Recensie: Maria Turtschaninoff – Erfgrond (Tzum)

Bedankt lieve boerderij

Het besef dat mensen slechts passanten zijn, voorbijgaande creaturen, met voorfamilie en nazaten, is in de westerse wereld niet echt een thema. Toch valt de verbondenheid van de vele generaties niet te ontkennen. Maria Turtschaninoff schreef met Erfgrond het portret van een Finse boerderij, waarin de eeuwigheid van de natuur en de vergankelijkheid van de mens centraal staan. Dat we ons dat maar eens goed moeten realiseren.

Österbotten, de zeer noordelijk gelegen landstreek in het westen van Finland, direct aan de Botnische Golf, maakte in de loop van de eeuwen veel mee. Lang waren de Zweden er de baas, wat het daar nog steeds gesproken Zweeds verklaart, ook de Russen hielden er huis, maar bovenal moesten de bewoners zich in hun strijd om het bestaan verhouden tot de natuur, die er zowel indrukwekkend en rijk kan zijn als meedogenloos en eng.

Maria Turtschaninoff is een bekende naam in kringen van young adult- en fantasyboeken, maar waagt zich met Erfgrond voor het eerst aan een literaire roman. En dat bleek een goede gedachte, want het boek werd een succes en ze won er meteen de prestigieuze Finse YLE-prijs mee. Bovendien werden de vertaalrechten aan 22 landen verkocht.

Op zich zegt dat laatste nog niet heel veel, maar afgezet tegen de opzet en stijl van de roman wel, want Erfgrond ademt een uitgesproken noordelijk karakter. Dat wil zeggen sterk op de natuur gericht, de seizoenen (‘Ik loop door de lichte juninacht’) en de kleine bezigheden van gewone plattelandsmensen, die zich er permanent van bewust zijn hoezeer ze maar een radertje zijn in een gigantisch uurwerk.

De roman begint met een proloog in de vorm van een prozagedicht, waarin een vrouw in onze tijd door de oude boerderij Nevabacka (Moerasheuvel) loopt, met de as van de vorige bewoonster in een urn. Ze kijkt er rond, leest de instructies van de overledene hoe je je op die speciale plek moet gedragen, wat je wel en vooral niet moet doen. In een gevonden dagboek leest ze de woorden Bedankt voor alles lieve boerderij. Het zet meteen de toon.

Daarna volgt Turtschaninoff, invoelend vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen, de mensen die in die omgeving, op die plek, in die boerderij leefden en werkten. Te beginnen in de zeventiende eeuw, toen de afgezwaaide Zweedse soldaat Matts Mattsson via het nabij gelegen stadje Gamlakarleby op de boerderij aankomt. Die was hem beloofd voor na de strijd. De keuterij is onaanzienlijk en vervallen, maar in zijn ogen kansrijk.

Met Matts begint het boerderijtje en de grond er omheen aan een steeds verdere cultivering, die nauwgezet wordt geschetst. In de zeventiende eeuw speelden zowel christelijk geloof als volkssprookjes nog een voorname rol in het leven van de nederige mensen, er werd samengeleefd met op de een of andere manier invloedrijke boswezens, zoals aardgeesten, trollen en bosnimfen, die je maar beter te vriend kon houden. Dit betekende ook: geen onbezonnen dingen doen met het moerassige veengebied.

Erfgrond beweegt vervolgens mee met de ontwikkelingen; oorlogen, (mis)oogsten, vrijages, perioden van armoede en honger, bosbranden, insectenplagen, ziekten, maar in ieder geval zomers en winters. Met de mens als speelbal van het universum. Er zijn in die vroege eeuw(en) zelfs heuse ontmoetingen met boscreaturen, die er geen misverstand over lieten bestaan wie de rechtmatige eigenaar van bos en veen was. Niet per se griezelige wezens, sommige bosnimfen waren zelfs uitgesproken mooi en aantrekkelijk, maar toch.

Turtschaninoff, behorend tot de Zweedstalige minderheid in Finland, moet zelf ten volle hebben ervaren wat de noordelijke natuur tot een mens kan zeggen. Ze suggereert dat de overtuiging leeft dat er kennis en wijsheden bestaan waar je de wetenschap nooit over hoort, die bij de natuur horen. Maar evenzeer benadrukt ze wat de langjarige ongeletterdheid van de eenvoudige bosbewoners voor gevolgen heeft gehad:

‘De kinderen kunnen dan ook niet lezen,’ merkte Arne droog op. ‘Wij hechten daar in deze streek niet zoveel waarde aan, wat het domineesvolk en het gezag de mensen ook proberen op te dringen.’

In de achttiende, negentiende en twintigste eeuw veranderen opvattingen, overtuigingen en gebruiken uiterst langzaam om, steeds meer vervreemd van de waarde en betekenis van de natuur, in onze eeuw uit te komen. Pas dan treedt het besef in dat we misschien een foute koers hebben gevolgd. Niet bepaald een verrassende zienswijze, maar Turtschaninoff laat het juist door die gestage ontwikkelingen wel binnenkomen.

Hij heeft zoveel plannen voor wat hij zal doen met het geld wanneer hij thuiskomt. Het gaat over tegelkachels en landbouwmachines en vee. Hij wil het Bosnimfenveen draineren en hij wil meer bos opkopen om daar hout uit te halen, en allerlei andere dingen. Wat hij heeft, is voor hem nooit genoeg geweest. Als kind al moest hij zo nodig het paard van een ander hebben, of de degelijke slee of de mooie muts van een ander. Ik bid elke avond, dat God hem dankbaarheid en tevredenheid zal bijbrengen.

Alle kleine verhalen met elkaar, om het even of het dat van Matts is, Eva, Johan, Sven, Ottilia of Stina, vertellen een stukje van het grote verhaal van de boerderij en het geheimzinnige veengebied eromheen, dat eeuwenlang ongerept kon blijven tot de kapitalistische geest ook Österbotten bereikte en niets meer veilig was: tegenwoordig hebben mensen apps nodig om nog een plant te kunnen herkennen en verdwijnt de oogst in plastic zakjes. Daarmee wordt Erfgrond, ondanks de talrijke romantische, zinnelijke en folkloristische aspecten, ook een roman over een ingrijpende mentaliteitsverandering en alle onuitgesproken waarschuwingen die daar bij horen.

André Keikes

Maria Turtschaninoff – Erfgrond. Vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen. Atlas Contact, Amsterdam. 400 blz. € 24,99.

Het bericht Recensie: Maria Turtschaninoff – <em>Erfgrond</em> verscheen eerst op Tzum.

https://www.tzum.info/2023/12/recensie-maria-turtschaninoff-erfgrond/

Brandweer-docu ‘Brandmeester’: hoogopgeleid dedain voor de werkvloer (ThePostOnline)

Brandweer Amsterdam.

(Door Dieuwertje Kuijpers, TPO, 21 december 2023) – De Nederlandse praktische werkvloer wordt vermorzeld door overheidsmanagers die geautomatiseerde empathie (“wat heb je van mij nodig om jou in je kracht te zetten?”) verwarren met een menselijke maat. En vervolgens verbaasd zijn dat bijna niemand voor ze wil werken. Nergens wordt dat zo duidelijk als in de documentaire van Saskia Gubbels, Brandmeester.

‘Monoculturele, hogeropgeleide kantoorklerken wiens zalvende management-retoriek en geautomatiseerde empathie de dwingelandij niet verbloemen’

Een blik Kanis & Gunnink. De mosterdkleurige gemêleerde grondtegels. Grote lichtgrijze tafelbladen zoals die in menig middelbare school in de aula staan. Bluspakken die meuren naar roet en je haren ook na drie keer wassen nog naar gerookte bacon. Met een beetje geluk hangt er in de kantine nog een zweem van oud frituurvet. Sowieso is die van matige koffie – uitgeschonken in Duralex glazen – altijd aanwezig.

De openingsbeelden van de documentaire Brandmeester zijn dermate treffend dat ze bij ondergetekende – die vijftien jaar geleden in een Velsens ‘blikkie (jargon voor opleiding) zat – levendige herinneringen oproepen.

Brandweerkazerne Dirk

Documentairemaakster Saskia Gubbels volgde twee jaar lang de Amsterdamse bevelvoerder Gerrie van brandweerkazerne Dirk, die te maken krijgt met het nieuwe speerpunt van de korpsleiding: diversiteit. Er bestaat namelijk een beeld over de Amsterdamse brandweer als een gesloten mannenbolwerk dat vrouwonvriendelijk en racistisch zou zijn. Daarnaast moet het hoge ziekteverzuim en hoge aantal PTSS-gevallen worden tegengegaan, want de brandweer kampt al jaren met een lage bezetting. Goed personeel is niet alleen moeilijk te vinden, maar nog lastiger te behouden.

Opvallend in de documentaire is dat de korpsleiding, commandant Thijs van Lieshout in het bijzonder, zichzelf vooral ziet als vernieuwend. Als een managementschakel tussen de nieuwe tijden en de oude garde. Waarbij een zeker ongeduld richting die laatsten (“Jij bent de doelgroep niet, Gerrie. We zoeken jonge mensen, niet allemaal van die ouwe lullen”) niet kan worden onderdrukt.

Meermaals werpt Van Lieshout de uitrukdienst voor de voeten dat als de nieuwe lijn ze niet bevalt, ze beter een andere baan kunnen zoeken. De Amsterdamse brandweer moet meer een afspiegeling van de stad worden, meer vrouwen en meer mensen met een biculturele achtergrond.

Van Lieshout: “Verder heb ik niet zoveel beleid. Diversiteit kan je boeken over volschrijven en dat doe ik niet, ik doe het gewoon”.

Toch zien we hier geen botsing tussen oud en nieuw, maar een botsing tussen een politiek gemodelleerde spreadsheet-realiteit en de praktische onuitvoerbaarheid hiervan op een werkvloer. Tussen politieke paradepaardjes en een beroepsgroep die de luxe niet heeft om in dat circus op te treden.

Toekomstbestendig kapotbezuinigen

Wat de nieuwe lijn precies is, wordt – los van dingen roepen over het aannamebeleid – niet helemaal duidelijk. Wel dat het met brandweerwerk weinig te maken heeft. De gesprekken tussen de uitrukdienst en de korpsleiding gaan bijvoorbeeld niet over hoe in de hens vliegende elektrische auto’s aan laadpalen het werk kunnen veranderen, en of technologische ontwikkelingen vragen om aanpassingen aan materieel of werkwijze. Het personeel wordt weinig gevraagd, wel veel meegedeeld – tot grote ergernis van de uitrukdienst.

“Er worden auto’s gemaakt die tegen het miljoen lopen, waar dingen op zitten die ik op de werkvloer nog nooit van mijn leven gebruikt heb maar die er blijkbaar wel op moeten komen”, verzucht bevelvoerder Gerrie in een gesprek.

Het ‘toekomstbestendig maken’ van de brandweer zorgt niet alleen in de Amsterdamse kazerne voor gemor, en blijft niet beperkt tot de beroeps. Vakbonden en vakverenigingen waarschuwen dat onder het mom van ‘toekomstbestendig maken’ de afgelopen jaren vooral veel is gesneden in het budget.

Steeds meer kazernes hebben slechts één tankautospuit in plaats van twee, specialistische taken zijn afgeschaft en aanvullend materieel is verdwenen. Het aantal vrijwilligers is gedaald van 22.000 naar 19.000 en per kazerne zijn er nog maar zestien tot achttien over. Dit zorgt voor personeelstekorten, met name tijdens kantoortijden en in vakantieperiodes.

De vakvereniging brandweervrijwilligers ziet hier geen “maatschappelijk verschijnsel, maar een weeffout die is ontstaan uit bezuinigingsdrift.”

In 2022 stemden 148 van de 150 Tweede Kamerleden voor een motie van SP en PvdA om de werkvloer meer zeggenschap te geven over de uitvoering van nieuw beleid, zij moeten immers het werk doen.

Benodigde middelen wegbezuinigd

De vraag is in hoeverre de brandweer überhaupt nog in staat is haar werk fatsoenlijk te doen. Onder het management-mom ‘de brandweer van morgen’ werd ingezet op preventie (rookmelders in keukens ophangen), met het idee dat je dan minder hoeft uit te rukken. Er werd vast voorgesorteerd op de ‘voorkomen is beter dan genezen’-winst door brandweervoertuigen weg te halen die toch al niet zo veel meer werden gebruikt. De brandverzekering werd opgezegd omdat de keuken de afgelopen jaren niet in de hens had gestaan.

Gevolg: toen de vlam daadwerkelijk in de pan sloeg, in de vorm van twee forse natuurbranden in de Zuid-Limburgse Hoge Venen, moest de Nederlandse brandweer de Belgische en Duitse collega’s om hulp vragen omdat de benodigde middelen waren wegbezuinigd.

Niet heel verwonderlijk dat de Amsterdamse uitrukdienst steevast om twee dingen vraagt: de juiste spulletjes en voldoende handjes om ermee te werken. Vanuit de korpsleiding krijgt het personeel vooral politieke buzzwords terug: diversiteit, transparantie, toekomstbestendigheid, verjonging, kwetsbare doelgroepen. Vanaf kantoren worden er ‘ontwikkelbehoeftes’ geformuleerd waarbij diversiteit een speerpunt is. De nieuwe brandweer moet een afspiegeling van de stad Amsterdam worden, met meer vrouwen, meer jongeren, meer mensen met een biculturele achtergrond.

“We hebben mensen nodig en degenen die voldoen aan de eisen – die kunnen morgen bij de brandweer werken”, roept bevelvoerder Gerrie verbaasd uit.

Glazen kazerne

Commandant Van Lieshout – die op werkbezoek aan komt rijden in een rode Tesla – heeft duidelijk andere prioriteiten dan de tankautospuiten. Zo had hij “zelfs het fantastische idee om een glazen kazerne te bouwen. Midden op het Museumplein, als teken van transparantie”, vertelt documentairemaakster Gubbels.

Van Lieshout is hiermee – zonder het zelf door te hebben – het perfecte product van een overheidssysteem dat selecteert op managers die politieke wensen naar beneden toe kunnen opleggen (top down) in plaats van vanuit de organisatie de vertaalslag naar de politiek maken die nodig is om de organisatie te laten voldoen aan waarvoor deze wettelijk is opgericht (bottom up).

Het gebouw van de Amsterdamse brandweer (kazerne Dirk) is aan renovatie toe en zal hierna moeten gelden als een ‘visitekaartje’. Het rijksmonument krijgt nieuwe leidingen, nieuwe bedradingen, asbestsanering en het metselwerk wordt in oude staat hersteld. Niet alles: de voormalige ontspanningsruimte wordt opnieuw ingericht tot kantoor.

“Hier stond een werkbankje, wat werkkastjes. Dus als je thuis een tafeltje had wat stuk ging, of je fietsie stuk was, kon je hier rommelen”, vertelt bevelvoerder Gerrie tijdens een rondleiding op de kazerne.

De ontspanningsruimte werd door de vorige (en omstreden) commandant Leen Schaap ontmanteld: het had niets met brandweerwerk te maken en werd gezien als het zoveelste bewijs van een in zichzelf gekeerde kazerne waar men zich allerlei buitensporige vrijheden veroorloofde.

Iedereen aan de mindfulness

Toch had de werkplaats volgens de brandweerlui wel degelijk een functie. “Thijs, als ik iets heb met heel veel bloed onder een auto, weet ik veel wat. Ik wil dan altijd wat doen daarna. Iets met mijn handen, maar dat kan nu helemaal niet meer”, vertelt een brandweerman. “Ik weet niet precies wat ‘iets doen’ is, maar we gaan geen werkplaatsen inrichten”, badineert commandant Thijs van Lieshout hem direct. “Ja maar dat bedoel ik, dat is mijn manier om mijn hoofd leeg te maken”, roept de brandweerman uit. Van Lieshout houdt zijn poot stijf: er komen geen werkplaatsen. Wel wordt de uitrukdienst – die 24 uurs-diensten draait waarin ze regelmatig ’s nachts ook moeten uitrukken – om 09:00 ’s ochtends een cursus mindfullness aangeboden.

Het is typerend voor de kloof tussen managementleiding en de praktische werkvloer. Iedereen moet aan de mindfullness, maar wel volgens het beeld dat hoogopgeleid kantoorpersoneel daarvan heeft. Ongetwijfeld iets met de Headspace-app en ademhalingsoefeningen. Rommelen met de handen om gedachten op een rij te zetten? “Daar beginnen we gewoon niet aan”, aldus de commandant.

Gebrek aan empathie en inlevingsvermogen

De korpsleiding heeft nog meer mooie plannen. Zo wordt de uitrukdienst – die nota bene kampt met personeelstekort door ziekteverzuim, onder andere door PTSS – te kennen gegeven dat als ze straks in de “mooiste en misschien ook wel duurste kazerne van Nederland” komen te zitten, zij ook nog wat extra werkzaamheden moeten verrichten.

Er is nog een zolderverdieping die perfect zou zijn voor een werkplaats deze taken, zoals het begeleiden van kwetsbare jongeren die problemen hebben, en hen op te leiden tot hulpverlener. Om iets terug te doen voor de samenleving.

“Feit blijft dat we straks op een prachtige locatie zitten. Het zou zonde zijn als we in zo’n mooi gebouw gaan zitten en niks voor de samenleving gaan doen”, aldus veiligheidsregio clustermanager Ayten Polat, die hiermee feilloos laat zien dat ook een vrouw met een biculturele achtergrond in haar denken net zo monomaan kan zijn als de hoogopgeleide managementlaag waarbinnen ze zich begeeft. Haar denken sluit naadloos aan op dat van middelbare witte man Thijs van Lieshout: beiden stellen een compleet gebrek aan empathie en inlevingsvermogen tentoon.

Iets te snelle Arie Boomsma-powerpraat

Over middelbare witte mannen gesproken, het wordt nog mooier. In een ‘Hello there fellow kids‘-poging is iemand van het Korps Mariniers aangeschoven, die zich nog het best laat omschrijven als de typische Korps Consultant: iets te fris kaalgeschoren, iets teveel knoopjes los op het overhemd, iets te omvangrijk operationeel horloge om de pols en iets te snelle Arie Boomsma-powerpraat.

De brandweer wordt niet gevraagd om te hulpverlenen, nee nee: om “basecamp instructor” te worden. Zodat ze “in hun kracht” kunnen worden gezet, de bedoeling is “niet hun kampvuur te blussen, maar juist aan te wakkeren.” Uiteraard wel in lijn “met de ambities van commandant  Thijs.” Die ambities zijn helder: “Als je denkt ‘laat maar lekker Thijs’, nou dan ga je lekker naar een andere kazerne en selecteren we een groep mensen die daar wel zin in heeft.”

Deze toondoofheid voor een praktisch opgeleide werkvloer begint bij de managementlaag, maar volgt hierin slechts de politieke opdrachtgever. Hieraan wordt immers niet teruggekoppeld dat de zoveelste bezuinigingsoperatie onverantwoord is.

Sterker nog, commandanten leveren met regelmaat argumenten voor nog meer bezuinigingen zelf op een gouden dienblaadje aan. Voormalig commandant Leen Schaap zei bijvoorbeeld dat “brandweermannen 95% van de tijd met de handen over elkaar zitten te wachten op een brand.” Een politicus denkt op zo’n moment niet ‘hoe kan ik die 95% inkleden zodat ze die 5% van hun tijd optimaal kunnen knallen’, maar die ziet 95% verspilde tijd – en dus budget.

Meer vrouwen, maar dan wel die precies zeggen wat je wilt horen

Waar iedere extra streep op de schouder soms gecorreleerd lijkt aan groeiende toondoofheid, moet je voor de echte Oost-Indische doofheid uiteraard bij de politiek zijn. Wanneer enkele brandweervrouwen aan burgemeester Femke Halsema (GroenLinks) vertellen over hun werk,  neemt ze die praktische kennis niet van hen aan, maar concludeert dat ze het “niet overal mee eens is.” Terwijl de vrouwen duidelijk aangeven dat ze zich veiliger voelen met “drie grote mannen in de auto”, dan in een volledig vrouwenteam.

Zeker, ze kunnen de klus op zichzelf ook wel klaren, maar door verschil in fysieke sterkte zullen ze er wat langer over doen. Halsema reageert alsof de vrouwen hiermee zichzelf te kort doen, alsof het een verschil van inzicht is in plaats van keiharde (biologische, fysieke) realiteit.

Dat fysieke verschil is er en dat heb ik toevallig vijftien jaar geleden zelf mogen ervaren. Op één enkel punt haalde ik mijn fysieke keuring bij de brandweer niet: te weinig kracht in de armen. Iets wat ze vaker hadden gezien bij kandidates, dus al een standaard oplossing voor hadden. Ik kreeg een trainer toegewezen die het fenomeen optrekken en opdrukken introduceerde en enkele maanden later haalde ik de test alsnog met gemak. Met wat extra inspanning (dus niet door het verlagen van de eisen) voldeed ik.

Dat betekent dus dat als vrouwen zich aanmelden, ze het echt super graag moeten willen en in zekere zin beter gemotiveerd moeten zijn dan mannen. De barrière voor vrouwen is er wel degelijk maar – in mijn bescheiden ervaring – vooral fysiek en écht niet te wijten aan een ‘vrouwonvriendelijk’ aannamebeleid bij de brandweer.

Racistisch en seksistisch

De reden om meer vrouwen bij de brandweer te willen is dan ook niet operationeel, maar politiek. Met meer vrouwen zal de “Amsterdamse bevolking het vertrouwen krijgen”, zegt burgemeester Halsema in het gesprek, maar ook de interne cultuur veranderen want “de brandweer werd racistisch en seksistisch genoemd. Die gedachte verander je niet door alles bij het oude te laten.”

Oftewel: omdat mensen dénken dat de brandweer racistisch en seksistisch is, moet die veranderen.

Terwijl er toch wel degelijk wat aan de hand was bij de Amsterdamse brandweer. Nergens verwijst Halsema naar onderzoeksrapporten, die er niet om logen: brandweermannen naakt voor de deur van vrouwelijk personeel, wc-brillen die werden ondergeplast, expres keiharde porno opzetten, een gekleurde kazerne ‘apenrots’ noemen of Marokkaanse collega’s stug Jan of Piet noemen.

Dat er het een en ander moet gebeuren, staat buiten kijf. Dat onder commandant Leen Schaap – die orde op zaken moest stellen – enkelen de laan uit zijn gestuurd en ook huidig commandant Van Lieshout vorig jaar iemand moest ontslaan wegens racistische uitingen op het intranet, is dan ook geen verrassing.

Toch zit er nog wel wat ruimte tussen ingrijpen bij grensoverschrijdend gedrag en het steevast wegzetten van ‘de oude garde’ als achterhaald, ouderwets, in de weg zittend, niet met de tijd mee willen gaan. Commandanten kunnen wel de grote broek aantrekken en melden dat als het brandweerpersoneel niet meer bevalt, ze maar een andere baan moeten zoeken – maar de realiteit is dat ze zich die luxe helemaal niet kunnen veroorloven.

De beoogde ‘cultuurverandering’ wordt hiermee een van boven opgelegd decreet, met de ideologische aanname dat wanneer je maar zoveel mogelijk diverse kleurtjes en geslachten in de organisatie pompt, deze automatisch meebeweegt richting de ‘inclusieve’ toekomst. Louter in een denkwereld waarin een glazen gebouw gelijk staat aan publieke transparantie, kan deze aanname floreren.

Gaslighten van kritisch personeel

Het is dan ook veelzeggend dat burgemeester Halsema enerzijds meer vrouwen bij de brandweer wil voor een cultuurverandering, maar vervolgens niet wil horen wat ze hebben te zeggen over diezelfde brandweer. Want zodra de brandweervrouwen beginnen over werkomstandigheden, drukt de burgemeester haar spreekwoordelijke snor.

“Er zijn belangrijkere dingen dan diversiteitscijfers. Er zijn gebouwen niet in orde, ik zit in eentje: dat is…” Abrupt wordt de brandweervrouw onderbroken door de burgemeester: “Zo vervelend, ik moet nu gaan rennen!” Het wekt irritatie op bij de achtergebleven vrouwen: “De gemiddelde bankdirecteur trekt zijn secretaresse erop, en dan zou alleen hier bij de brandweer seksisme zijn?”

Verpakt onder eufemismen als ‘gezamenlijke verkenning’ worden dienstopdrachten kil medegedeeld door monoculturele, hogeropgeleide kantoorklerken wiens zalvende management-retoriek en geautomatiseerde empathie (“wat heb je van mij nodig?”) de dwingelandij niet verbloemen. Het brandweerpersoneel heeft feilloos door dat het niet klopt, dat er eigenlijk niet naar ze wordt geluisterd. Ze voelen zich dientengevolge onrechtvaardig behandeld. “Het doet me pijn”, zegt bevelvoerder Gerrie.

Het is dan ook een pijnlijke documentaire. Los van het gebrek aan empathie en inlevingsvermogen is daar vooral het schaamteloos wegpoetsen van elke kritiek. Niet door deze inhoudelijk te weerleggen, maar door met hoogopgeleid duur managementjargon als wapen al het praktische personeel in een hoek te drukken.

Het brandweerpersoneel is deze beleidstaal niet machtig, wat overblijft is het gevoel van genaaid worden – maar niet precies kunnen uitdrukken hoe dan. Want hoe weerleg je ‘opbouwende managementtermen’ als ‘de schouders eronder’, ‘teamwork‘ en ‘gezamenlijk’, geframed in positief gepsychologiseer over vuurtjes aanwakkeren in je hart?

Het werkvolk wordt dus continu ge-gaslight door managers. “Ben jij een goede mentor?”, wordt bevelvoerder Gerrie gevraagd als hij aangeeft dat hij graag zijn collega Joyce wil bijstaan in haar ambitie om ook bevelvoerder te worden. Hij gaat hier letterlijk op in, maar wordt al vrij snel onderbroken. “Nee, nee, ik leg hem even terug bij je. De vraag is of jij aangesloten bent op de ontwikkelbehoefte van de brandweer, en of jij de juiste tools hebt”, stelt de leidinggevende. Wat hij er precies mee bedoelt, zegt hij niet. Dat zeggen ze nooit.

Streng handhaven op rotte appels

In een volgende scene wordt Gerrie op het matje geroepen. Hij heeft samen met Joyce een interview gegeven waarin zij verwijst naar de politieke ambitie van burgemeester Halsema en vorige commandant Leen Schaap om meer vrouwen bij de brandweer te krijgen: “Terwijl ik juist denk, het maakt niet uit wie je bent. Als je maar goed genoeg bent.”

In plaats van haar te corrigeren in het interview geeft Gerrie haar gelijk en dat wordt hem niet in dank afgenomen. “Je bent leidinggevende. Je geeft leiding, welk voorbeeld geef je?”, wordt Gerrie gevraagd. Immers, straks gaan mensen nog denken dat het werven van meer vrouwen een politieke doelstelling is, in plaats van iets dat volledig in “samenspraak met de werkvloer is vormgegeven als ambitie”.

Het lijkt de vloek van de overheidsmanager: slim genoeg om lagergeschoolden retorisch in een hoek te drukken, maar niet intelligent genoeg om te beseffen dat er meer facetten aan het brandweerwerk zitten die ze niet begrijpen dan wel. Dat leidt tot een totaal gebrek aan nederigheid, soms zelfs een ronduit neerbuigende houding, ten aanzien van kennis die niet voortkomt uit lekker kunnen werken met Excel of de juiste beleidsbingo kunnen reproduceren.

Dit resulteert vervolgens in de arrogantie dat er weinig valt te leren van de werkvloer, maar wel veel bij te sturen. Terwijl het draaiend houden van een uitvoeringsorganisatie (zoals de brandweer) juist vereist dat je je kunt inleven in het uitvoerende werk, de mensen, het materieel. Kennis en ervaring die voortkomen uit handwerk niet serieus nemen, is in veiligheidsberoepen (zoals bij de brandweer maar ook de politie en defensie) potentieel dodelijk.

Het is daarom juist de plicht van leidinggevenden in dit soort organisaties om het personeel in bescherming te nemen. Dat betekent inderdaad streng handhaven op rotte appels, maar tegelijkertijd wijsheid vanaf de werkvloer serieus te nemen. Deze inzichten vervolgens naast de politieke wensen leggen en die grote broek (“anders zoeken we andere mensen die het wel willen”) ook eens aantrekken tegenover een burgemeester of de korpsleiding, zodra die iets teveel gaan luchtfietsen.

Door, kortom, ook gewoon eens een “nee” naar bóven toe te verkopen.

Ronduit cynisch

Wat rest na het zien van deze documentaire is de pijnlijke realisatie dat overheidsorganisaties uitstekend in staat zijn om hun eigen toekomstige kuil te graven. Wetenschapper Joost Kampen aan de Vrije Universiteit, gespecialiseerd in verwaarloosde organisaties, zag overeenkomsten met de verziekte brandweercultuur en die van het Gemeentevervoerbedrijf eind jaren ’90, toen deze ‘out of control‘ was en het personeel door ‘arbeiderszelfbestuur’ de feitelijke macht had.

Tegen het Parool vertelde hij dat ook daar “lang geen leiding was gegeven en er sprake was van destructieve groepsprocessen, waarin groepsdruk en elkaar niet verklikken de norm waren.”

In zijn proefschrift legde hij de link tussen gedrag binnen verwaarloosde organisaties en gedrag van verwaarloosde kinderen: “Waar kinderen lijden onder gebrek aan normering en aandacht van ouders, vertonen organisaties dezelfde symptomen bij gebrekkig leiderschap.”

Het is ronduit cynisch dat de Veiligheidsregio met een directieve houding, waarbij ze de carrière-oren zó hard laat hangen naar het politiek-ideologisch wensdenken en de dito maakbaarheidswaan, vergeet te luisteren naar hun eigen personeel.

De papieren realiteit over de ‘Brandweer van Morgen’ mag dan wel ronkend klinken, in de praktijk is de brandweerleiding vooral hard bezig met het voeden van de sluimerende veenbrand die de reeds bestaande verwaarlozing is.

Brandweer-docu ‘Brandmeester’: hoogopgeleid dedain voor de werkvloer

https://tpo.nl/2023/12/21/brandweer-docu-brandmeester-hoogopgeleid-dedain-voor-de-werkvloer/

Avy is de winnaar van de AFAS Young Business Award 2023 (Emerce Industry Wire)

De dag die je wist dat zou komen is eindelijk hier. De finale van de AFAS Young Business Award gaat over keuzes, impact, groeicapaciteit en uiterst moeilijke jury-overleggen. Maar het is weer gelukt. We hebben een winnaar!

Eigenlijk hebben we vier winnaars. De finalisten van de AFAS Young Business Award wonnen immers allemaal hun voorronde. En nu mogen ze het nog eens tegen elkaar opnemen voor de finale hoofdprijs: gesprekken met en begeleiding van enkele van de belangrijkste investeerdersclubs van Nederland. Met een voor de hand liggend gevolg, namelijk een injectie van kapitaal en kennis in hun scale-up.

Het is kiezen tussen appels en peren voor de jury. Waar leg je meer nadruk op? Als het gaat om technologie, dan moet dronebouwer Avy winnen. Ben je meer van een eerlijke toekomst van kledingproductie? Dan is Textracer zegevierder. Voor slimme tech om meubelen rechtstreeks van fabriek naar klant te brengen, moet je bij Naduvi zijn. Ga je voor een platform voor de handel in tweedehands meubelen, dan draagt Reliving je voorkeur weg.

Om te bepalen wie ‘the best of the best’ is, ondervraagt een grotendeels met nieuwe namen bezette jury de finalisten. Meer weten, verder kraken is het motto. Gemma Bloemen (Creandum) wil van Naduvi-founder Itai Gross weten wat zijn concept nou zo uniek maakt. Het antwoord: ,,We hebben geen voorraad, geen warehouse. We leveren direct op vraag. Zo kunnen we een hogere marge pakken en zijn de risico’s lager.’’

Superslimme marketing
Je vraagt je als kijker af hoe hij dat kan volhouden als Naduvi zou schalen tot veel grotere proporties. Grootste risico voor deze scale-up is ongetwijfeld het retourbeleid. Gross is een begenadigd overtuiger, maar heeft ook moeite om uit te leggen wat hij met retouren doet op een vraag van Thomas Hendriks (De Ondernemer). ,,We halen de bank op en zorgen dat hij een mooie oplossing krijgt.’’ Welke precies, blijft onduidelijk.

Dat is bij Reliving anders, want dat platform faciliteert vooral de handel tussen koper en verkoper van gebruikte meubelen. Ananda van Doorn – nog altijd even fijn om naar te luisteren – denkt dat haar scale-up een Unicorn-status kan bereiken. Heleen Dura-Van Oord (Peak Capital & Vivid Ventures) vraagt zich vooral af hoe dan, zeker met relatief lage marges. Het antwoord: superslimme marketing, plus het model van koop en verkoop, dat een eindeloos aanbod (aan marge) garandeert.

Marco Aarnink (Print.com) stelt de vraag die ons allemaal op de lippen brandt: wat maakt Reliving nou anders dan Marktplaats? Ananda van Doorn geeft het juiste antwoord: ,,De ervaring. Bij ons voelt het alsof je iets nieuws koopt. Geen afspraken die niet worden nagekomen, geen veel te lage biedingen, geen fraude, geen oplichting.’’

De Airbus van de drone-industrie. Dat is de ambitie van Patrique Zaman van Avy. Die spettert van het scherm trouwens, vol ambitie en overtuiging. Zijn Avy blijft een wonderlijk verhaal. ,,Wij hebben het enige drone-vliegtuig dat volledig autonoom vliegt. We vliegen nu in Afrika en sturen dat aan vanuit Amsterdam. We hebben de drone modulair opgebouwd, zodat we hem steeds kunnen aanpassen en uitbreiden, bijvoorbeeld om meer gewicht te kunnen dragen.’’

Aaibaarheid
De aaibaarheidsfactor van Avy is gigantisch. De scale-up laat de drones alleen vliegen om mensen te helpen. Door bloed en AED’s rond te vliegen bijvoorbeeld, of bosbranden en drenkelingen te ontdekken. Als juryvoorzitter Bas van der Veldt vraagt naar hoe het in zijn werk gaat bij een noodsituatie, weet je als kijker zeker: Avy gaat winnen. ,,De melding bij de meldkamer komt in ons systeem, de dichtstbijzijnde drone stijgt op en vliegt aan de hand van tal van systemen, onder meer GPS en detectie om andere vliegtuigen te ontwijken, naar de plek waar hij moet zijn. Volledig autonoom.’’

Jolanda Kooi van Textracer heeft een goed verhaal. Zij gaat de textielindustrie naar verduurzaming leiden. Door de hele keten in beeld te brengen, kan ze bedrijven laten zien wat er nog beter kan om milieu te sparen een sociale omstandigheden te verbeteren. Presentator Jörgen Raymann (of eigenlijk zijn vrouw) heeft misschien wel de beste prijs. Zij wil weten of de goedkope kledingmerken hier ook aan willen en wat dat betekent voor de consumentenprijzen. Jolanda Kooi: ,,Voor 0,03 procent van de waarde van een product, verzamelen we alle data.’’ Waarmee de vraag natuurlijk blijft of die kledingketens toehappen.

Het zal moeten komen van de consumenten. Die kunnen een bewustere keuze maken als dankzij Textracer duidelijk wordt hoe hun kleding wordt gefabriceerd. Als de consument voor bewust gaat, volgt de industrie vanzelf, is het idee. Waarschijnlijk klopt die aanname, voor een steeds groter deel van de bevolking. De vraag blijft wel wanneer de grote bulk van textielleveranciers én hun klanten zo ver zijn. Supersympathiek concept, met een mooi platform inclusief blockchain dus, maar is het moment al hier, of is Textracer nog iets te vroeg?

Alles op een rijtje zettend, kan er eigenlijk maar één winnaar komen uit deze editie van de AFAS Young Business Award. En die winnaar komt er ook. Want als het je lukt om aan extreem strenge regelgeving te voldoen, zelf ingewikkelde technologie te ontwerpen en bouwen, in een unieke markt te opereren en óók nog eens grote impact te maken, dan ben je de beste. Avy is het. Onthoud die naam.

Finalisten AFAS Young Business Award:
Naduvi ontsluit meubelen van gerenommeerde merken. Die komen rechtstreeks van de leverancier naar de klant. Dat scheelt geld en uitstoot, beloven founder Itai Gross en zijn honderd medewerkers. De dik 18 miljoen aan investeringsgeld zegt dat die belofte waargemaakt wordt.

Ananda van Doorn en Jody Klaassen bouwden vanuit Amsterdam een marktplaats voor tweedehands meubelen en vintage. Inmiddels bieden 30.000 mensen al meubelstukken aan op het platform Reliving, dat een antwoord is op de consumptiewoede en het weggooien van bruikbare spullen.

Met het in Amsterdam gevestigde Avy werkt Patrique Pi Zaman samen met inmiddels ruim vijftig medewerkers aan zijn droom: het bouwen van uitstootvrije, zelf vliegende vliegtuigen die ingezet worden voor humanitaire doeleinden.

Eveneens in Amsterdam werkt Tex Tracer aan het veranderen van de fashion-wereld. Jolanda Kooi begon de startup, die inzicht biedt in de supply chain van mode, om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. En dat is goed nieuws voor de aarde.

https://www.emerce.nl/wire/avy-winnaar-afas-young-business-award-2023

Etymologica: wâld en woud (Neerlandistiek)

In de NRC van 15 november 2023 stond een artikel waarin het ‘woud’ centraal stond. Het woord woud roept bij mij altijd wat geheimzinnigs, onheilspellends op, zeker in de samenstelling oerwoud. Een ‘gewoon’ woud bestaat uit grote zware bomen, zogenaamde woudreuzen, is moeilijk doordringbaar en toen ik klein was huisden er bovendien rovers en mysterieuze kabouters. Later vertelde men mij de verhalen van grote heilige bomen die moedig waren geveld door zendelingen als Willibrord en Bonifatius. Het heidense woud werd geseculariseerd tot bos. Later droomde ik soms zelfs nog een woudloper te zijn, in de uitgestrekte wouden van Amerika. Ja, een woud, dat was wat.

Ik kende vroeger in mijn omgeving trouwens één woud, dat was Oranjewoud en anders dan de naam suggereert, was daar niet alleen bos te vinden, maar ook een mooie ouderwetse speeltuin (die geofferd is voor een parkeerplaats).

Het aantal nederzettingsnamen met wâld (officieel soms woud, zoals bij It Wâld) is in Fryslân vrij groot. Jaap Kalma schreef in 1949 in Fryske Plaknammen (deel 2, 97-105) een artikel: ‘Wâlden en bosken in Fryslân’. Hij telde zo’n 50 dorps- en buurschapsnamen en concludeerde dat een wâld geen bos is. Verder sloot hij zich min of meer aan bij Beekman (Nederlandse aardrijkskundige namen, 1938, 13-18) dat “wout in de middeleeuwen op het veen groeiende bossen (waren) van akkermaalshout, hoofdzakelijk elzen, wilgen en berken”. Kalma stencilde (zo was dat in die tijd) ook het onderstaande kaartje. De zwarte stippen verwijzen naar nederzettingsnamen met wâld, woud, woold of wold (al dan niet gespeld met een slot-e).

Wie in woordenboeken zoekt naar de betekenis van woud vindt ‘zeer uitgestrekt bos’ (Van Dale, Hedendaags Nederlands, 2002). Het WNT, 26 (1993) 2364, heeft als eerste betekenis ‘vrij groot, met opgaande bomen (en struiken e.d.) begroeid gebied’. Het woord bos (oorspronkelijk ‘struik’) zou geleidelijk gewoner zijn geworden om een geografisch landschapselement met veel bomen aan te duiden. Het vertaalwoordenboek Nederlands- Fries (1985) geeft als vertaling van woud “wâld” met het lidwoord “it” en ook de meervoudsvorm wâlden. Die meervoudsvorm is een toponiem (al wordt dat niet expliciet vermeld): de Fryske Wâlden is een bekende streekaanduiding voor zandstreken in de Zuidoosthoek.

Het WFT 25 (2011) 54, geeft van “wâld” onder 1 de vertaling “woud” met daarbij “uitgestrekt gebied, begroeid met bomen en struiken”(met wel een meervoud). Verder haalt men o.a. het Friesch Woordenboek (1911) van Waling Dijkstra aan. Onder 2 noemt men alleen de meervoudsvorm (weer toponiemen). Uit een citaat van Oepke Santema (1939) blijkt dat hem “lyts, leechbeamte” voor ogen stond en dat “wâld” dus iets anders was dan “woud”. Het Frysk Hânwurdboek (2008) geeft als omschrijving “grut gebiet, ticht begroeid mei beammen en strewellen”. Het meervoud vormt, terecht denk ik, een apart lemma.

Al sinds de 19de eeuw, overheerst de opvatting dat aanduidingen en namen met wâld (op kaarten meestal woud of wold) naar bosrijke streken verwezen. De naam Fryske Wâlden was wat dat betreft beeldbepalend. Waling Dijkstra wist wel dat ook in de veengebieden namen met wâld voorkwamen: de Lege Wâlden (of Neare Wâlden) en de Igewâlden waren hem bekend; mogelijk dacht Dijkstra dat die streken een deel hadden uitgemaakt van een groot “woud”. De opvatting van oudere historici dat enkele meren (Fluezen, Tsjûkemar) waren ontstaan door grote bosbranden speelde vast een grote rol. En in het veen bij het turfgraven gevonden grote boomstammen vormden ook een ‘bewijs’.

Joast Halbertsma wees er in de 19de eeuw al op dat wâld niet met ‘oerwoud’ te maken had, maar dat het daarbij vooral om moerassige broek- en graslanden ging. In zo’n nat veenlandschap ontstaan immers gemakkelijk hazelaars, wilgen en elzen.

Bewoners van het gebied zullen dit met struikgewas en wat bomen begroeid open landschap als wâld hebben aangeduid. Ze gebruikten die wâlden als agrarische grond om vee te weiden en vooral om in de zomer hooi te winnen. Dat blijkt uit veldnamen. Bijvoorbeeld uit de 16de eeuw woldmae(r)den (Augustinusga; Buitenpost; Drogeham; Opeinde); waldwarren (Oudega Sm); woldfelde (Koudum). Nog bekend in de 20ste eeuw zijn: Wâldskar (Aldeboarn, ook al in de 16de eeuw); (Achter de) Woud warren (Uitwellingerga); Wâldfinnen (Boornzwaag) enz.

Uit het grote aantal streek- en nederzettingsnamen met wâld /woud(e) blijkt dat deze aanduiding in Fryslân nagenoeg uitsluitend bekend was in veenstreken en dat de ermee benoemde nederzettingen (dorpen en buurschappen) relatief jong zijn. Ze komen op één uitzondering na (Imisuualde, 9de eeuw) – Eemswoude niet ver van Bolsward – pas vanaf de 11de eeuw voor. Bedoelde nederzettingen zijn verder vaak ontstaan door migratie van ondernemende boeren vanuit dorpen die (noordelijker) op de klei lagen. De leeftijd van deze dorpen en buurschappen met een ‘wâldnaam’ is trouwens ook zichtbaar aan de verkaveling van de streek. Die is opstrekkend, zoals steeds in de veengebieden. Westelijk in Fryslân vinden we meer namen met wâlde (bijvoorbeeld Ferwâlde), meer naar het oosten zien we vaker wâld (bijvoorbeeld Earnewâld). Dat is een klein dialectologisch onderscheid dat in de Standaardnederlandse varianten vaak buiten beschouwing blijft.

Etymologisch lijkt het goed mogelijk het Friese wâld, en wellicht ook woud, aan te laten sluiten bij Oudnoors völlr ‘onontgonnen gebied, grasland’ (Etymologisch woordenboek van het Nederlands, Amsterdam, s.a., deel 4, 639).

Woordenboeken zouden wellicht meer aandacht moeten besteden aan toponiemen. Betekenisontwikkelingen worden er vaak door verduidelijkt. Zoals bij wâld en woud.

https://neerlandistiek.nl/2023/11/etymologica-wald-en-woud/