is rekening gehouden met het feit dat een aantal modellen vermoedelijk te hoog zit. Ook voor toekomstprojecties is hier rekening mee gehouden, door modellen met een te hoge klimaatgevoeligheid minder of zelfs helemaal niet mee te wegen (zg ‘constrained projections’). De realiteit is natuurlijk dat Berkhout zijn misleidende verhaal alleen maar heeft kunnen schrijven dankzij de openheid en integriteit van klimaatwetenschappers. Wetenschappers die de problemen met een aantal modellen – lang niet allemaal, trouwens – naar buiten brachten zodra ze die zagen. En die er natuurlijk in hun projecties rekening mee houden.

https://klimaatveranda.nl/2021/08/12/bij-de-telegraaf-ligt-de-rode-loper-voor-clintel-altijd-klaar/

RCP8.5: worst case, business as usual of foute voorspelling? (Klimaatverandering blog)

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/02/rcpemissions.png?w=500&h=180

Er woedt al een tijd een pittige discussie onder energie- en klimaatdeskundigen en hun volgers over de RCP-emissiescenario’s, die onder meer zijn gebruikt in het vijfde Assessment Report van het IPCC. Het gaat dan met name over het hoogste scenario, RCP8.5. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we hier te maken hebben met wat Stephan Lewandowsky ooit “seepage” noemde: een pseudosceptisch frame dat binnensijpelt in de wereld van de wetenschap. Dat pseudoscpetische frame komt er op neer dat RCP8.5 een foute voorspelling is. Dat is nonsens.

Scenario’s zijn geen voorspellingen. Er wordt juist met verschillende scenario’s gerekend omdat de menselijke keuzes grotendeels bepalend zullen zijn voor de toekomstige emissies en concentraties van broeikasgassen onvoorspelbaar zijn. Het simpele feit dat er uiteenlopende scenario’s zijn die onmogelijk allemaal uit kunnen komen zou voldoende moeten zijn om te beseffen dat ze niet bedoeld zijn als voorspelling. Maar toch blijft de suggestie van de foute voorspelling, van de overdreven pessimistische klimaatwetenschap, maar terugkomen. Het spiegelbeeld van die suggestie, dat klimaatwetenschappers veel te optimistisch zouden zijn omdat in onderzoeken ook vaak het laagste scenario RCP2.6 wordt meegenomen, zie je zelden of nooit. En dat terwijl de werkelijke emissies nog altijd een stuk dichter bij het hoogste dan bij het laagste scenario liggen, zeker als ook emissies van ontbossing worden meegenomen.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/02/epe0okcuyaaqgki.jpg?w=500&h=196

Het tekent de moeite die de maatschappij en de wetenschap blijken te hebben met het benoemen van risico’s. En de gevoeligheid die er nog steeds is voor het verwijt van bangmakerij. Het is natuurlijk ook een lastige kwestie, omdat mensen zo verschillend reageren op informatie over risico’s. De communicatie hierover blijft dan ook een mijnenveld, tussen wetenschappers onderling én tussen wetenschap en maatschappij.

Zeke Hausfather en Glen Peters begaven zich deze week in dat mijnenveld, met een commentaar in Nature. Het leverde nogal tendentieuze koppen op, onder meer bij de BBC en in De Volkskrant. En hoewel Hausfather en Peters zeker een aantal zinnige punten maken, is de angst om weggezet te worden als paniekzaaier tussen de regels door wel te zien in hun stuk. Ik betwijfel of die angst een goede raadgever is.

Een belangrijk punt van Hausfather en Peters is het zorgvuldig benoemen en omschrijven van een scenario als RCP8.5. De omschrijving “business as usual” die nogal eens wordt gebruikt vinden ze niet correct. En daar hebben ze zeker een punt. Overigens hebben de ontwikkelaars van de RCP-scenario’s en het IPCC die omschrijving ook nooit gebruikt. Maar in wetenschappelijke artikelen en berichten in de media komt hij wel regelmatig voor. Vooral uit gewoonte, zo vermoed ik. “Business as usual” was in het verleden namelijk wel een voor de hand liggende benaming voor het hoogste scenario, dat uitging van de groei van emissies zonder enig klimaatbeleid. In het eerste IPCC-rapport, uit 1990, werd die benaming bijvoorbeeld gebruikt. Maar de wereld zag er destijds anders uit. Er waren nog geen internationale klimaatafspraken, laat staan dat er ook maar iets was dat op het begin van een energietransitie leek. Er was ook maar bar weinig reden om aan te nemen dat zo’n transitie zonder internationaal klimaatbeleid op gang zou komen. Een beleidsarm scenario (in het Nederlands ook wel aangeduid als “autonome ontwikkeling”) zou destijds dus naar alle waarschijnlijkheid neerkomen op de verdere ontwikkeling van een volledig op fossiele brandstof gebaseerde wereldeconomie.

Maar sindsdien is er wel het nodige gebeurd. Het klimaatverdrag van Kyoto uit 1997 was voor sommige landen al een aanzet om voorzichtig met de energietransitie te beginnen, en met het afsluiten van het klimaatakkoord van Parijs sprak de hele wereld een stevige ambitie uit. Natuurlijk valt het nog te bezien of die ook wordt waargemaakt, maar het ligt inmiddels zeker niet meer voor de hand dat “business as usual” neerkomt op een volledig fossiele economie. Er zijn zelfs mensen die menen dat de ontwikkeling naar duurzame technologie en energie inmiddels niet meer te stoppen is, dat het een autonome ontwikkeling zal zijn die ook zonder enig overheidsbeleid door zal gaan. Het “usual” in “business as usual” heeft geen eenduidige betekenis meer en dus is het geen goed idee om zo’n verwarrende term te blijven gebruiken.

Meer moeite heb ik met de suggestie van Hausfather en Peters dat RCP8.5 vaak als het meest waarschijnlijke scenario gepresenteerd zou worden. Naar mijn beste weten wordt in de wetenschappelijke literatuur, en zeker in IPCC-rapporten, geen uitspraak gedaan over welk scenario meer of minder waarschijnlijk is. Het komt wel nogal eens voor dat onderzoeken alleen het hoogste en laagste emissiescenario laten zien, maar dat is best logisch: op die manier krijgt men een beeld van de hele bandbreedte aan mogelijk uitkomsten. Om in te zien dat andere scenario’s tussen die uitersten liggen hoef je ze niet noodzakelijk expliciet mee te nemen.

En als een onderzoek alleen het hoogste scenario bekijkt betekent dat nog niet dat men dat scenario ook tot het meest waarschijnlijke uitroept. Er kunnen andere legitieme redenen voor zijn. Wetenschappelijk gezien kan het simpelweg interessant zijn om het effect van een ingrijpende verandering door te rekenen. Neem, ter vergelijking, het voorbeeld van een productontwikkelaar die een nieuw additief voor, pak ‘m beet, een wasmiddel onderzoekt. Bij de eerste experimenten zal zo iemand een flinke dosis toevoegen, om daarmee direct een duidelijk beeld te krijgen van het effect. Bij een lage dosis beginnen is niet handig, want dan weet je nog niks als er geen effect te zien is. Dat klimaatonderzoekers regelmatig eenzelfde benadering kiezen voor modelexperimenten is alleen maar logisch: zo kunnen ze in één keer zien of een verwacht effect zich voor zou kunnen doen. Aanvullend onderzoek kan vervolgens eventueel meer de nuances opzoeken. Dat heeft niets met overdrijving of pessimisme te maken. Zo’n onderzoek een beetje handig presenteren is dan natuurlijk wel belangrijk.

De onderliggende boodschap van Hausfather en Peters lijkt te zijn dat scenario’s realistischer moeten zijn. Ik heb daar mijn twijfels over. Omdat daarmee in mijn ogen de grens tussen voorspelling en scenario vervaagt. Dat zou de verwarring juist in de hand kunnen werken. Het is ook maar de vraag of toekomstige emissies en concentraties wel zo voorspelbaar zijn als Hausfather en Peters lijken te denken. Dat is een kanttekening die ook Michael Mann maakt. Daarbij wijst hij op nog een belangrijk punt: de C in RCP staat voor “concentration”. Hoeveel de CO2-concentratie nog zal stijgen hangt niet alleen af van onze emissies, maar ook van mogelijke terugkoppelingen in de koolstofcyclus. Denk aan CO2 die vrijkomt bij bosbranden, of bij het ontdooien van permafrost.

Vanuit de risico-benadering is het belangrijk om de volledige bandbreedte aan mogelijke uitkomsten te onderzoeken en niet alleen wat, al dan niet terecht, als meest waarschijnlijke uitkomst wordt gezien. En in een risico-analyse wegen juist de worst-case scenario’s zwaar.

Het enige onontkoombare feit in deze discussie blijft dat niemand met zekerheid kan zeggen hoe emissies en concentraties in de toekomst zullen verlopen. De mens is op dit moment de meest onvoorspelbare factor in het klimaat, en dat zullen we nog wel een tijdje blijven.

https://klimaatveranda.nl/2020/02/02/rcp8-5-worst-case-business-as-usual-of-foute-voorspelling/

Californië wordt heter en droger – en dan is één vonk genoeg (Klimaatverandering blog)

Gastblog van Rolf Schuttenhelm

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2019/11/californische-bosbrand-2013.jpg?w=500&h=281

Foto van een bosbrand bij Yosemite National Park in 2013. De grootste brand van dat jaar is de tot nog toe zesde meest omvangrijke bosbrand in Californië – overtroffen door onder andere branden in 2018 en 2019 – en begon uit een kampvuurtje van een jager. De grootste bosbrand van 2018 valt te herleiden tot een vonk van een hamer op een ijzeren paal. En dit jaar worden de elektriciteitskabels genoemd. Maar valt daarmee te verklaren dat het aantal bosbranden nu gemiddeld acht keer zo groot is als in de jaren 70? Een vonk richt weinig uit als die op een vochtige bosbodem valt (het werkelijke ‘geheim van de Finnen’). Bron afbeelding: US Department of Agriculture.

De Amerikaanse staat Californië wordt momenteel weer geteisterd door uitzonderlijke felle bosbranden. Maar waren Californische bosbranden vorig jaar niet ook groot nieuws? En de jaren ervoor? Is er sprake een toename, en zo ja, wat is de oorzaak?

Ja, inderdaad zijn er nu twee jaren op rij waarin grote delen van de Californische bossen in rook opgaan – en ook over een wat grotere tijdschaal nemen de bosbranden in Californië toe. Het jaarlijks verbrande gebied is nu vijf keer zo groot als in de jaren 70, met tussen 1972 en 2018 een achtvoudige toename in zomerse bosbranden. De huidige bosbranden niet meegerekend, hebben 12 van de 15 grootste Californische branden plaatsgevonden sinds het jaar 2000.

In de zoektocht naar de oorzaken van de natuurbranden komt al gauw een afkorting naar boven: PG&E. Dat staat voor Pacific Gas & Energy, een energiebedrijf dat verantwoordelijk is voor een deel van de elektriciteitskabels die door de Californische bossen lopen, waar vaak de term ‘utilities’ voor wordt gebruikt. Omdat PG&E deze infrastructuur slecht zou onderhouden, kunnen boomtakken de bedradingen raken, waardoor vonken overspringen en branden ontstaan.

Trump: de Finnen harken hun bossen, en hebben geen last van branden

Daarbij kun je je afvragen wat dan specifiek het probleem is: de elektriciteitskabel, de boom – of misschien een onderliggende factor. En zo komt ook de politieke verdeeldheid in de VS naar boven. Vorig jaar gooide president Trump de knuppel in het hoenderhok, toen hij een verbrand dorp bezocht en zei dat de toename van de branden niet door klimaatverandering komt, maar door ‘slecht bosbeheer’.

Volgens Trump gaat het om de bosbodems, die je moet opruimen. Hij verwijst daarbij naar een gesprek met de president van Finland, waar ze veel tijd zouden besteden aan het harken van de bosbodems – en niet zo veel branden hebben.

Trump heeft ook bij de huidige branden herhaald dat het probleem de bosbodems zijn, die moeten worden schoongemaakt. Zo lang dit niet gebeurt hoeft de (Democratische) gourverneur van de staat niet te rekenen op financiële ondersteuning in de bestrijding van de branden (ook al is het merendeel van de Californische bossen officieel in beheer van de federale overheid). In conservatieve media gaat het vaak nog een stap verder – daar wordt onder andere gesteld dat de bosbranden de schuld zijn van milieubeschermers, die houthakkers hebben verdreven.

In deze media is verhoudingsgewijs weinig aandacht voor berichten van bijvoorbeeld de bossendienst van het Amerikaanse landbouwministerie en de National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA), die samen met veel andere wetenschappers óók kijken naar de onderliggende oorzaken van de toename in bosbranden.

Klimaatverandering is een van de oorzaken van de bosbranden

Terwijl uit dat onderzoek op zich een genuanceerd beeld naar boven komt, dat de New York Times samenvat in een artikel met de veelzeggende titel “Are wildfires caused by utilities or climate change? Yes” – beide oorzaken voor de bosbranden bestaan naast elkaar. Het slechte onderhoud van elektriciteitskabels is een factor, net als klimaatverandering: de Californische bossen worden niet alleen warmer, maar ook droger. En dan heeft een vonk van een elektriciteitskabel of een hamer op een ijzeren paal een aanzienlijk groter effect.

Hoe groot is dan die rol van klimaatverandering? Volgens de US National Climate Assessment van 2018 verklaart klimaatverandering ongeveer de helft van de toename van bosbranden in het westen van de VS, zoals onderstaande grafiek illustreert:

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2019/11/nca2018_figure25_4.png?w=500&h=255

Cumulatief verbrand bosoppervlak in het westen van de VS in de periode 1984 -2015 en de invloed daarop van klimaatverandering. Bron: U.S. Global Change Research Program, Fourth National Climate Assessment.

En afgelopen zomer verscheen een studie onder leiding van het Lamont-Doherty aardobservatorium van de Columbia Universiteit die het mechanisme toelicht. Ze beschrijven dat het warme seizoen in Californië sinds het begin van de jaren 70 gemiddeld 1,4 graden warmer is geworden – een opwarming die het gevolg is van de mondiale klimaatverandering.

Dit heeft volgens de onderzoekers geleid tot een significante stijging van het ‘dampdruktekort’ – warmere lucht kan meer vocht opnemen, waardoor de bladeren van planten meer water verliezen via verdamping en dus ook meer vocht moeten opnemen via hun wortels.

Als gevolg is het hele bossysteem, inclusief de bodems, tegenwoordig structureel droger. En dan is soms een enkele vonk genoeg. Het Californische bosbrandprobleem is daarmee ook bepaald niet voorbij. Volgens deze onderzoekers bestaat in de Californische zomer een exponentieel verband tussen het bosbrandoppervlak en het dampdruktekort. Dat belooft weinig verbetering naarmate de temperatuurstijging doorzet en het vochttekort toeneemt.

Updated animation showing the shift towards hotter & drier conditions in California, and the tendency for the worst wildfires to occur in the hottest and driest years.

2019 has been wetter and less warm than most recent years. #CaliforniaFires pic.twitter.com/oIbqcQ7Xmu

— Robert Rohde (@RARohde) November 7, 2019

En wereldwijd? Daar wordt het nog iets complexer, omdat er altijd veel meer factoren meespelen. Zo nemen Afrikaanse savannebranden af door… de afname van savanne-oppervlak (door de toename van landbouwgronden). Branden op de taiga hebben een relatief sterke relatie met de mondiale opwarming, en zijn er mede verantwoordelijk voor dat 2019 op weg is het grootste brandjaar te worden sinds 1998 (toen een krachtige El Niño onder andere aanleiding gaf tot grootschalige bosbranden op Borneo en Sumatra) – zo meldde het KNMI vorige maand in een speciaal bericht over de complexe bosbrandtrend.

Australië: na een extra heet jaar blijft de regen op afstand

En daar komen nu de felle branden in het oosten van Australië nog bovenop. Ook die hebben vaak een relatie met El Niño, maar daar is nu officieel geen sprake van. Maar als je kijkt naar de actuele zeewatertemperatuurafwijkingen valt wel een lokaal patroon op dat er een beetje op lijkt: het water in de Koraalzee is iets frisser dan normaal.

Dat bevordert de opbouw van hoge luchtdruk, waardoor de moessonregens, die normaal gesproken medio november bij de Australische noordkust arriveren, voorlopig boven Nieuw-Guinea blijven hangen. Zo wordt het droge seizoen langer, terwijl het door recente hitterecords ook intenser is. Die eerste factor is natuurlijk, de tweede niet. Zo hebben bosbranden wel vaker een mengeling van oorzaken, waaronder een tamelijk grote elephant in the room. Nee, niet die hark. Hitte.

https://klimaatverandering.wordpress.com/2019/11/10/californie-wordt-heter-en-droger-en-dan-is-een-vonk-genoeg/