De Boze Blanke Man – Holle bolle boze roze Frenske (GeenStijl)

De Boze Blanke Man en de Ondergang van Nederland, deel 19

https://image.gscdn.nl/image/ffa090a635_5a9ca71fb9_Eredoctoraat_Frans_Timmermans_TU_Delft.jpg?h=True&w=880&s=3bf0fbc8ca0a8445a9af7f4ee3e82b25

https://image.gscdn.nl/image/8373cf8d3a_Boze_Blanke_Man_-_1116X1024.jpg?h=True&w=880&s=e93efbd0e510ed38a366a6451275b7d0

Voor deze serie heb ik een lijstje met klassieke Boze Blanke Mannen opgesteld en fier bovenaan staat Frans Timmermans. Frenske - die in 1990 van D66 overstapte naar de PvdA - is namelijk een vat vol frustraties, vijandigheid, wraakzucht en testosteron en kan elk moment exploderen. De belangrijkste Nederlander op het wereldtoneel is een kinderachtige driftkikker die ontploft als hij wordt tegengesproken.

Inmiddels heeft Holle Bolle Frans zich omringd met paladijnen, lakeien, kontenlikkers, cheerleaders en jaknikkers en zijn angstige hofhouding doet mij denken aan het sprookje De nieuwe kleren van de keizer. Al die rimmers roepen de hele dag, tussen het tarrelgeknabbel door, dat Frenske de mooiste, aardigste en liefste man van de wereld is, de klimaatmessias die de wereld gaat redden van de klimapocalyps.

De Nederlandse media laten het volk graag geloven dat hij een warme, betrokken man is, onbaatzuchtig, altruïstisch, een dappere en bevlogen idealist die zich onvermoeibaar inzet voor de rechten van homo’s, Joden, Roda JC, moslims, vrouwen: ja, voor wie of wat spant Frans zich eigenlijk niet in? Maar Frenske - die zich tijdens zijn tien jaarlijkse verschijningen in Buitenhof door zijn mede-Limburger Twannie Huys graag laat aanspreken met "excellentie", veinst aardigheid en is totaal niet waarachtig.

Zijn frustraties zijn makkelijk te herleiden. Zo wilde hij in 2011 Commissaris van de Koningin worden in Limburg maar werd hij pijnlijk gepasseerd door CDA'er Theo Bovens. Timmermans genoot de meerderheid van de vertrouwenscommissie om hem commissaris van de koningin te maken, maar miste hij op drie stemmen na het gouverneurschap aan de net verkiesbaar gestelde Bovens.

https://image.gscdn.nl/image/869c3cf10e_5a9ca71fb9_Eredoctoraat_Frans_Timmermans_TU_Delft.jpg?h=True&w=880&s=f1c7ad1667ab48ed46171a6e46b637af

De Limburger schreef dat de PVV een cruciale rol heeft gespeeld in de nipte overwinning van Bovens. Geert Wilders en PVV-fractieleider in Limburg Laurence Stassen zouden koste wat kost de benoeming van Timmermans willen tegengaan. Wilders zou via VVD-gedeputeerde Mark Verheijen invloed hebben gehad waardoor een deel van de VVD-fractie toch voor Bovens koos, in plaats van voor Timmermans. Dus eigenlijk is het de schuld van Geert Wilders dat de Europese onderdanen van Frenske straks alleen nog maar gras en wormen mogen eten, niet meer auto mogen rijden en niet meer op vakantie mogen.

Kort daarna stelde Frenske zich kandidaat voor de baan van Commissaris van Mensenrechten bij de Raad van Europa en kreeg hij opnieuw nul op het rekest, ondanks deze polyglotte noodkreet op YouTube. Wat was ie toen nog knap en mager!

In 2010 wilde hij buitenlandwoordvoerder worden voor de PvdA maar ook dat baantje ging aan zijn neus voorbij. Een woedende en tot op het bot gekwetste Frenske verdomde het vervolgens een half jaar lang naar de Tweede Kamer te gaan.

In februari 2012 wilde Timmermans lijsttrekker worden van de PvdA nadat hij – als een ware Brutus – Job Cohen ten val had gebracht. De dolksteek in de rug van zijn partijgenoot was dodelijk maar het leiderschap van de Partij ging niet door.

En toen moest hij de grootste dreun in zijn in feite mislukte loopbaan - met het flyeren en canvassen op tochtige braderieën in de negorij van Nederland als hoogtepunt - nog incasseren: Frenske wilde baasje van Europa worden maar werd pijnlijk gepasseerd door Von der Leyen. Timmermans was ervan overtuigd dat hij zou winnen, maar achteraf bezien bleek dat hij door een briljant diplomatiek steekspel tussen Frankrijk en Duitsland geen enkele kans te hebben gemaakt op dat door hem zo begeerde baantje.

En nu neemt Timmermans wraak hij met z'n Green deal, waar zijn onderhorigen miljarden voor mogen ophoesten.

Ik ken Frenske nog uit de tijd dat ik met PvdA-europarlementariër Edith Mastenbroek was getrouwd. Frenske zat toen nog gewoon in de Tweede Kamer maar liep de deuren van het Europese Parlement al plat. Hij was broodmager, had geen baard en was, in mijn herinnering, een overkammer. Een overkammer is een kalende man die het restant van zijn haar over de kale delen van het hoofd kamt. In niets leek hij op de Vader Abraham, de Paulus de Boskabouter, de Kabouter Plop of de Humpty Dumpty die hij nu is. 

Vilein was hij al wel, zo vernam ik toen al van zeer betrouwbare bronnen uit de PvdA. Een matennaaier, een backstabber: Timmermans schuwde geen enkel middel om zijn doel te bereiken. Toen Frenske minister van Buitenlandse zaken werd, ben ik hem intensief gaan volgen. Dat was één groot feest. Hij liet zich als een Hollandse toerist met iedere hoogwaardigheidsbekleder op de foto zetten, of het nou de honoraire consul was van Liechtenstein of een of andere despoot achter de Oeral. Zonder grandeur en zo blij als Billie Turf die een uur gratis mag snoepen bij de Jamin. Timmermans in Brussel werd ook één groot mediaal feest. Een olifant in de porseleinkast. De circuspoedel, de dansende geit en de butler van Juncker the Drunker.

De ware Frans Timmermans, die bij leven al is heilig verklaard door hemzelf en vooral door de parlementaire pers omdat hij zes talen spreekt (Nederland had net zo goed Ivo Niehe naar Brussel kunnen sturen), waaronder een soort posh homo-Engels dat werd gesproken door Quentin Crisp, openbaarde zich ooit in een ogenschijnlijk luchtige Facebook-posting. Hij prees het boek Gevelde Eiken aan, met daarin gesprekken tussen de Franse schrijver/politicus André Malraux en oud-president Charles De Gaulle. "Terecht en bijzonder dat Elsevier aandacht besteedt aan de vertaling van dit geweldige boek. Ik las het toen ik in Frankrijk studeerde en nadacht over welk beroep ik zou kiezen. Het gesprek tussen een groot schrijver en een groot staatsman leek mij vooraf interessant als stijlfiguur, maar lezend trof mij toch vooral de kracht van het menselijke retrospectief, de zelfkritiek van De Gaulle, die ik tevoren alleen maar voor grenzenloos arrogant hield. Een uniek boek dat ook 45 jaar na het gesprek de moeite waard is, want de essentie van internationale politieke verhoudingen komt er in terug. De titel verwijst naar het prachtige gedicht dat Victor Hugo schreef bij de dood van Théophile Gautier. In mijn woorden: "Oh, welk een woest lawaai maken de eiken die in de schemering worden geveld voor Hercules’ brandstapel!"" Timmermans die uit de losse pols Victor Hugo vertaalt en zich spiegelt aan twee Franse legendes. Zo zie ik hem graag.

Frenske is een klassieke windvaan en een ongeneeslijke ijdeltuit. Bovendien is hij een pathologische leugenaar maar dat is de roomse Limburger, gepokt en gemazeld door de jezuïeten en andere toffelemoonse imposteurs, gewoon. Hoe weet je wanneer Frans Timmermans liegt? Als hij zijn mond opent! Frenske handelt louter en alleen ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Hij gaat daarbij over lijken, zoals gebleken is uit zijn snoeiharde leugens over de ring, de passagiers van MH17 die elkaar diep in de ogen keken alvorens neer te storten en zijn valse gesnotter. 

Frans Timmermans is een narcist met een (Limburgs) minderwaardigheidscomplex, kampend met onbeheersbare woedeaanvallen. Dat bleek tijdens het beruchte interview met Jeroen Pauw. Even daarvoor had de woordsmid getriomfeerd in Brussel. Na de klaterende maidenspeech en aansluitende zegetocht in Brussel dacht Timmermans de week in stijl af te sluiten met een onemanshow bij Pauw, à la zijn grote voorbeeld Toon Hermans. Dronken van het succes nipte hij tijdens het interview aan een glas whisky, wat natuurlijk robuuster en veel staatsmannelijker staat dan een sip glaasje wijn. Ik vermoed dat de drank hem te loslippig maakte. Er was natuurlijk afgesproken dat Pauw niet over over de ring zou beginnen en de dierbaren die voor ze stierven elkaar minuten lang in de ogen keken. Ik denk dat Frans, tipsy en pisnijdig door de vraag die hem niet beviel, het zuurstofmasker spontaan verzon. Toen al duldde Frenske geen enkele tegenspraak en zagen we zijn ware, despotische gezicht. Pauw had nog beter tegen president Kim Jong-un van Noord-Korea kunnen zeggen dat die eens wat minder moet gaan eten. Dat Frenske tot overmaat van ramp ook nog eens een verschrikkelijk kinderachtig menneke is, blijkt wel uit het feit dat hij zich nooit meer door Pauw wil laten interviewen.

Ik sta te boek als een ietwat verbeten Timmermans-watcher en soms wordt er gesuggereerd dat ik een persoonlijke vete uitvecht met Frenske en dat ik jaloers op hem ben. Jaloers op zijn morbide obesitas en zijn Ziekte van Michelin zeker! Hij is de belangrijkste Nederlander in het buitenland en het is het mijn taak en plicht om de man te blijven analyseren en te duiden, zoals dat een persmuskiet betaamt. Het is toch werkelijk schandalig hoe Nederlandse hoernalisten - met Twannie Huys voorop - buigen als knipmessen als de Keizer Zonder Kleren voorbij schrijdt. Als hun idool een scheet heeft gelaten, zeggen deze hermelijnvlooien: "Sjonge jonge, wat ruikt het hier lekker, net of iemand lever met uien staat te bakken." Nooit maar dan ook nooit wordt er een kritische vraag gesteld aan Timmermans, uit angst dat hij dan ontploft van woede en dat de vraagsteller bedolven wordt onder een lawine ingewanden, fecaliën en vet.

Gelukkige ben ik niet de enige die de permanente boosheid, die in Frenske woedt als een veenbrand, heeft geconstateerd. De website van RTL Nieuws schreef eens: "Er zitten nare kantjes aan de Limburger: lange tenen, snel geïrriteerd, verliest regelmatig zijn geduld en slaat om zich heen als hij door een politieke tegenstander wordt aangepakt. Want daar houdt Timmermans niet van; hij kan op venijnige wijze karaktermoord plegen op zijn tegenstander. Heel wat Kamerleden die het wagen om maar de geringste vorm van kritiek op de minister te spuien, kennen de uitbarstingen van Timmermans maar al te goed."

Aan voorspellingen over Frenske waag ik mij niet meer, want ik zat er vaak naast en had zijn vlucht naar voren totaal niet verwacht. Wel denk ik dat de vleugeltjes van onze Heerlense Icarus vroeg of laat zullen afbreken. Niet alleen door de warmte van de zon, maar vooral omdat ze de tweehonderd kilo van Frenske niet langer kunnen torsen.

https://www.geenstijl.nl/5167436/de-boze-blanke-man-holle-bolle-boze-roze-frenske/

Nieuwswekker: Kindervakantieweek + Grote natuurbrand Californië (NOS Jeugdjournaal)

Goedemorgen! In deze Nieuwswekker lees je alles over het nieuws van vannacht en wat er vandaag gaat gebeuren.

Het weer

Na een zonnig weekend is het vandaag iets minder goed weer. Het kan af en toe regenen en in het oosten zelfs onweren. Het blijft nog wel warm, tussen de 23 en 29 graden.

Dit gebeurde er terwijl je sliep:

- De grote natuurbrand in Californië breidt zich steeds verder uit. Meer dan 6000 mensen die daar in de buurt wonen, zijn naar een veiligere plek gegaan. Ruim 400 brandweermannen proberen het vuur te blussen. Dat gaat lastig, omdat het heel droog is in het gebied.

- De Zweedse polsstokhoogspringer Armand Duplantis heeft een nieuw wereldrecord gesprongen op het WK atletiek. Hij kwam over maar liefst 6,21 meter. Die hoogte kun je vergelijken met een huis met twee verdiepingen! Hier zie je hem in actie:

Dit is vandaag in het nieuws:

- Als je thuis weinig geld hebt, kun je misschien niet op vakantie. Op sommige plekken worden daarom kindervakantieweken georganiseerd. Deze kindervakantieweken zijn heel goedkoop of gratis. Maar er is een probleem. Er zijn te weinig vrijwilligers. Gelukkig ging een kindervakantieweek in Bakkeveen wél door. Vanavond zie je er meer over.

- Het is Roze Maandag op de kermis van Tilburg. Op die dag is er extra aandacht voor bijvoorbeeld homo's, lesbiennes en transgenders. Veel mensen die naar de kermis gaan, trekken roze kleding aan. Vandaar de naam.

En dan nog even dit:

Niek Kimman is BMX'er. Hij werd drie keer wereldkampioen en won goud op de Olympische Spelen! Veel fans van hem hadden vragen ingestuurd en Bart is ze aan hem gaan stellen.

https://www.jeugdjournaal.nl/l/2438229

Heere Heeresma jr. – Een behaarde vleesschotel (ThePostOnline)

https://tpo.nl/wp-content/uploads/2022/02/ketting-tand.jpg

Ze hebben Costa teruggevonden. In de krant stond dat ze bij het graven van een zwembad op botten en een schedel waren gestuit. Ze hebben het DNA vergeleken met dat van zijn familie. Het was hem.

Doneer aan TPO

Je kon erop wachten, maar het heeft toch nog lang geduurd. Een heel mensenleven bijna. Nu ben ik oud, maar toen was ik zestien en werkte voor Giardella, een Corsicaan. Ik hielp vooral sjouwen. Stenen, zakken cement en andere bouwmaterialen. We werkten in de wijde omtrek van het dorp aan de tweede huizen van stadsmensen en Nederlanders. Op een dag was er een nieuwe. Een blonde gozer van negentien. Ze zeiden dat hij een auto had gestolen.

In die tijd woonde ik met mijn ouders op een berg in de Ardèche. Ik ging niet naar school, maar moest wel werken. Ik kon aan de slag bij de aannemer die aan ons huis had gewerkt. Giardella, dus. Een kleine, driftige man. Ik kreeg tien franc per uur. Dat is nu anderhalve euro, geloof ik. Zwart, dat wel.

Als de haan van de buren kraaide in de ochtendschemer, sprong ik op mijn Mobylette en reed achter het gele schijnsel van de koplamp over de bergweggetjes naar de klus waar we mee bezig waren. Het begon meestal met puinruimen. Giardella werkte veel voor Van der Kan, een makelaar uit Nederland. Van der Kan handelde in de meest onwaarschijnlijke bouwvallen; huizen waarvan het dak eeuwen geleden was ingestort en waar volwassen bomen uit groeiden. Mijn ouders en ik hadden een running gag; als we langs een ruïne reden, dan riepen we: ‘Van der Kan!’

Op de dag dat Costa kwam, waren we aan een nieuwe klus begonnen. We waren het oerwoud aan het kappen dat groeide tussen de nog overeind staande muren van een boerderij, waarin een dokter uit Lyon zijn gouden jaren wilde doorbrengen. We waren met zijn vijven; Papy, José, Mouloud, Toussaint en ik. Papy was de oudste en de voorman. Papy betekent opa. Hij heette eigenlijk Lucien en was in de vijftig, maar leek in de zestig. Hij kon in een stapel stenen –  ik bedoel de ruwe rotsblokken die ze daar gebruiken – al een muur zien. José was een Portugees en in de dertig. Hij was een goede stukadoor. Mouloud kwam uit Algerije en was voor alles inzetbaar. Ik denk dat hij ook in de dertig was. Toussaint was een neefje van Giardella en tweeëntwintig jaar oud. Ik werd met petit aangesproken en als ze het over me hadden, dan hadden ze het over le gamin. We waren een vaste ploeg die het voorwerk en de ruwbouw deed. Na ons kwamen de dakdekkers, de loodgieters en de lokale specialist op elektriciteitsgebied, meneer Cadat. Meneer Cadat kwam van Martinique en was de enige zwarte in de buurt. Hij was een goede elektricien en genoot veel respect. Een van de zoons van onze buren was bij hem in opleiding.

Er werd al dagen gepraat over een jongen uit Nederland die bij ons zou komen werken. Het zou om een moeilijk geval gaan. Hij haalde al jaren rottigheid uit en als kers op de taart had hij een auto gestolen en in de prak gereden. Er werd geen aanklacht ingediend, maar dat had zijn vader een smak geld gekost. Deze had een paar benzinepompen en was een zakenrelatie van Giardella. De vader had aan Giardella gevraagd of zijn zoon een tijdje bij hem kon komen werken, zodat deze in een andere omgeving kwam en hopelijk wat discipline kreeg. De vader ontwikkelde grote projecten in de Ardèche en Giardella had veel werk dankzij hem, dus de zoon mocht komen. ‘Merde, je bosse dans le bâtiment, moi, pas dans le babysitting!’ raleerde Papy tegen Giardella toen deze hem de komst van Costa aankondigde. Giardella antwoordde letterlijk dat Costa belangrijker voor hem was dan wij vijven bij elkaar, zijn bloedeigen neef incluis. En o ja, voor mij was een bijzondere taak weggelegd, want Costa sprak geen woord Frans en ik moest als tolk optreden. En dat terwijl ik zelf nog volop bezig was me de taal van Molière eigen te maken.

Het liep tegen de middag toen Giardella arriveerde in de gedeukte zwarte Peugeot 504 die hij voor zijn werk gebruikte. Hij had ook een zilvergrijze Citroën SM, waarin hij voor de show rondreed. Wanneer deze het deed, tenminste, want hij was meestal in reparatie. We waren gerooide struiken en houten restanten van het ingestorte dak naar buiten aan het gooien toen de 504 met schurende banden op het karrespoor voor de ruïne tot stilstand kwam, wolken lichtbruine stof opwerpend. Het was juli en we zaten in een lange periode van droogte met veel bosbranden. De Canadairs vlogen af en aan om water uit de Middellandse Zee op de vuurhaarden te werpen. Giardella stapte uit en ging meteen kijken of we al een beetje opschoten. Hij had een zonnebril op en zijn gespierde, zwaar behaarde armen staken uit de mouwen van een vuurrood poloshirt dat iets te strak om zijn opzwellende lijf zat. Om zijn linkerpols fonkelde een gouden horloge. Op de bijrijdersstoel van de 504 kon ik vaag een manspersoon ontwaren, maar door de schittering van de zon in de voorruit en de schaduw van het dak kon ik geen details zien. Hij maakte in ieder geval geen aanstalten om uit te stappen. Pas toen Giardella een kort, driftig armgebaar maakte, ging langzaam het rechter voorportier open. En toen hij uitstapte werd een ding meteen duidelijk: Costa was geen baby. Hij mat zeker een meter negentig en ook zijn schouderomvang mocht er wezen. Halflang stroblond haar en een vlassig blond snorretje. Een vaalblauwe spijkerbroek en een jack van dezelfde stof over een bloot bovenlijf. Scherpgepunte cowboylaarzen en een gouden halsketting met de hoektand van een roofdier eraan. Zijn brede grijns was even star als de blik in zijn staalblauwe ogen. Met de handen in zijn broekzakken keek hij op ons neer. Hij was een, zelfs twee koppen groter dan wij.

‘Bon, occupez-vous-en!’ zei Giardella ongeduldig, stapte in de 504 en reed met doorslaande banden weg, ons in een dikke stofwolk achterlatend.

We keken elkaar een tijdje zwijgend aan tot ik naar voren stapte en mijn rechterhand uitstak. ‘Hallo,’ zei ik, ‘ik ben Heere.’

Costa fixeerde zijn blik op mij, zijn grote tanden bloot grijnzend, maar hield zijn handen in de zakken.

Ik keek om naar mijn ploegmaten en Papy sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Vraag hem wat hij kan doen,’ zei hij en ik vertaalde de vraag.

‘Neuk’n,’ antwoordde Costa in Achterhoeks accent.

Ik begon verlegen te lachen, want ik had nog geen ervaring met neuk’n. ‘Wil je dat ik dat vertaal?’ vroeg ik.

Costa grijnsde alleen maar.

‘Il sait faire l’amour,’ zei ik.

‘C’est joli, ça,’ zei Papy. ‘Zeg tegen hem dat hij die troep in de laadbak van de 404 moet gooien. Als hij dat kan, tenminste.’

Nadat ik de opdracht had vertaald, gingen we de ruïne weer in om het werk te hervatten waar we mee bezig waren; het uit elkaar trekken van een groot stuk ingestort dak, waarvan we de losse stukken door een raam, een deur naar buiten gooiden. Ondertussen deelden we onze eerste indruk van de nieuwkomer en waren het erover eens dat we hier met een bijzonder onaangenaam figuur te maken hadden.

We waren te druk bezig om het direct op te merken. Het was Toussaint die na een paar minuten vroeg of wij ook geen brandlucht roken. En inderdaad, het rook opeens sterk naar brandend hout. We gingen naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Costa had de gerooide struiken en houten dakresten opgestapeld en met de plastic jerrycan benzine die hij in de Méhari van Toussaint had gevonden in brand gestoken. De vlammen schoten hoog op, rook en vonken waaiden over de uitgedroogde berghelling weg.

‘Mooi paesvuur, hè?’ zei Costa.

‘Mais il est complètement cinglé, ce type!’ riep Papy uit. We begonnen onmiddellijk de brandstapel uit elkaar te trappen en het vuur uit te stampen. Met scheppen uit de laadbak van de 404 gooiden we aarde over de smeulende resten. Mijn ploegmaten bestookten Costa met verwensingen en vogelnamen. Ik durfde ze niet te vertalen en zei maar dat je beter geen fikkie kon stoken in de zomer vanwege het risico op bosbrand. Costa hoorde het grijnzend aan, zijn handen in zijn zakken. ‘Stelletje homo’s,’ zei hij en ging in de schaduw van een boom zitten roken.

Een uur later was het tijd voor de lunch. We haalden onze koelboxen uit de cave en gingen in een kring onder een boom zitten. Om ons heen sjirpten de krekels. Toen hij het ontdoppen van de flesjes Kronenbourg hoorde, kwam Costa erbij zitten. Bij mijn ploegmaten en mij was op dat moment nog de wil aanwezig om het voorafgaande te vergeten en hem een tweede kans te geven. José gaf hem een van zijn twee sandwiches met ham. Hij was een zachtmoedige man die altijd bereid was moeite voor een ander te doen. Mouloud ontdopte een Kro en gaf die aan hem. Hij wist wat armoede was en kon daardoor makkelijk delen.

‘Misschien moet je nou merci zeggen,’ suggereerde ik zachtjes.

Costa boog zich grijnzend naar me toe en zei: ‘Krijg de kanker.’

Papy keek met een zuur gezicht naar de besnorde mond waarin het halve stokbrood met ham verdween. ‘Nou zijn we ook nog obligé om hem te eten te geven,’ mopperde hij. ‘Ik ga Giardella om een dédommagement vragen.’

‘Hij kan beginnen met mijn benzine,’ zei Toussaint.

‘Hebben ze het over mij?’ vroeg Costa.

‘Voetbal,’ zei ik.

Costa dronk het groene flesje klokkend leeg en gooide hem over zijn schouder weg. Hij boerde lang en krachtig. ‘Hee, Turk,’ zei hij tegen Mouloud, ‘geef nog ’s bier.’

Mouloud keek me vragend aan.

‘Mouloud is geen Turk,’ zei ik. ‘Hij komt uit Algerije.’

‘Voor mij zijn het allemaal Turken. Kom hier met dat bier!’

‘Il veut une autre,’ zei ik tegen Mouloud.

Mouloud keek naar Papy, die met tegenzin knikte.

Costa lurkte aan zijn nieuwe flesje, trok zijn lippen smakkend los en vroeg: ‘Valt er nog wat te neuk’n, hiero?’

‘Zo praten we hier niet,’ zei ik.

‘Maar ik wel.’ Hij keek me met starre ogen aan. ‘Dus…’

‘Il demande s’il y a de quoi baiser, ici,’ zei ik.

‘Je suis déjà marié, merci,’ zei Papy, waarna de andere ploegmaten schamper lachten. Ze begonnen al te wennen aan de vulgariteit van hun nieuwe collega.

‘Zegt-ie?’ vroeg Costa.

‘Dat hij al getrouwd is.’

‘Nou, hem wil ik ook niet neuk’n. Z’n wijf misschien. Of z’n dochter als-ie die heeft.’

‘Qu’est-ce qu’il a dit?’ vroeg Papy.

‘Rien,’ zei ik.

‘Jij,’ vroeg Costa aan Toussaint, ‘heb jij een vriendin?’

‘Est-ce que tu as une copine?’ vertaalde ik.

‘Oui,’ zei Toussaint, zichtbaar op zijn hoede.

‘Lekker wijf?’

‘Belle fille?’

‘Oui…’ Toussaints ogen vernauwden zich.

‘Heeft ze d’r veel haar op?’

Ik keek Costa geschokt aan. ‘Dat kan je toch niet vragen!’

‘Waarom niet?’ vroeg hij met zijn grijns.

‘Hij is een Corsicaan.’

‘Schijt aan.’

‘Bon, au boulot!’ zei Papy, sloeg zich op de knieën en stond met stramme bewegingen op. De andere ploegmaten volgden zijn voorbeeld.

‘Wat gaan jullie doen?’ vroeg Costa.

‘Werken,’ zei ik. ‘Doe je mee?’

‘Werken?’ Costa trok een vies gezicht. ‘Dat doe je alleen als je niks beters te doen hebt. En ik heb wat beters te doen.’ Hij ging achterover liggen, vouwde zijn handen achter zijn hoofd en sloot de ogen.

We zetten de koelboxen terug in de cave en gingen verder met het uitmesten van de ruïne. We hadden een transistorradio aanstaan, een Thomson, die praktisch altijd op Radio Monte-Carlo stond. Mouloud zette hem soms op Arabische zenders, maar daar kregen we oorpijn van. Ik was juist bezig een rotte plank krakend in tweeën te breken door mijn voet op het midden te zetten en het uiteinde omhoog te trekken toen ik mijn Mobylette hoorde aanslaan. Ik stormde naar buiten en zag Costa op mijn brommer over het karrespoor wegstuiteren. Hij keek grijnzend over zijn schouder.

‘Godverdomme!’ riep ik, een woord dat in ieder taalgebied meteen begrepen wordt. Mijn ploegmaten kwamen ook naar buiten.

‘Le Méhari!’ riep Papy.

De grijze Peugeot 404 met open laadbak van Giardella & Fils was veel sneller geweest, maar werd geblokkeerd door de kikkergroene plastic jeep van Toussaint. Deze ging achter het stuur zitten, Papy naast hem en José, Mouloud en ik achterin. Toussaint moest drie keer insteken om de Méhari te keren en de achtervolging in te zetten. Na een meter of honderd sloot het karrespoor aan op een smalle, geasfalteerde weg die zich om de welvingen van de berg slingerde. Soms was Costa te zien, dan dook hij weer weg achter de berg. Toussaint was een goede chauffeur, maar met vijf man aan boord werd de Deux Chevaux-motor zwaar overvraagd. Vooral als het omhoog ging. Na twee bochten begon de motor te hikken en hield ermee op.

‘Merde!’ riep Toussaint. Hij nam me de woorden uit de mond.

Een blik onder de motorkap leerde dat de benzineleiding was losgetrokken. Provisorisch herstel nam kostbare minuten in beslag, waarna een voortzetting van de achtervolging zinloos was geworden. Op dat moment konden we een mobiele telefoon goed gebruiken, maar omdat we de toekomstige uitvinding daarvan niet konden bevroeden, voelden we ook geen gemis.

We reden terug naar de ruïne. Ik hield me groot, maar kon een traan niet binnenhouden. Het was het gevoel van vernedering dat mijn brommer me zomaar was afgepakt. Ik kon me wel voor mijn kop slaan dat ik hem niet op slot had gezet met een autodief in de buurt. Die gore poten aan mijn stuur, die ongetwijfeld ongewassen reet op mijn zadel!

‘Maak je niet druk, petit, we vinden hem wel terug,’ probeerde Papy me te troosten. ‘En anders is Giardella verantwoordelijk.’

We werkten nog tot vier uur door en reden daarna naar het dorp; Papy en José in de 404, Toussaint, Mouloud en ik in de Méhari. Toussaint had met zijn vriendin Marie-Laure afgesproken in een café aan het dorpsplein. Ze zouden later op de avond naar de kermis gaan die in het dorp was neergestreken.

We gingen op het terras zitten aan een ronde tafel in het midden waarvan een parasol was geplant. Mijn ploegmaten bestelden pastis en ik een citron pressé, want mijn vader was een alcoholist die geen druppel meer dronk. Na een paar minuten arriveerde Marie-Laure. Ze was een aardige meid met lang bruin haar en zag er inderdaad niet onaardig uit in haar luchtige zomerjurk, al was het ook niet om over naar huis te schrijven. Ze was kapster in de enige dameskapsalon van het dorp en wilde schoonheidsspecialiste worden. Toussaint stond op en ze kusten elkaar teder op de mond, terwijl mijn ploegmaten luidop refereerden aan beroemde liefdesparen uit de filmgeschiedenis. Ik moest denken aan wat Costa over haar had gevraagd en kon het niet helpen me af te vragen of ze er veel haar op had.

Het gesprek ging over de nieuwe collega en wat we met hem hadden meegemaakt. Toussaint zei dat hij hem helemaal in elkaar zou slaan voor het geintje met de benzineleiding. Papy antwoordde dat hij dan eerst nog heel wat borden Cérélac naar binnen moest slobberen om groot en sterk te worden. Ik kon alleen maar aan mijn brommer denken. Ik zag hem weer over het karrespoor stuiteren; als ik hem al terugkreeg, was hij helemaal afgeragd. Godverdomme!

Het was José die hem zag. Zijn mond viel open en hij wees. We keken om en zagen Costa op mijn Mobylette achter het monument aux morts in het midden van het plein tevoorschijn komen. Hij had ons ook gezien en reed grijnzend langs het terras. Toussaint en ik sprongen overeind. ‘Au voleur!’ riep ik, de blonde reus op mijn brommer nawijzend. In tegenstelling tot wat ik verwachtte, reed Costa niet weg in de richting van waaruit hij gekomen was, maar maakte een rondje om de strijdvaardige bronzen poilu op zijn sokkel en stopte voor het terras.

‘Zo, aan de zuip?’ vroeg hij.

Papy hield Toussaint vast aan een arm en herinnerde hem aan de woorden van Giardella. Costa schakelde de Mobylette uit en zette hem op de standaard. Hij kwam naar onze tafel en gooide met zijn vingers mijn vetkuif in de war. ‘Hier is je brommer terug, kleine rukker.’ Hij trok een stoel van een andere tafel erbij en ging zitten. Hij pakte het halflege glas pastis van Papy, sloeg de inhoud naar binnen en spoog het meteen weer op de grond. ‘Gatverdamme, smaakt naar drop!’ Hij draaide zich om naar de openstaande cafédeuren en schreeuwde: ‘BIERRR!’

Mijn ploegmaten en ik ondergingen zwijgend dit natuurgeweld. Costa was inderdaad als een storm; je kon alleen maar wachten tot hij voorbij was. Maar ging hij wel voorbij?

‘Hé, geile meid,’ zei Costa tegen Marie-Laure, ‘wil je neuk’n?’

Marie-Laure’s ogen schoten angstig van haar kleine, donkerharige vriend naar de lange, blonde vreemdeling en terug. Toussaint deed alsof hij een bovenmenselijke inspanning moest leveren om zijn uitdager niet aan te vliegen, maar in werkelijkheid durfde hij niet.

‘Vraag nou ’s of ze d’r veel haar op heeft,’ zei Costa.

‘Dat doe ik niet,’ zei ik.

Costa sloeg een arm om mijn schouders en bracht zijn gezicht dicht bij het mijne. Aan zijn adem kon ik ruiken dat hij getankt had. ‘Doe wat ik zeg of ik sloop jou en dit hele kutcafé d’r bij.’

‘Il veut savoir…’ begon ik, ‘si vous avez… beaucoup de… de poils… sur la chatte.’

‘Oh!’ kreette Marie-Laure en keek om naar Toussaint, die uit zijn stoel opsprong.

‘Je vais te casser la gueule, maintenant!’ riep hij en liep om de tafel heen, terwijl Papy hem tevergeefs probeerde tegen te houden.

‘Gaan we boks’n?’ vroeg Costa, zijn wenkbrauwen optrekkend. ‘Goed, dan gaan we boks’n!’ Hij trok zijn spijkerjack uit, hing hem over de rugleuning van zijn stoel en begon flitsende boksbewegingen te maken. De hoektand aan zijn halsketting zwaaide heen en weer over zijn borst. Toussaint bleef als versteend staan. Ik kon de angst in zijn ogen zien. Toen stormde hij naar voren, zichzelf met een strijdkreet aanmoedigend, alleen maar om Costa’s tegemoetkomende rechtervuist te ontmoeten. Toussaint vloog naar achteren en kwam op de tafel van een ander gezelschap terecht. Tafel en parasol vielen om, glazen en flessen gingen aan scherven.

‘Zo, hee!’ zei Costa bewonderend over zijn eigen slagkracht.

‘Ik bel de flics!’ riep de patronne uit het café.

‘Non, non, non!’ riep Papy. ‘We regelen dit entre nous. Giardella betaalt.’

We bogen ons over Toussaint. Hij had een bloedneus en twee gebroken tanden. Marie-Laure was in alle staten. Costa maakte gebruik van de consternatie om voor de tweede keer mijn brommer te stelen.

‘Ajuus!’ riep hij en reed om het oorlogsmonument heen.

Ik rende hem achterna, maar de Mobylette trok te snel op. Ik wist ook niet wat ik had moeten beginnen als ik hem te pakken had gekregen.

We brachten Toussaint naar het ziekenhuis in de naburige stad, waar ze twee uur met hem bezig waren. Giardella was aan de telefoon glashelder: geen politie erbij. Toussaint en Marie-Laure gingen naar huis. De rest van de avond struinde ik met Papy, José en Mouloud de kermis in het dorp af in de hoop Costa tegen het lijf te lopen. Ik liep door het licht en het lawaai met moord in mijn gedachten, maar hij liet zich niet zien. Rond elf uur bracht Papy me met de 404 naar huis. Aan mijn ouders vertelde ik dat mijn brommer stuk was en dat ik hem in het dorp had achtergelaten.

De volgende dag waren we weer aan de klus bezig. Ik was door Toussaint opgehaald met de Méhari. Hij had twee buisjes in zijn blauwe, opgezwollen neus en een soort konijnentanden in zijn bovenkaak in afwachting van een op maat gemaakte brug. ‘Salvo gaat hiervoor betalen,’ zei hij tegen de voorruit. Salvo was Giardella, zijn oom. ‘Hij moet hiervoor betalen, hij is verantwoordelijk!’

Ik reageerde mijn woede en frustratie af op het sloopwerk dat ik moest doen. Ik kon niet eens naar de politie om aangifte te doen, want dan was ik mijn baan kwijt. En wat kon ik anders doen als ongeschoolde? Zo jong als ik was, besefte ik wat het betekende om de lul te zijn in het leven. We waren pionnen op Giardella’s schaakbord; hij zou ons zonder problemen opofferen voor een groter belang. We waren machteloze sukkels.

In de schaduw van de boom aten we onze lunch in stilte. Voor Toussaint waren er even geen sandwiches bij; hij was veroordeeld tot leverpastei en roomkaas. Het gedeelde gevoel van vernedering maakte dat we ons tegenover elkaar schaamden. Op een gegeven moment voegde zich bij het gesjirp van de krekels een ander geluid; een monotoon, nasaal en zeurderig geluid dat steeds dichterbij kwam. We keken elkaar aan en toen naar het karrespoor waarover, hevig hotsend, mijn Mobylette met Costa eraan kwam. Hij zette hem voor de ruïne op de standaard en liep met slungelige bewegingen van zijn lange lijf naar ons toe. Het is gek, maar op dat moment besloot ik dat hij mijn brommer niet voor een derde keer zou stelen, wat er ook gebeurde.

Costa kwam bij ons zitten. ‘Zo, doe mij maar een biertje.’ Mijn ploegmaten keken alsof iemand een hele vieze wind had gelaten.

‘Une bière,’ zei ik en Mouloud haalde een flesje Kronenbourg uit zijn koelbox.

‘Ahhh,’ zei Costa genietend na een lange teug. Hij keek grijnzend naar Toussaint. ‘Je ziet er goed uit, pik!’

‘T’as bonne mine,’ vertaalde ik.

‘Je t’emmerde,’ antwoordde Toussaint.

Costa keek me vragend aan.

‘Jij ook, zegt hij.’

‘Nou, dank je wel.’

‘Salaud de pourriture de merde…’ verzuchtte Papy binnensmonds. José en Mouloud keken broeierig naar de grond.

‘Vraag eens aan die ouwe of hij geen lekkere tienerdochter heeft.’

‘Waarom?’ vroeg ik.

‘Nou, om te neuk’n, natuurlijk.’

Ik begon met lange tanden te vertalen. ‘Il demande si tu as une…’ Ik zocht naar het woord voor tienerdochter, maar zei: ‘Une pelle. Une pelle adolescente.’

Papy keek me niet-begrijpend aan.

‘Je vais pisser,’ zei Toussaint, stond op en liep weg.

‘Hij gaat pissen,’ zei ik.

‘Moet ook gebeur’n,’ vond Costa.

‘Une pelle adolescente?’ vroeg Papy. ‘C’est quoi, ça?’

Toussaint liep naar de ruïne, maar bleef bij de 404 staan. Hij keek in de laadbak.

‘Ik heb een beter idee,’ zei ik en voegde er voor mijn ploegmaten aan toe: ‘J’ai une meilleure idée.’

‘Nou, laat maar horen,’ zei Costa.

‘Er is hier een bordeel. Il y a un bordel, ici.’

‘Een bordeel?’ Costa’s belangstelling was gewekt. Hij zat met zijn rug naar Toussaint toe, die een schep uit de laadbak van de 404 haalde.

‘Ja, een heel goed bordeel. Un très bon bordel. N’est-ce pas?’

Mijn ploegmaten aarzelden even. Toen knikten ze beamend.

‘Leuk,’ zei Costa. ‘Maar ik betaal er niet voor.’

‘Nee, wij betalen. C’est nous qui payons.’

‘Da’s aardig. Waarom?’

Toussaint kwam sluipend met de schep naderbij.

‘Om van je af te zijn. Pour nous débarrasser de toi. Als wij het bordeel betalen, laat jij ons verder met rust. Si nous payons le bordel, tu nous laisses tranquilles.’

Costa dacht even na. ‘Hebben ze lekkere wijven daar?’

‘Hele lekkere. Hou je van negerinnen?’

‘Met van die grote klappernot’n?’

Toussaint stond vlak achter Costa en hief de schep boven zijn hoofd.

‘Ook… ook…’ zei ik,

‘Nou,’ zei Costa, ‘oké.’

Toussaint liet de schep op Costa’s achterhoofd neerkomen. Met de zijkant. Costa’s ogen draaiden alle kanten op en hij tastte gedesoriënteerd om zich heen. Er kwam een gorgelend geluid uit zijn mond. Toussaint sloeg nog een keer, maar nu kwam de schep op Costa’s rechterschouder terecht. Deze maakte aanstalten om uit zijn kleermakerszit omhoog te komen. ‘Attrapez-le!’ riep Papy. José en Mouloud grepen de zwaaiende armen vast, waarna Toussaint de schep bovenop het hoofd liet neerkomen. Costa’s ogen verstarden, terwijl zijn mond happende bewegingen maakte, als een vis. Toen knakte hij voorover, nog steeds in kleermakerszit. In het blonde haar tekende zich een diepe, obscene spleet af. Toussaint keek zwaar ademend op zijn slachtoffer neer. Papy nam hem de schep uit handen en liet hem drie keer op Costa’s hoofd neerkomen. Daarna gaf hij de schep aan Mouloud, die ook drie keer sloeg. En nadat José drie keer had geslagen, was Costa’s hoofd een behaarde vleesschotel. Volgens mij was hij toen al hartstikke dood.

‘C’est ton tour, petit,’ zei Papy en reikte me de schep aan. Ik wist wat van me werd verwacht en sloeg met volle kracht.

 

 

Lees ook van Heere Heeresma jr.:

De grote verleider van de berg
Krautland
Afghanen moeten eens wat flinker worden

 

 

Heere Heeresma jr. – Een behaarde vleesschotel

https://tpo.nl/2022/02/14/heere-heeresma-jr-een-behaarde-vleesschotel/

De belangrijkste les uit een jaar coronahobby’s? Droom een beetje (Erasmus Magazine)

Op bezoek bij mensen met ieder zo hun eigen obsessie, rustpunt, ontspanningsmoment of missie, zag ik hoe je een trotse hobbyist wordt.

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2021/07/12135100/Marko-met-een-surfplank-juli-2021-Ronald-van-den-Heerik-875x564.jpg

Marko met een surfplank

Tussen mijn 14e en 18e schaamde ik me voor mijn hobby’s. Paardrijden en korfbal. De vooroordelen deden zijn werk in mijn hoofd: nou, en dan weet je het wel. Gekozen op een moment dat ik nog niet wist dat ik homo was. En die, toen ik me daar wél bewust van werd – maar het nog niet de wereld in wilde of durfde te slingeren – dankzij de vooroordelen voor mijn gevoel meer doorsijpelden over mijn voorkeuren in de liefde dan mij toen lief was.

Afgelopen jaar mocht ik bij mensen op bezoek die ieder zo hun eigen obsessie, rustpunt, ontspanningsmoment of missie hebben. Ik zag: hobby’s gaan over dromen. Over mindful zijn – hoe lelijk dat woord en de bijbehorende hype ook zijn. Opvallend vaak heeft het iets te maken met de natuur. Je hebt er discipline en geduld voor nodig. Het geeft betekenis in het geval van bijvoorbeeld de beleidsmedewerker die ook plantenmoeder is, de ethicus die dieren opzet of de schilderende hoogleraar. En: je moet je hobby serieus nemen, maar tegelijkertijd ook niet té serieus. Het heeft een zekere schaamteloosheid, een bewonderenswaardig gebrek aan gêne, nodig. Hard zingen, gitaar spelen, dromen over wat had kunnen zijn.

Het bezoek aan de woonkamer van de wetenschapper die dode meeuwen prepareert voor het Natuurhistorisch Museum zal mij altijd bijblijven en heeft mijn blik op dieren, in dit geval de meeuw, voor altijd veranderd. Hij wist van de meeuw als soort weer individuele wezens te maken, die meer zijn dan die vervelende patatjatters of vispikkers. Die houden van hun vaste stekkie, die elk zo hun eigen specialisatie hebben en hun eigen rituelen.

Wat ik ook leerde? Schaam je niet, maak plezier. Droom een beetje. Probeer en leer. Doe het gewoon!

Dus doe ik nu wekelijks mijn best om te boksen bij Tony van Bootcamp Tony, loop ik hard, en heb ik laatst zelfs een keer geprobeerd te surfen. En als je over je eigen gêne heen stapt, kan er best nog weleens iets lukken, merkte ik. Ik doe met enige regelmaat aan karaoke, al is daar meestal ook wel wat drank in het spel. Ik begon in februari te tuinieren op het balkon – de radijsjes zijn mislukt, de sierbloemen doen het beter. Het bloeit in alle kleuren. En ja, ik reed paard, overweeg er soms weer eens op te springen, en speelde korfbal. En daar ben ik trots op.

De hobbyrubriek was het mooiste wat ik deed dit jaar. Ter ere daarvan kunt u hieronder alle foto’s van de hobbyisten (meerderen noemden het overigens méér dan een hobby, eerder een missie) op een rij bewonderen.

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2020/08/12160245/Bianca-Jadoenath-clingendael-park-landgoed-2-300x200.jpg

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2020/09/15155219/2020-Pedel-Marleen-van-Kester-ontspanning-corona-300x200.jpeg

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2020/10/12155636/Franses-Schildert-300x200.jpeg

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2020/12/07133621/Grace-Yano-300x200.jpeg

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2021/01/29102404/WhatsApp-Image-2021-01-29-at-10.22.15-300x200.jpeg

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2021/05/03154613/dominique-weightliften-gewichtheffen-foto-Ronald-van-de-Heerik-1-300x227.jpg

https://files.erasmusmagazine.nl/app/uploads/2021/06/16164813/Mattace-Raso-300x200.jpeg

Coronazomer: Bianca Jadoenath (ISS) ontspant in Clingendael

Pedel Marleen van Kester spot ijsvogels en raust onkruid in haar volkstuin

Philip Hans Franses schildert gorilla’s en bosbranden in zijn Delfshavense atelier

Beleidsmedewerker Grace Yano heeft een plant voor bijna elke vierkante meter van haar huis

Klinisch ethicus Erwin Kompanje prepareert verongelukte meeuwen in de woonkamer

Dominique van Deursen squat drie keer in de week tientallen kilo’s naast de eettafel

Geriater en gitarist Francesco Mattace-Raso maakt muziek met zijn zoon

Marko de Haan

https://www.erasmusmagazine.nl/2021/07/12/de-belangrijkste-les-uit-een-jaar-coronahobbys-droom-een-beetje/

Je baard laten staan is meer dan een trend (het is een crisis) (Vrij Nederland)

Moest er een mantype worden aangewezen dat de huidige cultuur het best verzinnebeeldt, dan is de lumbersexual waarschijnlijk de juiste keuze. De term is in Nederland niet erg bekend, terwijl hij toch al een paar jaar in omloop is. Hij verdient de aandacht, want de lumbersexual (of vernederlandst: lumberseksueel) is diep doorgedrongen in de mainstream. Met zijn baard en zijn tatoeages, zijn geruite flanellen overhemd en zijn bootcut jeans bemant hij straten, cafés en parken. Hij is een bonafide standaard geworden – in elk geval voor mannen boven de vijfentwintig (daaronder overheerst de joggingbroek met sportschoenen als kostuum).

Gaat er geen belletje rinkelen, dan voldoet een blik op het Instagramaccount @lumbersexual, alwaar bebaarde, getatoeëerde, vaak gespierde en soms geheel ontblote mannen poseren. Het liefst in de natuur (bos, beek) en in de nabijheid van een dier (hond, maar gans mag ook). En van cabins, houtvuurtjes, kano’s en vishengels. Dit is een uiterste, natuurlijk, een ideaalplaatje ter inspiratie. Met baard en bierbuik in een werkmansjasje is de vibe ook al goed. Met een barbecue of een boswandeling in boots. Het gaat om het uitdrukken van je identiteit met een aantal lumberseksuele kenmerken, waarvan gezichtshaar het belangrijkste is.

De lumberseksueel moet dan ook worden bezien in het verlengde van de metroseksueel.

De baard kenden we al van de hipster, maar de lumberseksueel is net wat anders. Hij verlegt de hipsterstijl naar een ruigere, stoerdere versie. Zonder echt ruig en stoer te hoeven zijn, het is hoofdzakelijk een verbeelding ervan. De lumberseksueel moet dan ook worden bezien in het verlengde van de metroseksueel, zoals we rond de eeuwwisseling mannen noemden die veel deden aan uiterlijke verzorging. Gladde, haarloze en welriekende mannen die niet bang waren een beetje vrouwelijk over te komen.

De lumberseksueel is een houthakkersversie hiervan (het woord komt van lumberjack, wat houthakker betekent). Hij doet zich mannelijker voor, maar mag op eenzelfde manier met zijn uiterlijk bezig zijn: ‘grooming’ is een van de trefwoorden op @lumbersexual. Er hoort olie in de baard en gel in het haar, uit een alfamannelijk vormgegeven potje. En net als zijn voorganger speelt de lumberseksueel (al dan niet bewust) met genderstereotypen.

Queer look

Dat leverde hem een beschuldiging van culturele toe-eigening op. Journalist Tim Teeman schreef in 2014 dat heteromannen hem zo wel erg deden denken aan de bears en cubs van de homoscene. ‘Eerst kwamen de hetero’s voor de gladde, mooie gay look,’ – de metroman – ‘en nu komen jullie voor onze harige broeders.’ In een interview met de Huffington Post vertelt Teeman dat het ruitenshirt-met-spijkerbroek-tenue al decennia een manier is voor mannen om te seinen dat ze homo zijn. Daardoor wist Teeman andere homo’s te herkennen toen hij in de jaren tachtig net uit de kast was gekomen.

Maar de queer look die Teeman beschrijft was zelf natuurlijk ook een speelse toe-eigening van een hypermannelijk uniform. Dat uniform is terug te leiden tot Paul Bunyan, een geliefde houthakkende reus uit de Amerikaanse folklore. Google het maar eens: op afbeeldingen draagt Bunyan standaard een ruitenhemd, een spijkerbroek en een dikke baard. (En in veel gevallen zelfs een beaniemuts. Hoe 21ste-eeuws kun je het hebben?)

Ook dat is typisch iets van deze tijd: het romantiseren en toe-eigenen van primitief leven.

Bunyan representeert voor Amerikanen het ouderwetse houthakkersleven. Het is makkelijk je daarbij allerlei romantische voorstellingen te maken, maar de vroegere houthakkers waren geenszins te benijden. Ze bevonden zich ‘op de bodem van de kapitalistische economie,’ schrijft historicus Willa Brown in The Atlantic. Het was hard werken voor weinig geld en zonder perspectief. De houthakkers hadden, in tegenstelling tot de lumberseksueel, weinig op met de natuur: die was voor hen levensgevaarlijk, met omvallende bomen en bosbranden. Ze waren er doodsbang voor.

Ook dat is typisch iets van deze tijd: het romantiseren en toe-eigenen van primitief leven. We dromen van rondtrekken in een busje (#VanLife), het bewonen van hutjes en yurts en tiny houses. Een paar jaar terug was het onder rijkelui in Silicon Valley een trend om ongefilterd water drinken.

Mannelijkheidscrisis

Het opmerkelijke aan de lumberseksueel is zijn volharding, vooral wat de baarden betreft. Gewoonlijk nemen de early adopters een nieuwe afslag zodra hun trend mainstream wordt. Voor de baard zou dat rond 2013 moeten zijn geweest. Toen constateerde het voorwaartse magazine Fantastic Man dat de baard de ‘one-size-fits-all mask of choice voor alle mannen boven de achttien’ was geworden. Tijd om te scheren, dus. ‘It is time for the new!’

Sindsdien is de baard nog veel verder genormaliseerd − zelfs Willem-Alexander heeft er een laten staan, en nóg is niemand geneigd hem af te scheren. De lumberseksuele behoefte zit blijkbaar diep.

Het is ook geen trend meer te noemen, eerder een toestand van de moderne man. Waarom die nu heerst? Historicus Willa Brown ziet het antwoord in ‘de mannelijkheidscrisis’. Toen de houthakkersmythe werd uitgevonden, een dikke eeuw geleden, heerste net als nu de gedachte dat de man in crisis was. Destijds had men het over neurasthenie, een soort mannelijke vorm van hysterie.

Metro werd ons teveel, we keren terug tot lumber – van gehaaste stad naar troostrijke natuur.

Waar vrouwen werd geadviseerd uit te rusten, moesten mannen hun vitale krachten terugvinden in de wijde natuur. Nu zit de crisis in de afschaffing van de traditionele mannenrol, als kostwinner en gezinshoofd. ‘Het is erg toepasselijk dat overwegend witte, jonge, stedelijke middenklasse mannen een symbool oppikken dat ooit is uitgevonden door mannen zoals zijzelf,’ schrijft Brown.

Buitenbehoefte

Maar volgens mij zitten er nog andere, sterkere gevoelens achter, die juist dit coronajaar zijn uitvergroot. Zoals ons snakken naar natuur. De plaatjes op @lumbersexual van hutjes in de sneeuw en blote billen in koud natuurwater drukken een verlangen uit dat al vóór de pandemie wijdverspreid was. Vorig jaar is eens te meer duidelijk geworden hoe onwenselijk dicht we op elkaar zitten, en na maanden opsluiting willen we weg van de schermen die alomtegenwoordig zijn. Naar buiten.

Vanzelfsprekend is dat verlangen niet aan mannen voorbehouden. Vrouwen geven uitdrukking aan lumbergevoelens met kabeltruien en hippe outdoorwear, of gewoon met het Bunyan-uniform in een kleinere maat. De buitenbehoefte is ook merkbaar aan de interieurs die we vullen met planten, dierenvellen en ruwe houten meubels. De lumberseksueel lijkt me eerder een reactie op het stedelijke dan op het feminiene aspect van de metroseksueel. Metro werd ons teveel, we keren terug tot lumber – van gehaaste stad naar troostrijke natuur. Op een gecontroleerde en verzorgde manier, dat wel.

Altijd op de hoogte blijven van de beste verhalen? Schrijf je in op onze nieuwsbrief.

Meld je aan en ontvang de beste verhalen van Vrij Nederland in je mailbox.

Oeps! Voer een geldig e-mailadres in.
Op onze nieuwsbrieven is ons cookiestatement van toepassing.
Timmerhout

Het thuiswerken maakt deze voorkeur des te logischer. De opkomst van de lumberseksueel wordt wel gelinkt aan de kredietcrisis van 2008, waarna veel jonge mensen zonder werk kwamen te zitten, of met een ‘nieuwgevonden professionele vrijheid’ (ze werden zzp’er). Met meer thuiswerkende mensen werd het dragen van informele, outdoorsy kleding gangbaarder. Het wakkerde ook de hedendaagse zoektocht naar authenticiteit aan. Naar iets wat echt voelt in deze onbegrijpelijke geglobaliseerde wereld vol bullshit jobs. Iets als timmerhout, dat je kan aanraken, bewerken, in bouwsel of brandstof kan omzetten.

De authenticiteit van de lumberseksueel zelf is natuurlijk twijfelachtig. (‘Je wilt toch niet dat een man speelt dat hij ruig is, wanneer hij dat niet echt is,’ zegt Tim Teeman. ‘Dat is wel het minst sexy dat een gozer kan doen.’) Maar het verlangen lijkt me onvervalst, en vast niet slecht voor de wereld.

Het bericht Je baard laten staan is meer dan een trend (het is een crisis) verscheen eerst op Vrij Nederland.

https://www.vn.nl/baard-lumbersexual/