Windmolens Goyerbrug (ChristenUnie Houten)

http://houten.christenunie.nl/l/library/download/urn:uuid:86d01d1e-1761-49ca-bfb2-bdd4a0b9f35f/image.jpg?color=ffffff&scaleType=5&width=168&height=168&ext=.jpg

Op 1 oktober is in de gemeenteraad van Houten de verklaring van geen bedenking besproken voor de komst van vier windmolens bij de Goyerbrug. De raad heeft besloten deze verklaring van geen bedenking af te geven. Lees hieronder de bijdrage van de ChristenUnie.

Tussen het vorige debat over Windpark Goyerbrug op 28 mei en vandaag ligt een hete zomer. Extreme temperaturen, in Nederland maar veel dramatischer nog, ook in het Noordpoolgebied,
Alaska en Siberië, met als gevolg o.a. enorme bosbranden en smeltende veengebieden die eerder duizenden jaren bevroren waren. Een paar voorbeelden die duidelijk maken dat de gevolgen van klimaatverandering meedogenloos zichtbaar worden.

En dan lees je gisteren in de krant dat Nederland bijna Europees hekkensluiter is op het gebied van hernieuwbare energie. Alleen Luxemburg scoort nog slechter. In 2018 zaten we op 7,4% terwijl de doelstelling voor 2020 14% is. Hoeveel aansporing hebben we nog nodig om serieus vaart te maken met duurzame energie-opwekking?

Voorzitter, wij ondersteunen van harte het voorliggende raadsvoorstel om een Verklaring van Geen Bedenkingen voor Windpark Goyerbrug af te geven en vanuit de gemeente 100.000 euro bij te dragen aan het Windfonds. Een paar overwegingen hierbij:

1) Naar onze mening zijn alle 23 zienswijzen volledig en overtuigend beargumenteerd beantwoord. Waar nodig is gebruik gemaakt van aanvullende informatie en onderzoeken van experts, o.a. de GGD.

2) Het rapport van de bureaus UUM en Smartland toont aan dat het windpark Goyerbrug landschappelijk inpasbaar is op deze locatie. Waarbij je wel op het zogenaamde ‘mesoniveau’ een aantal landschappelijke interventies zou kunnen doen.

3) En dan het draagvlak. Ik heb de vorige keer al duidelijk gemaakt dat het vanuit bestuurs-
wetenschappelijk opzicht helemaal niet ongebruikelijk is om draagvlak te vertalen in de mate waarin een bestuurlijk besluit door betrokkenen wordt geaccepteerd. En dan is het een feit dat inmiddels 14 van de 15 direct omwonenden een overeenkomst hebben gesloten met de initiefnemer en zich daarmee gecompenseerd weten voor de plaatsing van windmolens in hun leefomgeving.

4) En hoe je het begrip ‘aantoonbaar draagvlak’ ook waardeert, wat we in het proces gezien

hebben is dat de ondernemer zijn uiterste best heeft gedaan, soms uitgenodigd door een amendement van deze raad. En dat heeft uiteindelijk geresulteerd in uiterst royale
compensatiemaatregelen, naast de overeenkomsten met de direct omwonenden ook de participatiemolen, de kortingsregeling voor omwonenden tot een straal van 1667 meter, de bijdrage aan het windfonds van 50.000 en de bijdrage voor mensen met een smalle beurs van 50.000. Wij zijn oprecht blij met dit hele pakket!

5) Gezien de grote extra toezeggingen door de ondernemer, vinden wij het voorstel om als
gemeente 100.000 euro in het Windfonds te storten, zeer goed te verdedigen.

Voorzitter, wij zijn ons er zeker van bewust dat niet alle zorgen en bezwaren van een aantal
omwonenden van het Windpark Goyerbrug zijn weggenomen. Hoe goed de bezwaarschriften ook zijn beantwoord, welke rapporten van welke deskundigen er ook beschikbaar zijn, hoeveel compensatie er ook uitgedeeld word. Daarom moeten inspanningen om het gesprek aan te gaan en omwonenden te betrekken, na vanavond niet ophouden.

Voor nu zijn wij blij met het zorgvuldige proces zoals dat gelopen is en we zien uit naar het
uiteindelijke resultaat: een draaiend Windpark Goyerbrug als onderdeel van een energieneutraal Houten!

https://houten.christenunie.nl/k/n2774/news/view/1311977/43709/windmolens-goyerbrug.html

Samen energie stoppen in windmolens en zonneparken (PvdA Lochem)

De krant staat er vol mee. Klimaatakkoord, windmolens, energietransitie, “van het gas af”, RES, beleidskaders, zonneparken, verdrag van Parijs, etc, etc. Weet u het nog? Het lijkt “ver van ons bed”, maar  komt dichterbij.

Ook in Lochem worden plannen gemaakt voor een duurzame toekomst, dat is hard nodig, want de effecten van de opwarming van de aarde worden pijnlijk duidelijk door de bosbranden in Australië, maar ook voor alle skiliefhebbers die geen sneeuw meer op de piste hebben.

Daarom is het belangrijk om samen na te denken hoe we tot een energie transitie kunnen komen. Waar moeten in onze gemeente windmolens komen en zonneparken en waar gaat uw voorkeur naar uit? We realiseren ons dat deze maatregelen impact hebben op de omgeving waar u woont.

De gemeente gaat in gesprek met u. Met bijeenkomsten over windenergie en daarna ‘energiecafés’  in 7 kernen. Praat mee en geef uw mening! En natuurlijk hebben wij de wethouder gevraagd om ook naar de 8e kern  Epse te komen en het liefst nog een keer extra in Lochem, zodat je er zeker van kunt zijn dat je mee kunt praten.

Het bericht Samen energie stoppen in windmolens en zonneparken verscheen eerst op PvdA afdeling Lochem.

https://lochem.pvda.nl/nieuws/samen-energie-stoppen-in-windmolens-en-zonneparken/

Ondanks alles heeft klimaatjournalist David Wallace-Wells nog hoop voor onze aarde (Vrij Nederland)

De twee jaar die aan de publicatie van mijn boek De onbewoonbare aarde voorafgingen had ik mezelf ondergedompeld in klimaatwetenschap, onderzoek dat ik indertijd zag als het product van een soort bewustwording – het soort dat ooit misschien een openbaring genoemd zou worden, aangezien de toekomstscenario’s die wetenschappers schetsten mij ertoe noopten om mijn kijk op de wereld en op de ontwikkelingen in de komende decennia volledig te herzien.

Ook het schrijven zelf was een verwerking van, of beter gezegd een worsteling met de mate waarin die nieuwe kennis inbreuk had gemaakt op de intuïtieve inzichten waarmee ik dat onderzoek was ingegaan, als talismannen van mijn eigen naïviteit.

Toen ik de laatste pagina’s schreef, wist ik genoeg om in te zien dat maar weinig oppervlakkige aannames over de oplosbaarheid van de klimaatcrisis een echte confrontatie met de absolute nietsontziendheid van die crisis zouden kunnen doorstaan. En toch was ik nog vol enthousiasme – over de droom van een waarachtig inclusief, wereldwijd, zelfs universeel perspectief op het lot van de planeet en diegenen die erop hopen te leven.

Natuurlijk is die gelukkiger toekomst mogelijk; het enige wat daarbij in de weg staat zijn wijzelf.

En ik geloofde oprecht dat we, door ervoor te kiezen op die manier naar het klimaat te kijken, nog steeds een leefbare, bevredigende, rechtvaardige en welvarende toekomst voor de wereld konden veiligstellen. Althans relatief leefbaar, relatief bevredigend, relatief rechtvaardig en relatief welvarend, aangezien we al leven op een planeet die lijdt onder klimaatverandering, en al zien hoe gemakkelijk vermoedens van hulpbronnenschaarste leiden tot de rechtvaardiging van hulpbronnenafgunst, en tot het voor lief nemen, uit naam van diegenen die het voorrecht genieten van een aangenaam en zeker bestaan, van het disproportionele leed van diegenen die het slechtst af zijn.

Natuurlijk is die gelukkigere toekomst mogelijk; het enige wat daarbij in de weg staat zijn wijzelf, en de hindernissen die we overal hebben opgeworpen, waar we ons overheen moeten worstelen om überhaupt enige vooruitgang te boeken. De vraag is hoeveel vertrouwen we nog mogen hebben in onze kansen – kansen die decennialang elke dag kleiner leken te worden, verdrongen door co2-concentraties en giftige deeltjes, zoals een kamer die volstroomt met gas. Onze enige kamer.

een nieuw uitstootrecord

Het afgelopen jaar is de wetenschap blijven doormarcheren, en zijn onderzoekers even hard op de trom blijven slaan, of zelfs nog harder: gletsjers smelten sneller, net als permafrost; hittegolven en natuurbranden vestigen nieuwe records. Volgens geloofwaardige rapporten staan er misschien wel een miljoen soorten op het punt van uitsterven. Wetenschappers stellen op basis van nieuwe modellen dat de verwachte uitstoot deze eeuw voor aanzienlijk meer opwarming zou kunnen zorgen dan voorheen gedacht werd, en dat onze planeet al in de volgende eeuw zijn vermogen om wolken te creëren zou kunnen kwijtraken. Wat op zichzelf al voor acht graden Celsius extra opwarming kan zorgen.

Het grootste nieuws kwam nu eens niet uit de wetenschap, maar uit de politiek

Misschien is het fatalistisch om je af te vragen of vijf graden onze beschaving te gronde zou richten, of in elk geval grote schade zou berokkenen; het is dom om je niet hetzelfde af te vragen bij dertien graden.

Maar het grootste nieuws kwam nu eens niet uit de wetenschap, maar uit de politiek. Wetenschappers en pleitbezorgers die alleen maar perioden van totale passiviteit hadden meegemaakt – perioden waarin elk jaar stond voor een verdere stap terug met een nieuw uitstootrecord – lieten me weten dat ze zich nog nooit eerder zo optimistisch hadden gevoeld.

De Verenigde Naties brachten een baanbrekend rapport uit, waarin in niet mis te verstane bewoordingen werd geschetst wat onbelemmerde opwarming alleen al in de komende decennia voor gevolgen zou hebben, en welke mate van gezamenlijke, gecoördineerde inspanning vereist zou zijn om dat te voorkomen – een mobilisatie van wereldoorlogachtige proporties, meldde het rapport, in termen die veel alarmerender en urgenter klonken dan alle eerdere publicaties van dit soort organen. De secretaris-generaal waarschuwde dat die mobilisatie binnen enkele maanden zou moeten beginnen.

Op dat moment was Greta Thunberg nog een onbekende Zweedse scholier, die elke vrijdag stilletjes spijbelde om te protesteren tegen de laksheid van haar land ten aanzien van klimaatverandering; in de maanden daarna ontwikkelde zij zich tot een soort Jeanne d’Arc van de klimaatbeweging, sprak ze zonder een blad voor de mond te nemen de Verenigde Naties en het World Economic Forum toe, en inspireerde ze miljoenen mensen in heel Europa en de rest van de wereld om ook te spijbelen.

In het Verenigd Koninkrijk liet datzelfde najaar de beweging Extinction Rebellion van zich horen door vijf bruggen in het centrum van Londen te bezetten; hun eerste eis was eenvoudigweg: vertel de waarheid.

Er geloven meer Amerikanen in klimaatverandering dan ooit tevoren, meer Amerikanen zijn er bezorgd over en meer zijn erdoor gealarmeerd.

In de Verenigde Staten gebeurde er iets vergelijkbaars: de Sunrise Movement bestormde het kantoor van Nancy Pelosi, kandidaat-voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, en wist met hulp van de nieuw gekozen klimaatheld Alexandria Ocasio-Ortez de zogenoemde Green New Deal, een programma voor energietransitie, hoog op de politieke agenda te krijgen – een ongekende stap, aangezien veel Democraten in de tijd van Obama zelfs een bescheiden programma op dat gebied al te radicaal vonden. De partij heeft een serieuze presidentskandidaat die zich uitsluitend op het klimaat richt, Jay Inslee, en ook in de campagne voor de voorverkiezingen lijkt iedereen die Donald Trump wil wippen bezig te zijn met een soort klimaatveranderingswapenwedloop, waarbij het erom gaat wie zich het meest serieus en het meest ambitieus betoont ten aanzien van de bedreiging die ze zonder uitzondering ‘existentieel’ noemen.

politiek droombaar

Opiniepeilingen geven maar zelden de enorme dynamiek van politieke wendingen weer, en vervlakken hele landschappen van intensiteit tot een handjevol algemene antwoorden, maar ook de uitslagen daarvan sprongen in het oog. Er geloven meer Amerikanen in klimaatverandering dan ooit tevoren, meer Amerikanen zijn er bezorgd over en meer zijn erdoor gealarmeerd – het aantal Amerikanen dat liet weten zich druk te maken over de opwarming van de aarde lag zelfs hoger dan het aantal dat zei te geloven dat er overweldigende wetenschappelijke consensus was over dat verschijnsel, waaruit op ironische wijze blijkt dat desinformatiecampagnes maar een beperkte reikwijdte hebben. In sommige gevallen was het percentage dat zich bezorgd toonde in één jaar tijd met tien procentpunten gestegen.

Uiteraard is de macht in de wereld niet in handen van de publieke opinie – en als die al invloed uitoefent, verloopt dat doorgaans traag. Zelfs sommige milieuactivisten vroegen zich af hoe serieus de demonstranten waren – waarbij ze discussieerden over de rol van kernenergie of over de vraag of het verstandig is om klimaatvraagstukken te koppelen aan sociale rechtvaardigheid – en, gezien de ervaringen met eerdere, kleinere opwellingen van bezorgdheid na orkaan Katrina en na de publicatie van An Inconvenient Truth van Al Gore, hoe lang ze het allemaal zouden volhouden.

Aangezien de recente geschiedenis van zelfs epische protestbewegingen niet al te inspirerend was, kon je het sceptici niet kwalijk nemen dat ze zich afvroegen wat deze schijnbare opleving in feite betekende: in het afgelopen decennium hadden we Occupy Wall Street gehad, in het decennium daarvoor de mobilisatie tegen de oorlog in Irak, en in de laatste jaren van de vorige eeuw de hevige protesten tegen de wto. Die waren elk meteen daarna als zo ongeveer een totale mislukking bestempeld, een leeggelopen ballon van onvrede die op het manifestatieterrein was achtergebleven, bijna als een herinnering aan de beperkte invloed van demonstraties en de obstakels die echte veranderingen in de weg staan.

Op het wereldpodium is op dit moment plaats voor zowel Greta Thunberg als Jair Bolsonaro.

Ongelooflijk genoeg hebben de betogers die deelnamen aan de klimaatprotesten van het afgelopen jaar in veel minder tijd al veel meer bereikt dan die eerdere bewegingen. Begin 2019 kreeg Greta een toezegging los van de voorzitter van de Europese Commissie dat maar liefst een kwart van alle eu-uitgaven besteed zou worden aan maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan; ze was toen net zestien geworden. Tegen de zomer had het Britse parlement mede onder druk van Extinction Rebellion een klimaatnoodtoestand uitgeroepen – een parlement waarin de Conservatieven het voor het zeggen hadden en dat geheel in de ban was van de tumultueuze brexit. Vlak voor haar aftreden verplichtte Theresa May het land ertoe om in 2050 co2-neutraal te zijn.

Elk van deze toezeggingen was van een serieuzere en ambitieuzere orde dan wat nog maar enkele maanden daarvoor politiek haalbaar – of zelfs droombaar – werd geacht. Maar als we mogen afgaan op het voorzichtige oordeel van de Verenigde Naties, dat we nog hooguit tien jaar hebben om de uitstoot te halveren, waren ze verre van toereikend om een klimaatramp te voorkomen.

geen lineair proces

En toch geldt voor het klimaat wat ook voor alle andere zaken geldt, te weten dat de geschiedenis geen lineair proces is. Op het wereldpodium is op dit moment plaats voor zowel Greta Thunberg als Jair Bolsonaro, die zijn plan doorzet om grote delen van het Amazonegebied in cultuur te brengen en zo de meest productieve co2-put ter wereld de nek om te draaien.

In de Verenigde Staten heeft Michael Bloomberg 500 miljoen dollar toegezegd om een eind te maken aan het gebruik van steenkool, terwijl in China de investeringen in duurzame energie in de eerste helft van 2019 sterk gekelderd zijn – een patroon dat angstwekkend genoeg vervolgens ook in de rest van de wereld te zien was. Amerikaanse oliebedrijven lobbyden voor een co2-belasting, maar vroegen in ruil daarvoor om een moratorium op toekomstige rechtszaken over klimaataansprakelijkheid, en in juni kregen de Democratische presidentskandidaten, die tegen de verwachting in zagen dat de opwarming van de aarde een van de belangrijkste zorgen van de kiezers was geworden, van hun partij te horen dat er geen klimaatdebat zou komen.

In diezelfde maand riep Canada een klimaatnoodtoestand uit en gaf het land al de volgende dag een vergunning af voor een nieuwe oliepijpleiding. Mohammad bin Salman, kroonprins van Saoedi-Arabië, mijmerde in de nasleep van de onder zijn verantwoordelijkheid gepleegde moord op de journalist Jamal Khashoggi over de economische noodzaak om de productie van fossiele brandstoffen in zijn land de rug toe te keren, maar begon enkele maanden later opnieuw de mogelijkheid te onderzoeken van een beursgang voor Aramco, het staatsoliebedrijf, en kreeg toen de volgende G20-bijeenkomst toegewezen.

The New York Times onthulde dat de klimaatsceptici van het Competitive Enterprise Institute, een vooraanstaande libertarische denktank, werden ondersteund door ‘grote ondernemingen, zoals Google en Amazon, die hun inzet voor de aanpak van klimaatverandering tot een speerpunt van hun pr-strategie hebben uitgeroepen’.

klimaathypocrisie

Ik heb voorheen begrip getoond voor een ander type vermeende klimaathypocrisie – mensen die oproepen tot verandering terwijl ze blijven vliegen en hamburgers blijven eten, die waarschijnlijk menen dat de politiek een productievere route biedt dan kiezen voor een andere leefstijl, wat zelfs als alle gelijkgestemden dit voorbeeld volgen maar een beperkte invloed heeft.

Bijna zonder uitzondering zullen de minst machtigen zich het meest moeten aanpassen.

Maar de toenemende hypocrisie van organisaties en personen met echte macht – grote ondernemingen, landen, politieke leiders – wijst op een veel zorgwekkender mogelijkheid. Die is des te verontrustender omdat we er zo vertrouwd mee zijn vanuit andere politieke domeinen: dat praten over het klimaat niet de aanzet geeft tot actie, maar een alibi, een dekmantel wordt voor laksheid en onverantwoordelijkheid, waarbij de machtigste mensen ter wereld eensgezind met twee monden zingen, in een koor dat weinig meer produceert dan het lied.

Intussen moeten de minder machtigen er maar gewoon aan wennen – bijna zonder uitzondering zullen de minst machtigen zich het meest moeten aanpassen. Dat is de echte dreiging achter de redelijk klinkende term ‘normalisering’, die dreigt gebruikt te gaan worden voor de genadeloze aanpassingen in het leven van miljarden van de armsten ter wereld, in landen die volgens één onderzoek in de afgelopen decennia al een kwart aan potentiële economische groei zijn misgelopen vanwege klimaatverandering.

Normalisering zal ook van invloed zijn op het leven van de rijken in de wereld, die niet meer zo veilig zullen zijn voor de natuurkrachten als ze zich de afgelopen decennia hebben gewaand.

opeengehoopte machinerie

Zolang we geen ingrijpende maatregelen nemen om de hele opeengehoopte machinerie van het moderne leven opnieuw vorm te geven zonder co2, kunnen we ons troosten met de wrange gedachte dat de wereld altijd met droogte en overstromingen en orkanen, met hittegolven en hongersnoden en oorlogen te maken heeft gehad.

Te vaak zien oppervlakkige waarnemers de crisis in versimpelde termen, alsof de universaliteit van gevolgen betekent dat ze uniform zijn.

We zullen waarschijnlijk last krijgen van paniekaanvallen – sommigen van ons, op sommige momenten – als we bedenken dat een toekomst waarin we zoveel meer van dit soort calamiteiten zullen meemaken op dit moment zo onleefbaar, onmenselijk, zelfs ondenkbaar lijkt. In de tussentijd gaan we door met onze dagelijkse beslommeringen alsof de crisis niet zo aanwezig is. En houden we ons staande in een wereld die steeds meer wordt bepaald door de genadeloosheid van klimaatverandering door ons te fixeren op deelproblemen en de kop in het zand te steken, door ons te beklagen over onze verbrande politiek en onze verkoolde kijk op de toekomst, maar die slechts zelden in verband te leggen met de verhitting van onze planeet, en door zo nu en dan vooruitgang te boeken en onszelf daar vervolgens op de borst voor kloppen. Ook al was het nooit genoeg vooruitgang, en nooit op tijd.

Maar wie zijn die ‘wij’? Dat is waarschijnlijk de vraag die me het meest heeft beziggehouden, nu zorgen over rechtvaardigheid terecht een plaats hebben gekregen in het centrum van het klimaatdebat. Te vaak zien oppervlakkige waarnemers de crisis in versimpelde termen, alsof de universaliteit van gevolgen betekent dat ze uniform zijn, in plaats van bepaald door ongelijkheid. En alsof de zeer uiteenlopende varianten voor het verdere verloop betekenen dat er maar twee toekomsten mogelijk zijn – dat we hetzij de opwarming van de aarde de baas worden, hetzij moeten toezien hoe die ons de baas wordt.

De schade door de opwarming is al ongelijk verdeeld en dat zal vermoedelijk nog verergeren.

Verreweg de meest waarschijnlijke uitkomst is iets onduidelijkers, dat niet wordt bereikt door een of ander ei van Columbus of door politieke revoluties of eng nationalisme of de revanchistische triomf van het eigenbelang van ondernemingen, maar door een of ander rommelig mengsel van dit alles, plus andere elementen. Hoe je kijkt naar die toekomst, besmeurd door een nu nog onkenbare hoeveelheid klimaatleed, en de mate waarin die jou afschrikt en motiveert en boos en bang maakt, zegt waarschijnlijk veel over hoe je denkt over ‘wij’ en ‘ons’ en ‘zij’.

Blijf vrij van geest. Lees onze nieuwsbrief.
Ontvang de beste verhalen van Vrij Nederland in je mail, twee keer per week.

Op deze grote vraag biedt klimaatverandering zelf zulke uiteenlopende antwoorden dat het lastig kan zijn om ze allemaal tegelijk in gedachten te houden. De schade door de opwarming is al ongelijk verdeeld en dat zal vermoedelijk nog verergeren – binnen gemeenschappen, binnen landen, en wereldwijd. Diegenen die de macht hebben om betekenisvolle veranderingen door te voeren zijn vaak degenen die op dit moment het best beschermd zijn tegen de opwarming; in veel gevallen zijn zij degenen die profiteren, vaak juist in ruime mate, van lijdelijk toezien.

En toch is klimaatverandering ook, onmiskenbaar, iets waar we allemaal bij betrokken zijn, iets wat het leven van ons allemaal op zijn kop dreigt te zetten als we onze koers niet wijzigen. Ook de oplossingen, als we ons die durven voor te stellen, gelden voor de hele wereld. Waardoor een universele taal volgens mij, zelfs als die niet volledig klopt, niettemin gepast en illustratief en inderdaad motiverend is, willen we enige kans maken om zelfs maar de hoop te behouden op die gelukkiger toekomst – relatief leefbaar, relatief bevredigend, relatief welvarend, en misschien meer dan slechts relatief rechtvaardig. Verklaar me gerust voor gek, of beter gezegd voor naïef, maar ik denk nog steeds dat het kan.

Dit is een bewerkte versie van het nawoord dat David Wallace-Wells schreef voor de vierde druk van De onbewoonbare aarde (De Bezige Bij, 368 p., € 22,99)

Wallace-Wells’ boek vormde de aanleiding voor een nieuwe serie voor HBO MAX. De releasedatum is nog niet bekend.

Het bericht Ondanks alles heeft klimaatjournalist David Wallace-Wells nog hoop voor onze aarde verscheen eerst op Vrij Nederland.

https://www.vn.nl/david-wallace-wells-nawoord-onbewoonbare-aarde/

RCP8.5: worst case, business as usual of foute voorspelling? (Klimaatverandering blog)

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/02/rcpemissions.png?w=500&h=180

Er woedt al een tijd een pittige discussie onder energie- en klimaatdeskundigen en hun volgers over de RCP-emissiescenario’s, die onder meer zijn gebruikt in het vijfde Assessment Report van het IPCC. Het gaat dan met name over het hoogste scenario, RCP8.5. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we hier te maken hebben met wat Stephan Lewandowsky ooit “seepage” noemde: een pseudosceptisch frame dat binnensijpelt in de wereld van de wetenschap. Dat pseudoscpetische frame komt er op neer dat RCP8.5 een foute voorspelling is. Dat is nonsens.

Scenario’s zijn geen voorspellingen. Er wordt juist met verschillende scenario’s gerekend omdat de menselijke keuzes grotendeels bepalend zullen zijn voor de toekomstige emissies en concentraties van broeikasgassen onvoorspelbaar zijn. Het simpele feit dat er uiteenlopende scenario’s zijn die onmogelijk allemaal uit kunnen komen zou voldoende moeten zijn om te beseffen dat ze niet bedoeld zijn als voorspelling. Maar toch blijft de suggestie van de foute voorspelling, van de overdreven pessimistische klimaatwetenschap, maar terugkomen. Het spiegelbeeld van die suggestie, dat klimaatwetenschappers veel te optimistisch zouden zijn omdat in onderzoeken ook vaak het laagste scenario RCP2.6 wordt meegenomen, zie je zelden of nooit. En dat terwijl de werkelijke emissies nog altijd een stuk dichter bij het hoogste dan bij het laagste scenario liggen, zeker als ook emissies van ontbossing worden meegenomen.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/02/epe0okcuyaaqgki.jpg?w=500&h=196

Het tekent de moeite die de maatschappij en de wetenschap blijken te hebben met het benoemen van risico’s. En de gevoeligheid die er nog steeds is voor het verwijt van bangmakerij. Het is natuurlijk ook een lastige kwestie, omdat mensen zo verschillend reageren op informatie over risico’s. De communicatie hierover blijft dan ook een mijnenveld, tussen wetenschappers onderling én tussen wetenschap en maatschappij.

Zeke Hausfather en Glen Peters begaven zich deze week in dat mijnenveld, met een commentaar in Nature. Het leverde nogal tendentieuze koppen op, onder meer bij de BBC en in De Volkskrant. En hoewel Hausfather en Peters zeker een aantal zinnige punten maken, is de angst om weggezet te worden als paniekzaaier tussen de regels door wel te zien in hun stuk. Ik betwijfel of die angst een goede raadgever is.

Een belangrijk punt van Hausfather en Peters is het zorgvuldig benoemen en omschrijven van een scenario als RCP8.5. De omschrijving “business as usual” die nogal eens wordt gebruikt vinden ze niet correct. En daar hebben ze zeker een punt. Overigens hebben de ontwikkelaars van de RCP-scenario’s en het IPCC die omschrijving ook nooit gebruikt. Maar in wetenschappelijke artikelen en berichten in de media komt hij wel regelmatig voor. Vooral uit gewoonte, zo vermoed ik. “Business as usual” was in het verleden namelijk wel een voor de hand liggende benaming voor het hoogste scenario, dat uitging van de groei van emissies zonder enig klimaatbeleid. In het eerste IPCC-rapport, uit 1990, werd die benaming bijvoorbeeld gebruikt. Maar de wereld zag er destijds anders uit. Er waren nog geen internationale klimaatafspraken, laat staan dat er ook maar iets was dat op het begin van een energietransitie leek. Er was ook maar bar weinig reden om aan te nemen dat zo’n transitie zonder internationaal klimaatbeleid op gang zou komen. Een beleidsarm scenario (in het Nederlands ook wel aangeduid als “autonome ontwikkeling”) zou destijds dus naar alle waarschijnlijkheid neerkomen op de verdere ontwikkeling van een volledig op fossiele brandstof gebaseerde wereldeconomie.

Maar sindsdien is er wel het nodige gebeurd. Het klimaatverdrag van Kyoto uit 1997 was voor sommige landen al een aanzet om voorzichtig met de energietransitie te beginnen, en met het afsluiten van het klimaatakkoord van Parijs sprak de hele wereld een stevige ambitie uit. Natuurlijk valt het nog te bezien of die ook wordt waargemaakt, maar het ligt inmiddels zeker niet meer voor de hand dat “business as usual” neerkomt op een volledig fossiele economie. Er zijn zelfs mensen die menen dat de ontwikkeling naar duurzame technologie en energie inmiddels niet meer te stoppen is, dat het een autonome ontwikkeling zal zijn die ook zonder enig overheidsbeleid door zal gaan. Het “usual” in “business as usual” heeft geen eenduidige betekenis meer en dus is het geen goed idee om zo’n verwarrende term te blijven gebruiken.

Meer moeite heb ik met de suggestie van Hausfather en Peters dat RCP8.5 vaak als het meest waarschijnlijke scenario gepresenteerd zou worden. Naar mijn beste weten wordt in de wetenschappelijke literatuur, en zeker in IPCC-rapporten, geen uitspraak gedaan over welk scenario meer of minder waarschijnlijk is. Het komt wel nogal eens voor dat onderzoeken alleen het hoogste en laagste emissiescenario laten zien, maar dat is best logisch: op die manier krijgt men een beeld van de hele bandbreedte aan mogelijk uitkomsten. Om in te zien dat andere scenario’s tussen die uitersten liggen hoef je ze niet noodzakelijk expliciet mee te nemen.

En als een onderzoek alleen het hoogste scenario bekijkt betekent dat nog niet dat men dat scenario ook tot het meest waarschijnlijke uitroept. Er kunnen andere legitieme redenen voor zijn. Wetenschappelijk gezien kan het simpelweg interessant zijn om het effect van een ingrijpende verandering door te rekenen. Neem, ter vergelijking, het voorbeeld van een productontwikkelaar die een nieuw additief voor, pak ‘m beet, een wasmiddel onderzoekt. Bij de eerste experimenten zal zo iemand een flinke dosis toevoegen, om daarmee direct een duidelijk beeld te krijgen van het effect. Bij een lage dosis beginnen is niet handig, want dan weet je nog niks als er geen effect te zien is. Dat klimaatonderzoekers regelmatig eenzelfde benadering kiezen voor modelexperimenten is alleen maar logisch: zo kunnen ze in één keer zien of een verwacht effect zich voor zou kunnen doen. Aanvullend onderzoek kan vervolgens eventueel meer de nuances opzoeken. Dat heeft niets met overdrijving of pessimisme te maken. Zo’n onderzoek een beetje handig presenteren is dan natuurlijk wel belangrijk.

De onderliggende boodschap van Hausfather en Peters lijkt te zijn dat scenario’s realistischer moeten zijn. Ik heb daar mijn twijfels over. Omdat daarmee in mijn ogen de grens tussen voorspelling en scenario vervaagt. Dat zou de verwarring juist in de hand kunnen werken. Het is ook maar de vraag of toekomstige emissies en concentraties wel zo voorspelbaar zijn als Hausfather en Peters lijken te denken. Dat is een kanttekening die ook Michael Mann maakt. Daarbij wijst hij op nog een belangrijk punt: de C in RCP staat voor “concentration”. Hoeveel de CO2-concentratie nog zal stijgen hangt niet alleen af van onze emissies, maar ook van mogelijke terugkoppelingen in de koolstofcyclus. Denk aan CO2 die vrijkomt bij bosbranden, of bij het ontdooien van permafrost.

Vanuit de risico-benadering is het belangrijk om de volledige bandbreedte aan mogelijke uitkomsten te onderzoeken en niet alleen wat, al dan niet terecht, als meest waarschijnlijke uitkomst wordt gezien. En in een risico-analyse wegen juist de worst-case scenario’s zwaar.

Het enige onontkoombare feit in deze discussie blijft dat niemand met zekerheid kan zeggen hoe emissies en concentraties in de toekomst zullen verlopen. De mens is op dit moment de meest onvoorspelbare factor in het klimaat, en dat zullen we nog wel een tijdje blijven.

https://klimaatveranda.nl/2020/02/02/rcp8-5-worst-case-business-as-usual-of-foute-voorspelling/

Heeft de biosuper zijn beste tijd gehad? (HP/De Tijd)

Een eerlijke, verantwoorde supermarktketen. Met verse streekproducten. Gezond en duurzaam, maar bovenal lekker. Voor de cultural creative, de grootstedelijke, geëngageerde klant met een goed inkomen die is geïnteresseerd in cultuur en natuur en liever leest dan tv kijkt. Toen Quirijn Bolle en Meike Beeren in 2008 aan de Overtoom in Amsterdam hun eerste Marqt-winkel openden, hadden ze hun doelgroep scherp op het netvlies. Bij de reguliere supermarkten kwamen deze ‘deugmensen’ er maar bekaaid vanaf, meenden de twee voormalige Ahold-managers. Dat gingen zij veranderen. Zo’n 25 filialen wilden ze, om te beginnen, en dan vooral in de Randstad. Leveranciers vinden was geen probleem. Mijnboer uit het Friese Sint Annaparochie zorgde voor de groente en het fruit, Waterlant’s Weelde uit het Noord-Hollandse Oosthuizen voor het vlees en Weerribben Zuivel uit het Overijsselse gehucht Nederland voor de zuivel. De opening was spectaculair – de huisgemaakte truffelmayonaise liep als een malle, de visboer moest zelfs drie keer naar de afslag. Ook de nieuwe filialen schoten als shiitakes uit grond; achttien telde de keten er eind 2018, waarvan de helft in Amsterdam. Ook de nieuwe filialen schoten als shiitakes uit grond Maar winst heeft Marqt in al die jaren nooit gemaakt. Voor de investeerders, waaronder Triodos Bank, begin vorig jaar reden om aan te sturen op een stevige koerswijziging – de grote filialen werden verkocht – en op zoek te gaan naar een strategische partner. Dat laatste is, na lang tegenspartelen van Beeren en – vooral – Bolle, gelukt. Udea, eigenaar van onder meer de biologische supermarktketen Ekoplaza, heeft Marqt overgenomen. Ook Beeren en Bolle, in 2010 nog verkozen tot Amsterdammer van het jaar, moesten hun belangen aan Udea verkopen. De deconfiture van Marqt roept vragen op. Heeft de biosuper zijn beste tijd gehad? Op expeditie langs retailexperts, duurzaamheidsdeskundigen en de coo’s (chief organic officers) van de lage landen. Biosupers. Natuurvoedingswinkels. Alternatieve of -kabouterwinkels. Hoe ze zichzelf ook mogen noemen, wie zich enigszins verdiept in de historie van deze biologische speciaalzaken wordt één ding al snel duidelijk: echt florerend is de sector in Nederland nooit geweest. Eigenlijk al vanaf den beginne: de komst van de reformwinkels, de voorlopers van de natuurvoedingswinkels. Interieur winkel met biologische dynamische producten. (1981) Een andere samenleving, met onder meer gezonde natuurlijke voeding en geneesmiddelen, was een belangrijk ideaal van de reformbeweging, die aan het einde van de negentiende eeuw in Duitsland ontstond. Ook in Nederland koos een aantal intellectuelen en idealisten in de jaren twintig naar Duits voorbeeld voor een sober leven vol rauwkost en granen. Dertig reformzaken telde ons land in 1961. In 1975 waren dat er honderd; inmiddels zijn het er naar schatting zo’n tweehonderd. Winkels vol dieet- en natuurlijke – lees: niet geraffineerde – producten. Koudgeslagen zonnebloemolie in plaats van dierlijk vet, zee- of titrozout in plaats van keukenzout, zemelen en koffie van cichorei. Tweemaal beleefde de branche een kortstondige opleving. Eerst na de Planta-affaire; dit was een populair margarinemerk van Unilever, waaraan de producent in 1960 een anti-spatemulgator had toegevoegd die bij zo’n 100.000 mensen huiduitslag en koorts veroorzaakte. Honderden mensen moesten worden opgenomen in het ziekenhuis, vier overleden. En de tweede keer door de toenemende populariteit van de op het zenboeddhisme gebaseerde macrobiotiek – 50 procent granen, 25 procent groente, elke hap ten minste 50 keer kauwen. Maar een echte doorbraak bleef uit. De dikwijls op antroposofische, biologisch-dynamische leest geschoeide natuurvoedingszaken kregen begin jaren zeventig een stevige boost. Een belangrijke impuls hiervoor waren de alarmerende berichten van onder meer De Club van Rome (Grenzen aan de groei) over de toekomst van de aarde. Deze winkels werden, zeker in de beginjaren, veelal gerund door vrijwilligers. De kwantiteit en kwaliteit van het aanbod – verlepte groenten, aangevreten muesli, beschimmelde paté – lieten nogal eens te wensen over. De kwantiteit en kwaliteit van het aanbod – verlepte groenten, aangevreten muesli, beschimmelde paté – lieten nogal eens te wensen over. Dat laatste is de afgelopen decennia sterk verbeterd. Bij veruit de meeste biologische speciaalzaken kan de consument terecht voor al zijn dagelijkse boodschappen. Het assortiment is dikwijls kleiner, maar wat betreft de kwaliteit doen deze biosupers anno 2020 niet meer onder voor de reguliere grootgrutters. De verkoop van biologische levensmiddelen stijgt eveneens; volgens de Rabobank is de afzet de afgelopen vijf jaar met 10 procent toegenomen tot 843 miljoen euro. Ter vergelijking: de totale levensmiddelenmarkt groeide in deze periode met slechts 1 procent. Maar die aanwas komt geheel voor de rekening van de reguliere supermarkten; zij zagen de verkoop van biologische levensmiddelen in 2018 met ruim 8 procent toenemen (2017: plus 6 procent), meldde Bionext, de brancheorganisatie voor de biologische landbouw, vorig jaar. Biospeciaalzaken daarentegen kampten met een lichte omzetdaling. Volgens Joyce van den Bos van Bionext houden deze twee ontwikkelingen verband met elkaar. “Het biologische assortiment van de gewone supermarkten groeit al een aantal jaren zo hard dat biospeciaalzaken dit merken.” De daling van het aantal natuurvoedingszaken – biologische winkels en winkels in reformartikelen – stut deze conclusie. De afgelopen vijf jaar sloten vijftig van deze winkels hun deuren, aldus het CBS; vorig jaar resteerden er nog 398. Volgens Bionext kan van deze winkels ruim de helft worden gerekend tot de biologische winkels annex biosupers; de rest verkoopt vooral gezondheids- en dieetproducten. Van deze ruim 200 biosupers maken er weer 90 deel uit van franchiseketen en marktleider Ekoplaza en nog eens 23 van biosupercoöperatie Odin, de nummer twee. Het gros van de overige winkels is zelfstandig. De vraag blijft of de inhaalslag van reguliere supers de enige verklaring is voor de stagnerende groei van biospeciaalzaken. Deventer, bij de ingang van de Ekoplaza, een doordeweekse middag vlak voor kerst. Peter van der Jagt, een opgewekte zestiger met een trenchcoat en brogues, laadt zijn kleindochter en twee gevulde tassen uit zijn winkelwagen en loopt naar buiten. Van der Jagt, uitgever van beroep, is vaste klant, omdat hij hecht aan ‘eerlijke producten’ en dit bij Ekoplaza ‘doorgaans wel goed zit’, vertelt hij desgevraagd. Een klant doet boodschappen in een plasticvrije winkel van Ekoplaza. In het filiaal in Amsterdam West liggen bijna zevenhonderd verschillende producten zonder plastic in de schappen. Biologische winkels frequenteert Van der Jagt al jaren, vertelt hij. Ook toen hij nog in Amsterdam woonde – hij verhuisde twee jaar geleden naar Deventer. “Eerst kochten we veel bij Marqt. Maar daar zijn we mee gestopt. Het profiel was onduidelijk; lang niet alles wat je daar kon kopen, was biologisch. We zijn toen overgestapt naar de Natuurwinkel. Daar was dit wel helder.” Van der Jagt doet al zijn boodschappen bij Ekoplaza. Voor marketeers reden hem in te delen in de categorie ‘donkergroen’: mensen die, dikwijls uit altruïsme, al hun levensmiddelen kopen bij een biospeciaalzaak, omdat ze zeker willen weten dat wat ze consumeren ‘eerlijk’ – lees: biologisch en duurzaam – is geproduceerd. Deze donkergroene consumenten vormen een select gezelschap: zo’n twee procent van het totaal. Diehards voor wie Marqt niet ver genoeg gaat. “Voor deze mensen is biologisch een manier van leven, zij willen zekerheid,” weet detailhandelsexpert Paul Moers (ex-Albert Heijn, ex-Gall & Gall). Naast donkergroene zijn er ook lichtgroene biofans: mensen die slechts voor een deel – gemiddeld een vijfde – biologische producten kopen en dan voornamelijk bij de reguliere super. Voor deze groep, die volgens marketeers veel groter is, maar waarvan de exacte omvang vooralsnog onduidelijk blijft, zijn gezondheid en dierenwelzijn ook belangrijke motieven om biologische levensmiddelen aan te schaffen. Volgens Moers mikte Marqt zowel op donker- als op lichtgroene mensen. “Ik denk dat ze zich daarin hebben vergist. Praat je over de dagelijkse boodschappen, dan kwam geen van deze twee groepen bij Marqt echt aan haar trekken.” Volgens Moers is er nog een tweede, belangrijke reden waarom Marqt al die jaren verlies heeft geleden: de hoge prijzen, althans de perceptie dat de producten er duur waren – een test van de Consumentenbond vorig jaar wees uit dat de consument bij Ekoplaza en Odin nog meer kwijt was voor een mandje bioproducten dan bij Marqt. Dat dure imago werd door de directie ook nog eens beaamd, meldt de detailhandeldeskundige. Hij refereert aan de uitspraak van Meike Beeren in 2015 dat mensen bij Marqt ‘voor de prijs van een spijkerbroek zalm kunnen kopen’. Moers: “Dat is natuurlijk niet zo handig.” Meike Beeren, medeoprichter van Marqt, zei in 2015 dat mensen er ‘voor de prijs van een spijkerbroek zalm kunnen kopen’. Marqt mag dan deels een verhaal apart zijn, de toenemende concurrentie van de Albert Heijns, Jumbo’s, en inmiddels ook discounters als Lidl en Aldi rechtvaardigen de vraag of biologische supermarkten als Ekoplaza en Odin überhaupt nog wel een toekomst hebben. “Absoluut,” verzekert Joyce van den Bos van Bionext. Volgens haar is het momentum voor biologische producten uitstekend. Zij wijst op de alarmerender berichten over de klimaatverandering, de energietransitie en de daarmee verband houdende plannen van het kabinet – minister van Landbouw Carola Schouten met haar kringlooplandbouw – en de Europese Commissie (Frans Timmermans’ Green Deal met zijn ‘from farm to fork’) om de landbouw te verduurzamen. Voorwaarde daarbij volgens Van den Bos: dat de biosupers zich voldoende blijven onderscheiden. “Ze moeten zich focussen, zorgen dat bio in het DNA zit, op adviesgebied, voor wat betreft de producten en de ingrediënten, maar ook op zaken als verpakkingen en eerlijke prijzen.” Moers is het daar helemaal mee eens. Die meerwaarde moeten biologische winkels volgens hem nog beter gaan uitventen. Ze zouden daarvoor volgens de retailexpert eens een kijkje kunnen nemen bij wijnverkopers. “Die promoten hun producten met hele verhalen. Ze boeken daar veel succes mee,” weet de voormalige directievoorzitter van Gall & Gall. En de relatief hoge prijzen, vormen die geen beletsel? Nee, meent Van den Bos, die zijn volgens haar eerder een conditio sine qua non. “Als je wilt dat een boer minder koeien heeft omdat je daarmee de stikstofproblemen vermindert, is het logisch dat zuivel en vlees duurder worden. De kosten blijven grotendeels gelijk. Veel consumenten begrijpen dat wel, voor hen vormen die prijsverschillen niet zo’n probleem.” Daar kunnen de directeuren van Odin en Ekoplaza, de twee grootste biologische speciaalketens, zich wel in vinden. “De prijs is niet het belangrijkste waarop wij concurreren, wij zitten er anders in,” stelt Merle Koomans van den Dries, bestuursvoorzitter van Odin. “Bij Albert Heijn is een biologisch product gewoon een product, voor ons en onze klanten is het een manier van leven. Waar komt zo’n product vandaan? Hoe ga je met elkaar om? Kunnen telers ervan leven? Ik zeg altijd: als de Keuringsdienst van Waarde een uitzending maakt over een van onze producten, moet het verhaal kloppen.” Een supermarkt met idealen, zo profileert Odin zich. Dat komt onder meer tot uiting in de coöperatiestructuur van de organisatie. Die telt in totaal 23 winkels, maar ook een groothandel, een biodynamische boerderij en een imkerij. 9500 leden heeft de coöperatie inmiddels. Zij legden ieder 100 euro in en zijn daarmee mede-eigenaar. In ruil voor een maandelijkse bijdrage – 16 euro voor een volwassene – krijgen ze 15 tot 20 procent korting op de prijzen in de winkels. Zeker, ook Odin heeft last van de toenemende concurrentie van reguliere supers. Tegelijkertijd is Koomans daar ook weer blij mee. “We hebben lang gewerkt om bio op de kaart te krijgen, dan is het mooi om te zien dat dit voet aan de grond krijgt.” Toch heeft ook Odin volgens de bestuursvoorzitter wel degelijk bestaansrecht. Al was het maar omdat de klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande aandacht voor bijvoorbeeld de bosbranden in Brazilië en Australië, maar ook de stikstofcrisis, steeds meer mensen doen beseffen dat een gedragsverandering noodzakelijk is. “Mensen die, net als wij, geloven dat je met elke euro die je aan boodschappen uitgeeft mede bepaalt hoe de wereld eruit gaat zien. Die beseffen dat dit verder gaat dan af en toe een biologische paprika kopen bij Albert Heijn.” ‘Met elke euro die je aan boodschappen uitgeeft bepaal je mede hoe de wereld eruit gaat zien.’ Veghel, het Foodpark, eind december. Een enorme hal met in een van de vier hoeken een markante glazen silo van hout en staal. We waren er zonder het te weten al twee keer aan voorbij gereden – Google Maps herkende het adres niet. Maar de routeplanner is abuis. Deze 32.000 vierkante meter (vijf voetbalvelden) grote ‘doos’ herbergt wel degelijk het nieuwe hoofdkantoor en distributiecentrum van Udea, de grootste biologische groothandel van de Benelux, tevens het moederbedrijf van Ekoplaza. We manoeuvreren onze Kia Picanto de bezoekersparkeerplaats op, pal naast een aantal Tesla’s – auto’s van de directie, horen we later; bijna het gehele managementteam rijdt in een Tesla Model 3. Adel verplicht. Nog maar net binnen reikt een energieke vijftiger – zwart shirt, spijkerbroek, sportschoenen – ons de hand. “Erik Does, welkom.” Does, de algemeen directeur, had ons al zien aankomen. Acht trappen hoger in zijn glazen directiekamer nemen we plaats, nog nahijgend van het traplopen – er is een lift, maar Does prefereert de trap. Iets wat hem weinig moeite kost; Does sport graag en is een fanatiek mountainbiker, leren de fietsshirts aan de wand. Dat komt goed uit. Does en zijn collega’s hebben tropenjaren achter de rug, vertelt hij – eerst de overname van concurrent Natudis, dan de nieuwbouw en de fusie met het Belgische Biofresh, de nodige ‘uitdagingen’ op IT-gebied en vervolgens het maanden durende steekspel rond Marqt. Die laatste overname had van hem nog niet gehoeven, vertelt Does. “ING heeft ons met een aantal aandeelhouders benaderd. Wij hebben toen gezegd: daar zitten we niet op te wachten, kom over een jaar maar eens terug. Maar ze bleven aandringen, dus zijn we toch gaan praten.” Supermarktketen Jumbo gaat het gebruik van plastic verpakkingen voor groente terugdringen. Het bedrijf gaat biologische producten voorzien van een soort tatoeage. Met een laser wordt een etiket op de groenten gebrand zonder dat de smaak, geur of houdbaarheid wordt beïnvloed. Does, samen met zijn compagnon Erik-Jan van den Brink en de Belgische broers Dossche eigenaar van Udea en Biofresh, is desalniettemin blij met de laatste aanwinst. Zonder de expansie waren sommige investeringen onmogelijk geweest, vertelt hij. De directeur doelt onder meer op de nieuwe kassasystemen en het volledig geautomatiseerde, 23 etages hoge automatische krattenmagazijn in het nieuwe distributiecentrum, waar het duurzaamheid is – driedubbel glas, led-verlichting, verwarming door warmte die vrijkomt uit de koelmotoren – wat de klok slaat. Maar groei is geen doel op zichzelf, benadrukt Does, wiens vader Gerard een van de grondleggers is van Udea – hij begon in 1980 in de Maasstraat in Amsterdam zijn eerste natuurvoedingswinkel; dit jaar heeft het bedrijf een gezamenlijke omzet van zo’n 300 miljoen euro. Datzelfde geldt voor de winstgevendheid. Winstoptimalisatie in plaats van -maximalisatie, dat is waar Does naar streeft. Wat dat in de praktijk betekent? “Bij de grote supermarkten verkopen ze ook steeds meer biologische levensmiddelen. Soms met een verhaal, zo van: deze groente komt van boer Klaas van om de hoek. Dat heeft toch iets van greenwashing. Want daarnaast verkopen ze veel vulling in plaats van voeding. Met vulling werk je obesitas in de hand. Dat is een toenemend maatschappelijk probleem. Wij hebben daarom onlangs onze koekschappen met een meter ingekort.” Ook op tal van andere terreinen neemt Udea haar verantwoordelijkheid, benadrukt Does. Het terugdringen van het gebruik van plastic verpakkingen, om maar eens wat te noemen. In Amsterdam had Ekoplaza vanaf juni 2018 een jaar lang een pop-upvestiging zonder (fossiel) plastic. De belangstelling van de media was groot: van CNN tot Al Jazeera, allemaal besteedden ze er aandacht aan. Voor Does vorig jaar tijdens een seminar waar veel mensen van supermarkten aanwezig waren reden voor te stellen om met zijn allen over te stappen op composteerbaar plastic. Zonder succes. “Twee tot drie keer zo duur als fossiel plastic, en dus te duur, luidde de reactie. Waar we het dan over hebben? Neem een brood, dan heb je het over vijf tot zes cent in plaats van één à twee cent.” Groei heeft bovendien ook een keerzijde, weet de directeur. De ideale financier vinden wordt lastiger. Voor het nieuwe distributiecentrum klopte de onderneming bijvoorbeeld tevergeefs aan bij Triodos. “Ze vonden de investering te omvangrijk. Die is uiteindelijk gefinancierd door Rabobank.” Bijna het gehele managementteam van Udea rijdt in een Tesla Model 3. Adel verplicht. En misschien nog wel veel belangrijker: volume gaat vaak hand in hand met anonimiteit. Does: “Kijk maar naar de grootwinkelbedrijven. Die hebben veelal geen rechtstreeks contact meer met de makers van de producten die zij verkopen; ze kijken hen niet meer in de ogen. Dat maakt het niet alleen lastiger om de herkomst en samenstelling te beoordelen, het maakt het voor de inkopers ook gemakkelijker om producenten uit te knijpen. Je ziet toch niet wat de gevolgen zijn. Uitbuiting? Kinderarbeid? De inkoper moet zijn targets halen; alles draait om een zo laag mogelijke prijs. Dat begint al bij de boeren in Nederland. Wie weet nog van welke boer zijn zuivel komt? Wij weten dat wel, we kennen ze, we werken langdurig met ze samen zodat ook zij in staat zijn een goed product te leveren tegen een eerlijke prijs.” Practice what you preach: dat is waar het volgens Does om draait in de biologische en duurzame wereld. Door voorop te lopen draagt de marktleider daar graag aan bij. Dat de gewone supers volgen, juicht hij alleen maar toe. Angst dat zij Udea inhalen, heeft hij niet. “Als ze dat doen met dezelfde missie en visie, juich ik dat uiteraard van harte toe. Maar dat zie ik zo een-twee-drie niet gebeuren.” En hup, daar veert de algemeen directeur de trap weer af. Laat deze ‘biologische’ Harry Piekema maar schuiven. Word lid van HP/De Tijd

The post Heeft de biosuper zijn beste tijd gehad? appeared first on HP/De Tijd.

https://www.hpdetijd.nl/2020-01-27/heeft-de-biosuper-zijn-beste-tijd-gehad/?utm_source=rss&utm_medium=rss&utm_campaign=heeft-de-biosuper-zijn-beste-tijd-gehad