Hoe evolueert het leven in zee bij CO2-toename? (Kennislink)

De oceanen zijn onze klimaatbuffer: ze hebben al zo’n 40 procent van alle uitgestoten kooldioxide opgenomen en 90 procent van de warmte van klimaatverandering. Dat blijft niet zonder gevolgen. Een lezer wilde weten: hoe evolueert het leven als de hoeveelheid CO2 toeneemt? In deel 1 van een tweeluik: de oceanen.

De concentratie kooldioxide in de atmosfeer is sinds de industriële revolutie met de helft toegenomen (van 280 naar 417 ppm, deeltjes per miljoen). Dat is niet alle CO2 die we hebben uitgestoten: 40 procent is opgenomen door de oceanen. Daarnaast hebben oceanen de meeste warmte (90 procent!) van klimaatverandering geabsorbeerd. Anders was de atmosfeer al veel sterker opgewarmd. De oceaan is onze grootste klimaatbuffer. Dat blijft echter niet zonder gevolgen.

Een planktonslak aangetast door verzuring: zwakke plekken en gaatjes in de schelp.

In zee reageert kooldioxide met water tot koolzuur, waarbij het water verzuurt. Daardoor krijgen soorten die hun skelet van kalk bouwen het moeilijk. “Een verzuurde, warme oceaan betekent minder kalkvormend plankton”, vertelt Katja Peijnenburg, evolutiebioloog bij Naturalis Biodiversity Center. “Plankton staat aan de basis van de voedselketen, dus dat betekent minder voedsel voor iedereen.”

De eerste gevolgen van oceaanverzuring ziet ze al bij planktonslakjes, die hun schelp van aragoniet maken, een oplosbare vorm van kalk. “Planktonslakjes zijn de kanarie in de kolenmijn. Op verschillende plekken zien we dat ze aan de buitenkant oplossen, of dunnere schelpen maken. In zuurder water kost het meer energie om een kalkskelet te bouwen. Met name de jongere slakjes hebben daaronder te lijden.” Uit experimenten van Peijnenburg en collega’s blijkt dat de slakjes nu meer moeite hebben om hun schelp te bouwen dan vroeger. Ook andere dieren met een kalkskelet groeien trager, zoals koralen en schelpdieren.

Dode zones

De vroege effecten op dieren met een kalkskelet ziet paleontoloog Bas van de Schootbrugge van de Universiteit Utrecht ook terug bij prehistorische klimaatveranderingen. In de fossielen aan het einde van het Perm, 252 miljoen jaar geleden, vindt hij echter het meest dodelijke effect dat CO2 op de oceanen kan hebben: zuurstofgebrek ofwel anoxie. “De toename van kooldioxide warmde tijdens het Perm de atmosfeer op, waardoor hevige bosbranden ontstonden”, vertelt Van de Schootbrugge. “Zonder bomen kwam er meer erosie: bergen sleten af via rivieren. Al die voedingsstoffen kwamen uiteindelijk in zee en zorgden daar voor enorme algenbloei. De algen begonnen te rotten op de zeebodem en dat rottingsproces verbruikte alle zuurstof in het water.” Het gevolg: massale sterfte aan de kust, zogenoemde dode zones. De massa-extinctie aan het einde van het Perm roeide 80 procent van al het zeeleven uit. Het is de grootste uitstervingsgolf uit de geschiedenis van het leven op aarde.

In de Golf van Mexico zorgt de aanvoer van voedingsstoffen uit de Mississippi jaarlijks voor een dode zone.

In veel opzichten is de klimaatverandering aan het einde Perm onvergelijkbaar met wat nu gebeurt. “De ultieme oorzaak toen was grootschalig vulkanisme”, vertelt Van de Schootbrugge. “Bijna half Siberië werd bedekt onder lavapakketten van een paar kilometer dik. Dat gebeurde niet in één klap, maar verspreid over tien- tot honderdduizenden jaren.” De concentratie kooldioxide in de lucht schoot door van 400 ppm naar 2.500 ppm (of zelfs 10.000 ppm volgens een andere studie). Ter vergelijking: we zitten nu op 417 ppm en voelen de gevolgen al.

Niettemin is er reden tot zorg. “Onze jaarlijkse uitstoot van kooldioxide zit met 35 miljard ton in dezelfde orde van grootte als het vulkanisme aan het einde van het Perm”, vertelt Van de Schootbrugge. “Maar wij staan pas aan het begin van een klimaatverandering.” De tijdsschaal is bovendien veel korter dan de einde-Perm-extinctie. “De snelheid waarmee veranderingen plaatsvinden, is ongekend”, stelt bioloog Peijnenburg. “Er is geen evenknie in het geologisch verleden.”

Kwallen en koralen

Uitgelicht door de redactie

Informatica
‘Technologie speelt vooral in op onze slechte kant’

Biologie
Wie maakt het eerste embryo-model?

Biologie
5 vragen over soja als melkvervanger

Verzuring, opwarming en zuurstofgebrek: hoe werkt dat door op de evolutie? “Vooral kwallen of kwalachtige dieren bijvoorbeeld gedijen goed in een verstoord ecosysteem”, vertelt Peijnenburg. Maar ook al krijgen planktonslakjes het moeilijk, toch ziet ze die diertjes niet gauw uitsterven: “Ze zijn er al zo’n 100 miljoen jaar. Ze zijn gevoelig, maar hebben eerdere crises wel als groep overleefd. Ze hebben meer veerkracht dan over het algemeen wordt aangenomen.”

Zelfs de koralen kunnen erbovenop komen, al zijn het dan wellicht totaal andere koralen. “De koralen zijn aan het einde van het Perm volledig uitgestorven”, vertelt Van de Schootbrugge. “Maar toen de zuurstofloosheid verdween, kwamen er moderne koralen voor terug. Dat waren fundamenteel andere organismen, waarschijnlijk ontstaan uit anemonen zonder kalkskelet.” Die comeback liet wel op zich wachten: het duurde bijna 15 miljoen jaar sinds de uitsterving. “Maar als het eenmaal begint, gaat het weer helemaal los. Tijdens het Trias ontstonden gigantische riffen. Massa-extinctie is een grote resetknop: een hoop verdwijnt, maar wat overleeft doet het daarna goed.”

Dieren met een kalkskelet, zoals koralen, gaan het eerst achteruit bij oceaanverzuring.

Reservaten

Er staat de oceaan dus heel wat te wachten door de toename van CO2 en opwarming van de aarde, maar volgens Van de Schootbrugge zijn we nog lang niet bij een massa-extinctie, zoals in het Perm. “De aarde is nog dichtbevolkt met leven. We staan nog aan het begin van klimaatverandering. Als het doorgaat, kan het slecht aflopen, maar er zijn plannen om grote stukken van de oceaan in te richten als reservaat. Misschien kopen we daarmee tijd.”

Ook Peijnenburg is voorzichtig optimistisch: “We hebben zelf in de hand hoe snel de effecten van klimaatverandering gaan. Onder de 2 graden opwarming maakt echt uit in de effecten en snelheid ervan. Met het meeste plankton komt het wel goed. We moeten ons eerder druk maken om onszelf. Als evolutiebioloog maak ik me geen zorgen, als moeder wel.”

Bronnen

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/hoe-evolueert-het-leven-in-zee-bij-co-2-toename/

Hoe evolueert het leven in zee bij CO2-toename? (Kennislink)

De oceanen zijn onze klimaatbuffer: ze hebben al zo’n 40 procent van alle uitgestoten kooldioxide opgenomen en 90 procent van de warmte van klimaatverandering. Dat blijft niet zonder gevolgen. Een lezer wilde weten: hoe evolueert het leven als de hoeveelheid CO2 toeneemt? In deel 1 van een tweeluik: de oceanen.

De concentratie kooldioxide in de atmosfeer is sinds de industriële revolutie met de helft toegenomen (van 280 naar 417 ppm, deeltjes per miljoen). Dat is niet alle CO2 die we hebben uitgestoten: 40 procent is opgenomen door de oceanen. Daarnaast hebben oceanen de meeste warmte (90 procent!) van klimaatverandering geabsorbeerd. Anders was de atmosfeer al veel sterker opgewarmd. De oceaan is onze grootste klimaatbuffer. Dat blijft echter niet zonder gevolgen.

In zee reageert kooldioxide met water tot koolzuur, waarbij het water verzuurt. Daardoor krijgen soorten die hun skelet van kalk bouwen het moeilijk. “Een verzuurde, warme oceaan betekent minder kalkvormend plankton”, vertelt Katja Peijnenburg, evolutiebioloog bij Naturalis Biodiversity Center. “Plankton staat aan de basis van de voedselketen, dus dat betekent minder voedsel voor iedereen.”

De eerste gevolgen van oceaanverzuring ziet ze al bij planktonslakjes, die hun schelp van aragoniet maken, een oplosbare vorm van kalk. “Planktonslakjes zijn de kanarie in de kolenmijn. Op verschillende plekken zien we dat ze aan de buitenkant oplossen, of dunnere schelpen maken. In zuurder water kost het meer energie om een kalkskelet te bouwen. Met name de jongere slakjes hebben daaronder te lijden.” Uit experimenten van Peijnenburg en collega’s blijkt dat de slakjes nu meer moeite hebben om hun schelp te bouwen dan vroeger. Ook andere dieren met een kalkskelet groeien trager, zoals koralen en schelpdieren.

Dode zones

De vroege effecten op dieren met een kalkskelet ziet paleontoloog Bas van de Schootbrugge van de Universiteit Utrecht ook terug bij prehistorische klimaatveranderingen. In de fossielen aan het einde van het Perm, 252 miljoen jaar geleden, vindt hij echter het meest dodelijke effect dat CO2 op de oceanen kan hebben: zuurstofgebrek ofwel anoxie. “De toename van kooldioxide warmde tijdens het Perm de atmosfeer op, waardoor hevige bosbranden ontstonden”, vertelt Van de Schootbrugge. “Zonder bomen kwam er meer erosie: bergen sleten af via rivieren. Al die voedingsstoffen kwamen uiteindelijk in zee en zorgden daar voor enorme algenbloei. De algen begonnen te rotten op de zeebodem en dat rottingsproces verbruikte alle zuurstof in het water.” Het gevolg: massale sterfte aan de kust, zogenoemde dode zones. De massa-extinctie aan het einde van het Perm roeide 80 procent van al het zeeleven uit. Het is de grootste uitstervingsgolf uit de geschiedenis van het leven op aarde.

In veel opzichten is de klimaatverandering aan het einde Perm onvergelijkbaar met wat nu gebeurt. “De ultieme oorzaak toen was grootschalig vulkanisme”, vertelt Van de Schootbrugge. “Bijna half Siberië werd bedekt onder lavapakketten van een paar kilometer dik. Dat gebeurde niet in één klap, maar verspreid over tien- tot honderdduizenden jaren.” De concentratie kooldioxide in de lucht schoot door van 400 ppm naar 2.500 ppm (of zelfs 10.000 ppm volgens een andere studie). Ter vergelijking: we zitten nu op 417 ppm en voelen de gevolgen al.

Niettemin is er reden tot zorg. “Onze jaarlijkse uitstoot van kooldioxide zit met 35 miljard ton in dezelfde orde van grootte als het vulkanisme aan het einde van het Perm”, vertelt Van de Schootbrugge. “Maar wij staan pas aan het begin van een klimaatverandering.” De tijdsschaal is bovendien veel korter dan de einde-Perm-extinctie. “De snelheid waarmee veranderingen plaatsvinden, is ongekend”, stelt bioloog Peijnenburg. “Er is geen evenknie in het geologisch verleden.”

Kwallen en koralen

Verzuring, opwarming en zuurstofgebrek: hoe werkt dat door op de evolutie? “Vooral kwallen of kwalachtige dieren gedijen goed in een verstoord ecosysteem”, vertelt Peijnenburg. Toch ziet ze de planktonslakjes niet gauw uitsterven, al krijgen ze het moeilijk: “Ze zijn er al zo’n 100 miljoen jaar. Ze zijn gevoelig, maar hebben eerdere crises wel als groep overleefd. Ze hebben meer veerkracht dan over het algemeen wordt aangenomen.”

Zelfs de koralen kunnen erbovenop komen, al zijn het dan wellicht totaal andere koralen. “De koralen zijn aan het einde van het Perm volledig uitgestorven”, vertelt Van de Schootbrugge. “Maar toen de zuurstofloosheid verdween, kwamen er moderne koralen voor terug. Dat waren fundamenteel andere organismen, waarschijnlijk ontstaan uit anemonen zonder kalkskelet.” Die comeback liet wel op zich wachten: het duurde bijna 15 miljoen jaar sinds de uitsterving. “Maar als het eenmaal begint, gaat het weer helemaal los. Tijdens het Trias ontstonden gigantische riffen. Massa-extinctie is een grote resetknop: een hoop verdwijnt, maar wat overleeft doet het daarna goed.”

Dieren met een kalkskelet, zoals koralen, gaan het eerst achteruit bij oceaanverzuring.

Reservaten

Er staat de oceaan dus heel wat te wachten door de toename van CO2 en opwarming van de aarde, maar volgens Van de Schootbrugge zijn we nog lang niet bij een massa-extinctie, zoals in het Perm. “De aarde is nog dichtbevolkt met leven. We staan nog aan het begin van klimaatverandering. Als het doorgaat, kan het slecht aflopen, maar er zijn plannen om grote stukken van de oceaan in te richten als reservaat. Misschien kopen we daarmee tijd.”

Ook Peijnenburg is voorzichtig optimistisch: “We hebben zelf in de hand hoe snel de effecten van klimaatverandering gaan. Onder de 2 graden opwarming maakt echt uit in de effecten en snelheid ervan. Met het meeste plankton komt het wel goed. We moeten ons eerder druk maken om onszelf. Als evolutiebioloog maak ik me geen zorgen, als moeder wel.”

Bronnen

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/hoe-evolueert-het-leven-in-zee-bij-co-2-toename/

Klimaatverandering, maar dan níet door de mens (Kennislink)

De mens is kampioen klimaatverandering. Maar ook zonder ons toedoen zou het klimaat van de planeet veranderen door bijvoorbeeld de stand van de aardas en de activiteit van de zon. Dit zijn argumenten die ontkenners van het klimaatprobleem vaak misbruiken. NEMO Kennislink zet enkele invloeden op een rij, van korte tot lange termijn, en kijkt hoe ze uitpakken voor de aarde.

Wat is klimaat?

‘Klimaat is wat je verwacht, weer is wat je krijgt’, luidt een gezegde. Het lijkt hierbij alsof het klimaat een soort ‘belofte voor de toekomst’ is die het weer kan waarmaken, of niet – natuurlijk régent het net op die dag dat er zon werd voorspeld…

In werkelijkheid werkt het andersom. Het klimaat is de ‘samenvatting’ van het weer in het verleden, waarbij je kijkt naar zaken als de gemiddelde temperatuur of gemiddelde hoeveelheid regen die er viel in een bepaalde periode. Veel meteorologische instituten – ook het Nederlandse KNMI – gebruiken voor het klimaat een periode van 30 jaar. Dat is een arbitraire keuze, maar er zit een redenatie achter. Zou je een kortere periode nemen dan sijpelen langzame weerfenomenen zoals El Niño – die jarenlang voor ‘afwijkend’ weer zorgen – door in de klimaatdefinitie, zou je een langere periode nemen dan vallen snelle klimaatveranderingen (zoals we die nu meemaken) niet op.

Het zijn plaatjes waar de Hollandse nostalgicus warm van wordt. Hendrick Avercamp schilderde rond 1608 dit Nederlandse sneeuw- en ijslandschap waarin mensen druk schaatsen, ijsvissen en met complete paardensleeën het ijs op gaan.

Door steeds mildere winters is de kans op dit soort massale ijspret in ons land nu kleiner, en dat komt hoofdzakelijk door de mens zelf. Het is voor de wetenschap klip en klaar dat ons klimaat verandert door de steeds grotere uitstoot van broeikasgassen door de mens. Want niet alleen de wereldwijde temperatuur breekt records, na een dip in het coronajaar 2020 was de uitstoot nooit zo hoog als in 2021, schrijft het Internationale Monetaire Fonds.

Toch is dit niet het hele verhaal, want ook de planeet en natuur zelf doen aan klimaatverandering. Dramatische gebeurtenissen zoals vulkaanuitbarstingen veranderen het klimaat abrupt, andere effecten – zoals de verandering van de stand van de aardas – zijn subtieler maar kunnen lang doorwerken, mede doordat oceanen en ijskappen die de effecten langdurig kunnen versterken. Welke niet-menselijke factoren werken door op ons klimaat?

Vlekken op de zon

Het is dat er nog geen Elfstedentocht wás, maar anders hadden we tussen de jaren 1500 en 1800 waarschijnlijk veel vaker het sein ‘It giet oan’ gekregen van de organisatie dan de afgelopen eeuw het geval was (er waren sinds de eerste officiële editie in 1909 vijftien Elfstedentochten). In Europa en ook Noord-Amerika werden tussen de 16e en 19e eeuw koude winters gemeld, met veel sneeuw en dichtgevroren rivieren en zeeën. Het wordt de Kleine IJstijd genoemd.

Zou dat iets te maken hebben gehad met de geringe activiteit van de zon in die tijd? Al vanaf de 17e eeuw bestuderen astronomen waaronder Giovanni Domenico Cassini de zon en tellen ‘donkere vlekken’ die soms op het oppervlak verschijnen. Tussen 1645 en 1715 liet de zon nauwelijks van deze zonnevlekken zien. Het wordt het Maunderminimum genoemd, naar de astronomen Edward en Annie Maunder die het ontdekten. Het absolutie minimum lag tussen 1672 en 1699, toen ze minder dan 50 vlekken telden, tegenover de 50.000 vlekken die normaal zijn voor zo’n periode.

Het is niet gek dat onderzoekers het verband proberen te leggen tussen het aantal zonnevlekken en het klimaat op aarde. Zonnevlekken ontstaan als de warmtetoevoer vanuit het binnenste van de ster voor de periode van enkele dagen of weken stokt door magnetische verstoringen op het oppervlak. Het beïnvloedt de totale hoeveel energie die de zon uitstraalt.

Toch is het verband tussen het Maunderminimum en de Kleine IJstijd geen uitgemaakte zaak. “Twintig jaar geleden waren onderzoekers nog vrij zeker dat het de verstoorde zonnecyclus was”, zegt klimaatonderzoeker Pepijn Bakker van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Maar sindsdien is er twijfel gerezen over de theorie. Het effect van zonnevlekken op de totale hoeveelheid zonne-energie is beperkt, zo’n 0,1 procent.

Een ander ‘probleem’ is dat de Kleine IJstijd geen wereldwijd fenomeen lijkt te zijn geweest, terwijl je dat wel verwacht als je het aan de zon toeschrijft. Door naar onder andere boomringen of diepe ijslagen te kijken, kunnen onderzoekers het weer van eeuwen geleden reconstrueren. Daaruit blijkt dat het in andere werelddelen waarschijnlijk niet veel kouder was. Sterker, het lijkt daar zelfs iets warmer te zijn geweest.

Mislukte oogsten door het uitbarsten van een ‘vuurberg’

1816 was een jaar zonder zomer. In delen van de Verenigde Staten vroor en sneeuwde het in augustus, de Europese zomer was op sommige plekken ruim drie graden kouder dan gemiddeld. Ons continent werd geteisterd door ongewoon veel regen. Oogsten mislukten met hongersnoden als gevolg. De Leydse Courant speculeert in juli van dat jaar: “Men schrijft de geheel ongewoone weergesteldheid […] aan een of anderen buitengewonen natuurschok [toe], misschien aan eene groote aardbeeving, of het uitbarsten van eenen vuurberg op eenig punt des Aardrijks toe […].”

Later blijkt dat die vuurberg in het huidige Indonesië stond. Daar barst op 10 april 1815 de Tambora-vulkaan uit. Met een kracht van ruim twee miljoen keer de atoombom die de Japanse stad Hiroshima verwoestte en een klap die mensen naar verluidt tot op Sumatra horen (2600 kilometer verderop) spuwt de Tambora zo’n 200 kubieke kilometer stof en as de atmosfeer in. Het stof blokkeert zonlicht en beïnvloedt het weer op globale schaal.

Deze effecten kunnen jaren aanhouden, zegt klimaatwetenschapper Bakker. Ook de koude periode in Europa en de Verenigde Staten tussen de 16e en 19e eeuw – de Kleine IJstijd – kan te wijten zijn geweest aan (een reeks van) vulkaanuitbarstingen, wellicht in combinatie met versterkende effecten zoals veranderende zeestromingen of aangroeiend ijs op zee. “Wetenschappers discussiëren nog over de vraag of het vulkanen waren, maar klimaatmodellen laten zien dat dit een mogelijke verklaring is”, zegt hij.

Een tollende planeet

De aarde is een tol die eens in de 24 uur ronddraait. Het is ook een scheve tol. Doordat de aardas zo’n 23 graden gekanteld is krijgt het noordelijk halfrond in onze zomer het meeste zonlicht, in de winter krijgt het zuidelijk halfrond meer zonneschijn. Dit is de veroorzaker van seizoenen. Maar er zijn ook subtiele veranderingen in de stand van de aardas en de baan van de planeet om de zon en ze beïnvloeden waarschijnlijk het klimaat. De Servische geofysicus Milutin Milanković ontdekte in de jaren 20 van de vorige eeuw drie effecten.

De baan die de aarde in een jaar om de zon beschrijft is niet perfect rond, maar een ellips (een afgeplatte cirkel). Over de loop van 100.000 jaar verandert de vorm van de aardbaan onder invloed van de zwaartekracht van andere planeten. Het ene moment is de aardbaan een ellips, het andere moment is het nagenoeg een cirkel. Bij een grote zogenoemde excentriciteit (de mate van ‘ellipsvormigheid’) krijgt de aarde op bepaalde momenten in het jaar meer of juist minder energie van de zon.

De eerdergenoemde kanteling van de aardas (die verantwoordelijk is voor de seizoenen) is niet stabiel. Hij schommelt over de loop van 41.000 jaar tussen 22 en 24 graden, waarbij een grotere kanteling extremere seizoenen veroorzaakt.

Tot slot is er een zogenoemde precessie van de aardas. Dit kun je het best vergelijken met een tol die je op de vloer laat draaien: de tol staat niet perfect rechtop maar maakt een langzame ‘cirkelbeweging’. Bij een tol duurt dit enkele seconden, bij de aarde duurt dit 26.000 jaar.

Milanković had niet genoeg meetgegevens om te bewijzen dat ‘zijn’ cycli invloed hadden op het klimaat. Tegenwoordig zijn er aanwijzingen dat deze cycli samenhangen met het begin van ijstijden, die met een zekere regelmaat voorkomen.

Op zichzelf zijn de effecten van de Milanković-cycli waarschijnlijk niet genoeg om een ijstijd te veroorzaken, maar ze worden versterkt door processen op aarde. Extra ijs en sneeuw reflecteren makkelijk (warmte)straling naar de ruimte, waardoor het plaatselijk kouder wordt en er nóg meer ijs ontstaat. Een ijstijd is geboren. Zo kunnen de cycli wellicht een ‘startpunt’ voor langdurige klimaatveranderingen zijn.

De 1,2 kilometer grote Barringer Crater in Arizona in de Verenigde Staten ontstond zo’n 50.000 jaar geleden door de inslag van een meteoriet van pakweg 50 meter groot.

Kosmische knallen

Het schemert nog in de koude ochtend van het Russische Tsjeljabinsk. Auto’s wachten voor het stoplicht, het landschap is bedekt met een laagje oude sneeuw. Dan verschijnt er een lichtgevende punt aan de hemel. Steeds feller begint deze een spoor te trekken aan de blauw-oranje ochtendhemel. Het voorval duurt een seconde of vijftien. Het laat een spoor van vuur en rook achter in de atmosfeer, en een ravage in de stad. Ruiten springen en meer dan duizend mensen raken gewond door rondvliegende objecten en scherven.

De meteoriet die op 15 februari 2013 boven Tsjeljabinsk grotendeels opbrandt en ontploft had waarschijnlijk een diameter van zo’n 20 meter. Het was de grootste (bekende) meteoriet die de afgelopen eeuw viel. Maar in het verleden zijn er grotere meteorieten gevallen met veel grotere gevolgen, ook voor het klimaat.

Een knoepert van een meteoriet was het tien kilometer grote exemplaar dat 66 miljoen jaar geleden in het huidige Mexico neerkwam met een snelheid van twintig kilometer per seconde. Als je de knal uitdruk in ‘Hiroshima-bommen’ dan kom je op 4,5 miljard exemplaren. Het weer is meteen van slag. Eerst lijkt het op aarde maandenlang warmer te zijn geworden, mede door bosbranden op wereldwijde schaal. Maar daarna koelt de planeet sterk af omdat er grote hoeveelheden zwavel, koolstofdioxide en stofdeeltjes in de aardatmosfeer terechtkomen. Zonlicht bereikt nauwelijks nog het aardoppervlak, waardoor temperaturen jaren, mogelijk tientallen jaren dramatisch dalen.

Als de lucht eindelijk geklaard is, zijn de omstandigheden op de planeet waarschijnlijk nog voor duizenden jaren verstoord. “Het aardse systeem kan normaal gesproken best tegen een stootje maar het is nu dusdanig uit het lood geslagen dat het lang duurt voordat het een nieuw evenwicht vindt. Er is een enorme hoeveelheid leven uitgestorven (deze inslag betekent het einde van de dinosauriërs – red.). Dat heeft invloed op het klimaat, samen met bijvoorbeeld de aangroei van poolkappen en veranderde zeestromingen”, zegt Bakker.

Tektoniek en gebergtevorming

Als je zo’n 200 miljoen jaar geleden naar een globe van de aarde zou kijken dan zou je verrast zijn door zijn eenvoud. Europa, Amerika en Afrika zijn nergens te bekennen. In plaats daarvan zijn alle huidige continenten samengeveegd in een ‘supercontinent’ dat Pangea heet. De rest van de aardbol is oceaan.

Het oppervlak van de aarde is verdeeld in zo’n zeven of acht aardplaten (meestal met een eigen continent) die min of meer los van elkaar kunnen bewegen. Dat gaat traag, in de orde van centimeters per jaar, maar deze zogenoemde plaattektoniek heeft grote invloed op het klimaat van onze planeet. Het kan zeestromingen veranderen die het klimaat sterk beïnvloeden (Europa heeft een relatief mild klimaat door de Golfstroom die warm water uit de Golf van Mexico aanvoert).

Plaattektoniek creëert ook andere effecten op het klimaat. Aan de randen van de platen is er veel vulkanisme (die ook invloed hebben op het klimaat, zie Mislukte oogsten door het uitbarsten van een ‘vuurberg’) en het kan uitgebreide bergketens vormen. Klimaatwetenschapper Bakker zegt dat het ontstaan van bergen de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer naar beneden brengt. Dit is het broeikasgas dat warmte als het ware vasthoudt. “Gebergtevorming stuwt doorgaans diepe aardlagen op waarbij silicarijk gesteente zoals olivijn aan het oppervlak komt dat koolstofdioxide uit de atmosfeer kan opnemen”, zegt hij. “Er zijn verbanden gevonden tussen de hoeveelheid gebergtevorming en de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer.”

Tektonische processen kunnen de aarde zowel opwarmen als afkoelen over lange periodes. Zo koppelen wetenschappers de relatief koele periode waarin het aardse klimaat zich de laatste vijftig miljoen jaar bevindt aan het sluiten van de zeeverbindingen tussen Noord- en Zuid-Amerika bij Panama en het openen van een passage tussen het zuidelijke puntje van Zuid-Amerika en Antarctica.

En wat doet de mens?

Nog nooit werd in Nederland een temperatuur boven 40 graden gemeten, totdat officiële thermometers in het Brabantse Gilze-Rijen op 24 juli 2019 40,7 graden aangaven. Deze zomer was het Verenigd Koninkrijk aan de beurt: ook daar werd voor het eerst meer dan 40 graden geregistreerd. Goed, dat zijn weerincidenten die lastig een-op-een aan klimaatverandering te koppelen zijn, maar kijk je naar de wereldwijde jaargemiddeldes dan hoef je geen wetenschapper te zijn om te snappen dat er iets aan de hand is: de zeven warmste jaren (sinds betrouwbare metingen vorige eeuw begonnen) vonden allemaal ná 2015 plaats.

Het is een klimaatfactor van jewelste: de mens die op grote schaal broeikasgassen uitstoot zoals koolstofdioxide. Eigenhandig verhoogden we sinds de industriële revolutie midden achttiende eeuw de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer van een kleine 0,03 procent naar ruim 0,04 procent. Dat líjkt niet zo indrukwekkend, maar koolstofdioxide is efficiënt in het vasthouden van zonnewarmte en het is op aarde sindsdien ruim een graad warmer. Wetenschappers schreven jarenlang rapporten met ‘voorzichtige’ woorden over de menselijk invloed. Inmiddels kun je het niet meer mis verstaan, het laatste IPCC-rapport uit 2021 (van het klimaatpanel van de Verenigde Naties) noemt de menselijk invloed ondubbelzinnig en ziet een bijna-lineair verband tussen de totale hoeveelheid koolstofdioxide die de mens uitstootte en de temperatuurstijging op aarde.

Goed, een graad – of desnoods een paar graden – warmer, moeten we ons daar zo druk over maken? Toch wel. De opwarming betekent niet dat je hetzelfde weer behoudt en daar simpelweg een graad bovenop telt. Via extra verdamping van (zee)water en afwijkende atmosfeerstromingen zorgt deze klimaatverandering voor hogere kansen op allerhande extreem weer. Van zeer hoge temperaturen, tot extreme droogte en extreme regenval. Het is dus niet zo dat we er simpelweg een paar mooie stranddagen per jaar bij krijgen.

Bronnen

  • Lovejoy S., What is Climate?, Eos, Transactions American Geophysical Union (2 januari 2013), DOI:10.1002/2013EO010001
  • Von der Heydt A. et al., Quantification and interpretation of the climate variability record, Global and Planetary Change (februari 2021), DOI:10.1016/j.gloplacha.2020.103399
https://www.nemokennislink.nl/publicaties/klimaatverandering-maar-dan-niet-door-de-mens/

Klimaatverandering, maar dan níet door de mens (Kennislink)

De mens is kampioen klimaatverandering. Maar ook zonder ons toedoen zou het klimaat van de planeet veranderen door bijvoorbeeld de stand van de aardas en de activiteit van de zon. Dit zijn argumenten die ontkenners van het klimaatprobleem vaak misbruiken. NEMO Kennislink zet enkele invloeden op een rij, van korte tot lange termijn, en kijkt hoe ze uitpakken voor de aarde.

Wat is klimaat?

‘Klimaat is wat je verwacht, weer is wat je krijgt’, luidt een gezegde. Het lijkt hierbij alsof het klimaat een soort ‘belofte voor de toekomst’ is die het weer kan waarmaken, of niet – natuurlijk régent het net op die dag dat er zon werd voorspeld…

In werkelijkheid werkt het andersom. Het klimaat is de ‘samenvatting’ van het weer in het verleden, waarbij je kijkt naar zaken als de gemiddelde temperatuur of gemiddelde hoeveelheid regen die er viel in een bepaalde periode. Veel meteorologische instituten – ook het Nederlandse KNMI – gebruiken voor het klimaat een periode van 30 jaar. Dat is een arbitraire keuze, maar er zit een redenatie achter. Zou je een kortere periode nemen dan sijpelen langzame weerfenomenen zoals El Niño – die jarenlang voor ‘afwijkend’ weer zorgen – door in de klimaatdefinitie, zou je een langere periode nemen dan vallen snelle klimaatveranderingen (zoals we die nu meemaken) niet op.

Het zijn plaatjes waar de Hollandse nostalgicus warm van wordt. Hendrick Avercamp schilderde rond 1608 dit Nederlandse sneeuw- en ijslandschap waarin mensen druk schaatsen, ijsvissen en met complete paardensleeën het ijs op gaan.

Door steeds mildere winters is de kans op dit soort massale ijspret in ons land nu kleiner, en dat komt hoofdzakelijk door de mens zelf. Het is voor de wetenschap klip en klaar dat ons klimaat verandert door de steeds grotere uitstoot van broeikasgassen door de mens. Want niet alleen de wereldwijde temperatuur breekt records, na een dip in het coronajaar 2020 was de uitstoot nooit zo hoog als in 2021, schrijft het Internationale Monetaire Fonds.

Toch is dit niet het hele verhaal, want ook de planeet en natuur zelf doen aan klimaatverandering. Dramatische gebeurtenissen zoals vulkaanuitbarstingen veranderen het klimaat abrupt, andere effecten – zoals de verandering van de stand van de aardas – zijn subtieler maar kunnen lang doorwerken, mede doordat oceanen en ijskappen die de effecten langdurig kunnen versterken. Welke niet-menselijke factoren werken door op ons klimaat?

Vlekken op de zon

Het is dat er nog geen Elfstedentocht wás, maar anders hadden we tussen de jaren 1500 en 1800 waarschijnlijk veel vaker het sein ‘It giet oan’ gekregen van de organisatie dan de afgelopen eeuw het geval was (er waren sinds de eerste officiële editie in 1909 vijftien Elfstedentochten). In Europa en ook Noord-Amerika werden tussen de 16e en 19e eeuw koude winters gemeld, met veel sneeuw en dichtgevroren rivieren en zeeën. Het wordt de Kleine IJstijd genoemd.

Zou dat iets te maken hebben gehad met de geringe activiteit van de zon in die tijd? Al vanaf de 17e eeuw bestuderen astronomen waaronder Giovanni Domenico Cassini de zon en tellen ‘donkere vlekken’ die soms op het oppervlak verschijnen. Tussen 1645 en 1715 liet de zon nauwelijks van deze zonnevlekken zien. Het wordt het Maunderminimum genoemd, naar de astronomen Edward en Annie Maunder die het ontdekten. Het absolutie minimum lag tussen 1672 en 1699, toen ze minder dan 50 vlekken telden, tegenover de 50.000 vlekken die normaal zijn voor zo’n periode.

Het is niet gek dat onderzoekers het verband proberen te leggen tussen het aantal zonnevlekken en het klimaat op aarde. Zonnevlekken ontstaan als de warmtetoevoer vanuit het binnenste van de ster voor de periode van enkele dagen of weken stokt door magnetische verstoringen op het oppervlak. Het beïnvloedt de totale hoeveel energie die de zon uitstraalt.

Toch is het verband tussen het Maunderminimum en de Kleine IJstijd geen uitgemaakte zaak. “Twintig jaar geleden waren onderzoekers nog vrij zeker dat het de verstoorde zonnecyclus was”, zegt klimaatonderzoeker Pepijn Bakker van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Maar sindsdien is er twijfel gerezen over de theorie. Het effect van zonnevlekken op de totale hoeveelheid zonne-energie is beperkt, zo’n 0,1 procent.

Een ander ‘probleem’ is dat de Kleine IJstijd geen wereldwijd fenomeen lijkt te zijn geweest, terwijl je dat wel verwacht als je het aan de zon toeschrijft. Door naar onder andere boomringen of diepe ijslagen te kijken, kunnen onderzoekers het weer van eeuwen geleden reconstrueren. Daaruit blijkt dat het in andere werelddelen waarschijnlijk niet veel kouder was. Sterker, het lijkt daar zelfs iets warmer te zijn geweest.

Mislukte oogsten door het uitbarsten van een ‘vuurberg’

1816 was een jaar zonder zomer. In delen van de Verenigde Staten vroor en sneeuwde het in augustus, de Europese zomer was op sommige plekken ruim drie graden kouder dan gemiddeld. Ons continent werd geteisterd door ongewoon veel regen. Oogsten mislukten met hongersnoden als gevolg. De Leydse Courant speculeert in juli van dat jaar: “Men schrijft de geheel ongewoone weergesteldheid […] aan een of anderen buitengewonen natuurschok [toe], misschien aan eene groote aardbeeving, of het uitbarsten van eenen vuurberg op eenig punt des Aardrijks toe […].”

Later blijkt dat die vuurberg in het huidige Indonesië stond. Daar barst op 10 april 1815 de Tambora-vulkaan uit. Met een kracht van ruim twee miljoen keer de atoombom die de Japanse stad Hiroshima verwoestte en een klap die mensen naar verluidt tot op Sumatra horen (2600 kilometer verderop) spuwt de Tambora zo’n 200 kubieke kilometer stof en as de atmosfeer in. Het stof blokkeert zonlicht en beïnvloedt het weer op globale schaal.

Deze effecten kunnen jaren aanhouden, zegt klimaatwetenschapper Bakker. Ook de koude periode in Europa en de Verenigde Staten tussen de 16e en 19e eeuw – de Kleine IJstijd – kan te wijten zijn geweest aan (een reeks van) vulkaanuitbarstingen, wellicht in combinatie met versterkende effecten zoals veranderende zeestromingen of aangroeiend ijs op zee. “Wetenschappers discussiëren nog over de vraag of het vulkanen waren, maar klimaatmodellen laten zien dat dit een mogelijke verklaring is”, zegt hij.

Een tollende planeet

De aarde is een tol die eens in de 24 uur ronddraait. Het is ook een scheve tol. Doordat de aardas zo’n 23 graden gekanteld is krijgt het noordelijk halfrond in onze zomer het meeste zonlicht, in de winter krijgt het zuidelijk halfrond meer zonneschijn. Dit is de veroorzaker van seizoenen. Maar er zijn ook subtiele veranderingen in de stand van de aardas en de baan van de planeet om de zon en ze beïnvloeden waarschijnlijk het klimaat. De Servische geofysicus Milutin Milanković ontdekte in de jaren 20 van de vorige eeuw drie effecten.

De baan die de aarde in een jaar om de zon beschrijft is niet perfect rond, maar een ellips (een afgeplatte cirkel). Over de loop van 100.000 jaar verandert de vorm van de aardbaan onder invloed van de zwaartekracht van andere planeten. Het ene moment is de aardbaan een ellips, het andere moment is het nagenoeg een cirkel. Bij een grote zogenoemde excentriciteit (de mate van ‘ellipsvormigheid’) krijgt de aarde op bepaalde momenten in het jaar meer of juist minder energie van de zon.

De eerdergenoemde kanteling van de aardas (die verantwoordelijk is voor de seizoenen) is niet stabiel. Hij schommelt over de loop van 41.000 jaar tussen 22 en 24 graden, waarbij een grotere kanteling extremere seizoenen veroorzaakt.

Tot slot is er een zogenoemde precessie van de aardas. Dit kun je het best vergelijken met een tol die je op de vloer laat draaien: de tol staat niet perfect rechtop maar maakt een langzame ‘cirkelbeweging’. Bij een tol duurt dit enkele seconden, bij de aarde duurt dit 26.000 jaar.

Milanković had niet genoeg meetgegevens om te bewijzen dat ‘zijn’ cycli invloed hadden op het klimaat. Tegenwoordig zijn er aanwijzingen dat deze cycli samenhangen met het begin van ijstijden, die met een zekere regelmaat voorkomen.

Op zichzelf zijn de effecten van de Milanković-cycli waarschijnlijk niet genoeg om een ijstijd te veroorzaken, maar ze worden versterkt door processen op aarde. Extra ijs en sneeuw reflecteren makkelijk (warmte)straling naar de ruimte, waardoor het plaatselijk kouder wordt en er nóg meer ijs ontstaat. Een ijstijd is geboren. Zo kunnen de cycli wellicht een ‘startpunt’ voor langdurige klimaatveranderingen zijn.

De 1,2 kilometer grote Barringer Crater in Arizona in de Verenigde Staten ontstond zo’n 50.000 jaar geleden door de inslag van een meteoriet van pakweg 50 meter groot.

Kosmische knallen

Het schemert nog in de koude ochtend van het Russische Tsjeljabinsk. Auto’s wachten voor het stoplicht, het landschap is bedekt met een laagje oude sneeuw. Dan verschijnt er een lichtgevende punt aan de hemel. Steeds feller begint deze een spoor te trekken aan de blauw-oranje ochtendhemel. Het voorval duurt een seconde of vijftien. Het laat een spoor van vuur en rook achter in de atmosfeer, en een ravage in de stad. Ruiten springen en meer dan duizend mensen raken gewond door rondvliegende objecten en scherven.

De meteoriet die op 15 februari 2013 boven Tsjeljabinsk grotendeels opbrandt en ontploft had waarschijnlijk een diameter van zo’n 20 meter. Het was de grootste (bekende) meteoriet die de afgelopen eeuw viel. Maar in het verleden zijn er grotere meteorieten gevallen met veel grotere gevolgen, ook voor het klimaat.

Een knoepert van een meteoriet was het tien kilometer grote exemplaar dat 66 miljoen jaar geleden in het huidige Mexico neerkwam met een snelheid van twintig kilometer per seconde. Als je de knal uitdruk in ‘Hiroshima-bommen’ dan kom je op 4,5 miljard exemplaren. Het weer is meteen van slag. Eerst lijkt het op aarde maandenlang warmer te zijn geworden, mede door bosbranden op wereldwijde schaal. Maar daarna koelt de planeet sterk af omdat er grote hoeveelheden zwavel, koolstofdioxide en stofdeeltjes in de aardatmosfeer terechtkomen. Zonlicht bereikt nauwelijks nog het aardoppervlak, waardoor temperaturen jaren, mogelijk tientallen jaren dramatisch dalen.

Als de lucht eindelijk geklaard is, zijn de omstandigheden op de planeet waarschijnlijk nog voor duizenden jaren verstoord. “Het aardse systeem kan normaal gesproken best tegen een stootje maar het is nu dusdanig uit het lood geslagen dat het lang duurt voordat het een nieuw evenwicht vindt. Er is een enorme hoeveelheid leven uitgestorven (deze inslag betekent het einde van de dinosauriërs – red.). Dat heeft invloed op het klimaat, samen met bijvoorbeeld de aangroei van poolkappen en veranderde zeestromingen”, zegt Bakker.

Tektoniek en gebergtevorming

Als je zo’n 200 miljoen jaar geleden naar een globe van de aarde zou kijken dan zou je verrast zijn door zijn eenvoud. Europa, Amerika en Afrika zijn nergens te bekennen. In plaats daarvan zijn alle huidige continenten samengeveegd in een ‘supercontinent’ dat Pangea heet. De rest van de aardbol is oceaan.

Het oppervlak van de aarde is verdeeld in zo’n zeven of acht aardplaten (meestal met een eigen continent) die min of meer los van elkaar kunnen bewegen. Dat gaat traag, in de orde van centimeters per jaar, maar deze zogenoemde plaattektoniek heeft grote invloed op het klimaat van onze planeet. Het kan zeestromingen veranderen die het klimaat sterk beïnvloeden (Europa heeft een relatief mild klimaat door de Golfstroom die warm water uit de Golf van Mexico aanvoert).

Plaattektoniek creëert ook andere effecten op het klimaat. Aan de randen van de platen is er veel vulkanisme (die ook invloed hebben op het klimaat, zie Mislukte oogsten door het uitbarsten van een ‘vuurberg’) en het kan uitgebreide bergketens vormen. Klimaatwetenschapper Bakker zegt dat het ontstaan van bergen de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer naar beneden brengt. Dit is het broeikasgas dat warmte als het ware vasthoudt. “Gebergtevorming stuwt doorgaans diepe aardlagen op waarbij silicarijk gesteente zoals olivijn aan het oppervlak komt dat koolstofdioxide uit de atmosfeer kan opnemen”, zegt hij. “Er zijn verbanden gevonden tussen de hoeveelheid gebergtevorming en de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer.”

Tektonische processen kunnen de aarde zowel opwarmen als afkoelen over lange periodes. Zo koppelen wetenschappers de relatief koele periode waarin het aardse klimaat zich de laatste vijftig miljoen jaar bevindt aan het sluiten van de zeeverbindingen tussen Noord- en Zuid-Amerika bij Panama en het openen van een passage tussen het zuidelijke puntje van Zuid-Amerika en Antarctica.

En wat doet de mens?

Nog nooit was het in Nederland warmer geweest dan 40 graden, totdat officiële thermometers in het Brabantse Gilze-Rijen op 24 juli 2019 40,7 graden aangaven. Deze zomer was het Verenigd Koninkrijk aan de beurt: ook daar werd voor het eerst meer dan 40 graden geregistreerd. Goed, dat zijn weerincidenten die lastig een-op-een aan klimaatverandering te koppelen zijn, maar kijk je naar de wereldwijde jaargemiddeldes dan hoef je geen wetenschapper te zijn om te snappen dat er iets aan de hand is: de zeven warmste jaren (sinds betrouwbare metingen vorige eeuw begonnen) vonden allemaal ná 2015 plaats.

Het is een klimaatfactor van jewelste: de mens die op grote schaal broeikasgassen uitstoot zoals koolstofdioxide. Eigenhandig verhoogden we sinds de industriële revolutie midden achttiende eeuw de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer van een kleine 0,03 procent naar ruim 0,04 procent. Dat líjkt niet zo indrukwekkend, maar koolstofdioxide is efficiënt in het vasthouden van zonnewarmte en het is op aarde sindsdien ruim een graad warmer. Wetenschappers schreven jarenlang rapporten met ‘voorzichtige’ woorden over de menselijk invloed. Inmiddels kun je het niet meer mis verstaan, het laatste IPCC-rapport uit 2021 (van het klimaatpanel van de Verenigde Naties) noemt de menselijk invloed ondubbelzinnig en ziet een bijna-lineair verband tussen de totale hoeveelheid koolstofdioxide die de mens uitstootte en de temperatuurstijging op aarde.

Goed, een graad – of desnoods een paar graden – warmer, moeten we ons daar zo druk over maken? Toch wel. De opwarming betekent niet dat je hetzelfde weer behoudt en daar simpelweg een graad bovenop telt. Via extra verdamping van (zee)water en afwijkende atmosfeerstromingen zorgt deze klimaatverandering voor hogere kansen op allerhande extreem weer. Van zeer hoge temperaturen, tot extreme droogte en extreme regenval. Het is dus niet zo dat we er simpelweg een paar mooie stranddagen per jaar bij krijgen.

Bronnen

  • Lovejoy S., What is Climate?, Eos, Transactions American Geophysical Union (2 januari 2013), DOI:10.1002/2013EO010001
  • Von der Heydt A. et al., Quantification and interpretation of the climate variability record, Global and Planetary Change (februari 2021), DOI:10.1016/j.gloplacha.2020.103399
https://www.nemokennislink.nl/publicaties/klimaatverandering-maar-dan-niet-door-de-mens/

‘Kleine, jonge bomen nemen de overhand’ (KIJK)

Klimaatverandering transformeert de samenstelling van onze bossen. In plaats van oude kolossen, bestaat een steeds groter deel uit jongere, kleinere bomen.

Het is een van onze grote bondgenoten in de strijd tegen de klimaatcrisis: de boom. Maar door de veranderingen in het klimaat hebben juist ook de CO2-slurpende organismen het zwaar te verduren. Volgens een internationale groep onderzoekers zorgen de stijgende temperatuur en torenhoge concentraties CO2 in de atmosfeer ervoor dat grotere, oude exemplaren, ongewild steeds meer ‘ruimte maken’ voor jongere, kleinere bomen. Deze transformatie van onze bossen heeft grootse gevolgen, zo schrijven de onderzoekers in vakblad Science.

Lees ook:

Evenwicht

Dit concludeert het team aan de hand van onder meer satellietbeelden en uitgebreid literatuuronderzoek. Hoofdrolspelers bij de shift van voornamelijk oude, grote bomen, naar bossen gedomineerd door jonge exemplaren, zijn de toenemende concentraties CO2 en de steeds hogere temperaturen die onze planeet teisteren. Deze factoren, en de gevolgen ervan, verstoren de natuurlijke balans van de bossen.

Simpel gezegd is een bos in evenwicht als er de ‘aanvoer’ en groei van nieuwe bomen, in verhouding is met de boomsterfte. Maar door de torenhoge CO2-waarden en stijgende temperatuur, en droogte, bosbranden, stormen en ziektes en plagen, die daarmee samenhangen, raakt dat evenwicht uit balans.

Verstoringen

Bart Muys, professor bosecologie en bosbeheer aan de KU Leuven, niet betrokken bij het onderzoek, vertelt: “De afgelopen 10 à 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar het effect van klimaatverandering op bossen. Het grensverleggende van dit onderzoek is dat er niet naar het effect van één of twee factoren, maar naar dat van alle deze factoren samen is gekeken.” Een complex verhaal.

De onderzoekers verdelen de factoren in twee groepen. “De eerste groep bestaat uit de chronische drivers”, legt Muys uit. “Dat zijn de factoren die een lange-termijntrend vertonen zoals atmosferisch CO2 en temperatuur. Deze factoren hebben een langdurig effect hebben op de manier waarop bossen groeien en overleven. De tweede groep bestaat uit de (extreme) disturbances (verstoringen, red.), zoals droogte, bosbranden, stormen, ziekten en plagen, enzovoort.” Hoewel deze verstoringen veelal voortvloeien uit bijvoorbeeld de stijgende temperatuur, hebben ze heel andere effecten op de natuur.

Hoge bomen vangen veel wind (en zon)

De onderzoekers stelden vast dat veel van de factoren vooral voor verhoogde sterfte van oude, grote bomen zorgen. Het effect op jonge bomen blijkt veel minder. “In Nederland kennen jullie de uitdrukking ‘hoge bomen vangen veel wind’, dat is echt zo. Grote, hoge bomen zijn veel gevoeliger voor stormen en andere extreme verstoringen dan kleinere, jongere bomen.”

Dit is slechts één voorbeeld, laat Muys weten. Grotere, oudere bomen, zijn over het algemeen gevoeliger voor de eerder genoemde disturbances dan de kleinere tegenhangers. Jongere bomen hebben, verscholen onder het bladerdak, met andere (lees: minder zware) condities te maken.

https://prod.brandnewskool.nl/app/uploads/sites/3/2020/05/Kleinere-bomen-Science-1024x303.jpg

Door een variatie aan factoren, vervangen jonge, kleine bomen langzaamaan de grote bomen in bossen. Klik om te vergroten. © McDowell et al., 2020/Science

‘Slechte zaak’

De gevolgen van de shift zijn fors, alleen al omdat het juist de oudere, grote bomen zijn die de grootste positieve effecten hebben. Ze huizen bijvoorbeeld meer leven (lees: grotere biodiversiteit), binden meer CO2 uit de lucht en verkoelen (daarmee) de steeds warmer wordende aarde meer dan hun jongere, kleinere tegenhangers.

Muys noemt de shift van stabiele, oude, zogenaamde climaxbossen naar jonge, pionierbossen dan ook een ‘slechte zaak’. “Bossen zijn schatkamers van biodiversiteit. Heel veel van die diversiteit is juist gerelateerd aan die oude climaxbossen, met grote, dikke bomen. Veel boomsoorten, maar ook bijvoorbeeld schimmels, insecten en kruiden die zijn gebonden zijn aan dergelijke volwassen bossen komen onder druk te staan of verdwijnen.”

Klimaatmitigatie

De nood is hoog, vindt Muys. Omdat de klimaatmitigerende werking van die pionierbossen (lees: de mate waarin ze gevolgen van klimaatverandering tegengaan) kleiner is dan bij de oudere tegenhangers, moeten we onze denkwijze aanpassen. Zo weet de ecoloog te vertellen dat er in het Klimaatakkoord rekening is gehouden met de klimaatmitigatie van de oudere bossen. Die shift naar jongere bossen, maakt dat we de rol van bossen daarin dus overschat hebben.

Andere oplossingen zijn kunstmatige systemen om CO2 mee af te vangen en op te slaan. Maar Muys heeft twijfels. Dergelijke systemen staan namelijk nog in de kinderschoenen. Het is dus nog maar de vraag of en wanneer we die kunnen toepassen. In plaats daarvan poogt Muys in zijn eigen onderzoek bossen zo stabiel mogelijk te maken. “Een van de managementvoorstellen die we hebben gedaan, is met een groter aantal boomsoorten, bossen stabieler te maken tegen deze disturbances”, besluit hij.

Bronnen: Science, EurekAlert!1, 2

Beeld: Ed van Duijn/Unsplash (openingsbeeld); McDowell et al., 2020/Science

Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK

The post ‘Kleine, jonge bomen nemen de overhand’ appeared first on KIJK Magazine.

https://www.kijkmagazine.nl/nieuws/kleine-jonge-bomen-nemen-de-overhand/