Recensie: Maria Turtschaninoff – Erfgrond (Tzum)

Bedankt lieve boerderij

Het besef dat mensen slechts passanten zijn, voorbijgaande creaturen, met voorfamilie en nazaten, is in de westerse wereld niet echt een thema. Toch valt de verbondenheid van de vele generaties niet te ontkennen. Maria Turtschaninoff schreef met Erfgrond het portret van een Finse boerderij, waarin de eeuwigheid van de natuur en de vergankelijkheid van de mens centraal staan. Dat we ons dat maar eens goed moeten realiseren.

Österbotten, de zeer noordelijk gelegen landstreek in het westen van Finland, direct aan de Botnische Golf, maakte in de loop van de eeuwen veel mee. Lang waren de Zweden er de baas, wat het daar nog steeds gesproken Zweeds verklaart, ook de Russen hielden er huis, maar bovenal moesten de bewoners zich in hun strijd om het bestaan verhouden tot de natuur, die er zowel indrukwekkend en rijk kan zijn als meedogenloos en eng.

Maria Turtschaninoff is een bekende naam in kringen van young adult- en fantasyboeken, maar waagt zich met Erfgrond voor het eerst aan een literaire roman. En dat bleek een goede gedachte, want het boek werd een succes en ze won er meteen de prestigieuze Finse YLE-prijs mee. Bovendien werden de vertaalrechten aan 22 landen verkocht.

Op zich zegt dat laatste nog niet heel veel, maar afgezet tegen de opzet en stijl van de roman wel, want Erfgrond ademt een uitgesproken noordelijk karakter. Dat wil zeggen sterk op de natuur gericht, de seizoenen (‘Ik loop door de lichte juninacht’) en de kleine bezigheden van gewone plattelandsmensen, die zich er permanent van bewust zijn hoezeer ze maar een radertje zijn in een gigantisch uurwerk.

De roman begint met een proloog in de vorm van een prozagedicht, waarin een vrouw in onze tijd door de oude boerderij Nevabacka (Moerasheuvel) loopt, met de as van de vorige bewoonster in een urn. Ze kijkt er rond, leest de instructies van de overledene hoe je je op die speciale plek moet gedragen, wat je wel en vooral niet moet doen. In een gevonden dagboek leest ze de woorden Bedankt voor alles lieve boerderij. Het zet meteen de toon.

Daarna volgt Turtschaninoff, invoelend vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen, de mensen die in die omgeving, op die plek, in die boerderij leefden en werkten. Te beginnen in de zeventiende eeuw, toen de afgezwaaide Zweedse soldaat Matts Mattsson via het nabij gelegen stadje Gamlakarleby op de boerderij aankomt. Die was hem beloofd voor na de strijd. De keuterij is onaanzienlijk en vervallen, maar in zijn ogen kansrijk.

Met Matts begint het boerderijtje en de grond er omheen aan een steeds verdere cultivering, die nauwgezet wordt geschetst. In de zeventiende eeuw speelden zowel christelijk geloof als volkssprookjes nog een voorname rol in het leven van de nederige mensen, er werd samengeleefd met op de een of andere manier invloedrijke boswezens, zoals aardgeesten, trollen en bosnimfen, die je maar beter te vriend kon houden. Dit betekende ook: geen onbezonnen dingen doen met het moerassige veengebied.

Erfgrond beweegt vervolgens mee met de ontwikkelingen; oorlogen, (mis)oogsten, vrijages, perioden van armoede en honger, bosbranden, insectenplagen, ziekten, maar in ieder geval zomers en winters. Met de mens als speelbal van het universum. Er zijn in die vroege eeuw(en) zelfs heuse ontmoetingen met boscreaturen, die er geen misverstand over lieten bestaan wie de rechtmatige eigenaar van bos en veen was. Niet per se griezelige wezens, sommige bosnimfen waren zelfs uitgesproken mooi en aantrekkelijk, maar toch.

Turtschaninoff, behorend tot de Zweedstalige minderheid in Finland, moet zelf ten volle hebben ervaren wat de noordelijke natuur tot een mens kan zeggen. Ze suggereert dat de overtuiging leeft dat er kennis en wijsheden bestaan waar je de wetenschap nooit over hoort, die bij de natuur horen. Maar evenzeer benadrukt ze wat de langjarige ongeletterdheid van de eenvoudige bosbewoners voor gevolgen heeft gehad:

‘De kinderen kunnen dan ook niet lezen,’ merkte Arne droog op. ‘Wij hechten daar in deze streek niet zoveel waarde aan, wat het domineesvolk en het gezag de mensen ook proberen op te dringen.’

In de achttiende, negentiende en twintigste eeuw veranderen opvattingen, overtuigingen en gebruiken uiterst langzaam om, steeds meer vervreemd van de waarde en betekenis van de natuur, in onze eeuw uit te komen. Pas dan treedt het besef in dat we misschien een foute koers hebben gevolgd. Niet bepaald een verrassende zienswijze, maar Turtschaninoff laat het juist door die gestage ontwikkelingen wel binnenkomen.

Hij heeft zoveel plannen voor wat hij zal doen met het geld wanneer hij thuiskomt. Het gaat over tegelkachels en landbouwmachines en vee. Hij wil het Bosnimfenveen draineren en hij wil meer bos opkopen om daar hout uit te halen, en allerlei andere dingen. Wat hij heeft, is voor hem nooit genoeg geweest. Als kind al moest hij zo nodig het paard van een ander hebben, of de degelijke slee of de mooie muts van een ander. Ik bid elke avond, dat God hem dankbaarheid en tevredenheid zal bijbrengen.

Alle kleine verhalen met elkaar, om het even of het dat van Matts is, Eva, Johan, Sven, Ottilia of Stina, vertellen een stukje van het grote verhaal van de boerderij en het geheimzinnige veengebied eromheen, dat eeuwenlang ongerept kon blijven tot de kapitalistische geest ook Österbotten bereikte en niets meer veilig was: tegenwoordig hebben mensen apps nodig om nog een plant te kunnen herkennen en verdwijnt de oogst in plastic zakjes. Daarmee wordt Erfgrond, ondanks de talrijke romantische, zinnelijke en folkloristische aspecten, ook een roman over een ingrijpende mentaliteitsverandering en alle onuitgesproken waarschuwingen die daar bij horen.

André Keikes

Maria Turtschaninoff – Erfgrond. Vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen. Atlas Contact, Amsterdam. 400 blz. € 24,99.

Het bericht Recensie: Maria Turtschaninoff – <em>Erfgrond</em> verscheen eerst op Tzum.

https://www.tzum.info/2023/12/recensie-maria-turtschaninoff-erfgrond/

Etymologica: wâld en woud (Neerlandistiek)

In de NRC van 15 november 2023 stond een artikel waarin het ‘woud’ centraal stond. Het woord woud roept bij mij altijd wat geheimzinnigs, onheilspellends op, zeker in de samenstelling oerwoud. Een ‘gewoon’ woud bestaat uit grote zware bomen, zogenaamde woudreuzen, is moeilijk doordringbaar en toen ik klein was huisden er bovendien rovers en mysterieuze kabouters. Later vertelde men mij de verhalen van grote heilige bomen die moedig waren geveld door zendelingen als Willibrord en Bonifatius. Het heidense woud werd geseculariseerd tot bos. Later droomde ik soms zelfs nog een woudloper te zijn, in de uitgestrekte wouden van Amerika. Ja, een woud, dat was wat.

Ik kende vroeger in mijn omgeving trouwens één woud, dat was Oranjewoud en anders dan de naam suggereert, was daar niet alleen bos te vinden, maar ook een mooie ouderwetse speeltuin (die geofferd is voor een parkeerplaats).

Het aantal nederzettingsnamen met wâld (officieel soms woud, zoals bij It Wâld) is in Fryslân vrij groot. Jaap Kalma schreef in 1949 in Fryske Plaknammen (deel 2, 97-105) een artikel: ‘Wâlden en bosken in Fryslân’. Hij telde zo’n 50 dorps- en buurschapsnamen en concludeerde dat een wâld geen bos is. Verder sloot hij zich min of meer aan bij Beekman (Nederlandse aardrijkskundige namen, 1938, 13-18) dat “wout in de middeleeuwen op het veen groeiende bossen (waren) van akkermaalshout, hoofdzakelijk elzen, wilgen en berken”. Kalma stencilde (zo was dat in die tijd) ook het onderstaande kaartje. De zwarte stippen verwijzen naar nederzettingsnamen met wâld, woud, woold of wold (al dan niet gespeld met een slot-e).

Wie in woordenboeken zoekt naar de betekenis van woud vindt ‘zeer uitgestrekt bos’ (Van Dale, Hedendaags Nederlands, 2002). Het WNT, 26 (1993) 2364, heeft als eerste betekenis ‘vrij groot, met opgaande bomen (en struiken e.d.) begroeid gebied’. Het woord bos (oorspronkelijk ‘struik’) zou geleidelijk gewoner zijn geworden om een geografisch landschapselement met veel bomen aan te duiden. Het vertaalwoordenboek Nederlands- Fries (1985) geeft als vertaling van woud “wâld” met het lidwoord “it” en ook de meervoudsvorm wâlden. Die meervoudsvorm is een toponiem (al wordt dat niet expliciet vermeld): de Fryske Wâlden is een bekende streekaanduiding voor zandstreken in de Zuidoosthoek.

Het WFT 25 (2011) 54, geeft van “wâld” onder 1 de vertaling “woud” met daarbij “uitgestrekt gebied, begroeid met bomen en struiken”(met wel een meervoud). Verder haalt men o.a. het Friesch Woordenboek (1911) van Waling Dijkstra aan. Onder 2 noemt men alleen de meervoudsvorm (weer toponiemen). Uit een citaat van Oepke Santema (1939) blijkt dat hem “lyts, leechbeamte” voor ogen stond en dat “wâld” dus iets anders was dan “woud”. Het Frysk Hânwurdboek (2008) geeft als omschrijving “grut gebiet, ticht begroeid mei beammen en strewellen”. Het meervoud vormt, terecht denk ik, een apart lemma.

Al sinds de 19de eeuw, overheerst de opvatting dat aanduidingen en namen met wâld (op kaarten meestal woud of wold) naar bosrijke streken verwezen. De naam Fryske Wâlden was wat dat betreft beeldbepalend. Waling Dijkstra wist wel dat ook in de veengebieden namen met wâld voorkwamen: de Lege Wâlden (of Neare Wâlden) en de Igewâlden waren hem bekend; mogelijk dacht Dijkstra dat die streken een deel hadden uitgemaakt van een groot “woud”. De opvatting van oudere historici dat enkele meren (Fluezen, Tsjûkemar) waren ontstaan door grote bosbranden speelde vast een grote rol. En in het veen bij het turfgraven gevonden grote boomstammen vormden ook een ‘bewijs’.

Joast Halbertsma wees er in de 19de eeuw al op dat wâld niet met ‘oerwoud’ te maken had, maar dat het daarbij vooral om moerassige broek- en graslanden ging. In zo’n nat veenlandschap ontstaan immers gemakkelijk hazelaars, wilgen en elzen.

Bewoners van het gebied zullen dit met struikgewas en wat bomen begroeid open landschap als wâld hebben aangeduid. Ze gebruikten die wâlden als agrarische grond om vee te weiden en vooral om in de zomer hooi te winnen. Dat blijkt uit veldnamen. Bijvoorbeeld uit de 16de eeuw woldmae(r)den (Augustinusga; Buitenpost; Drogeham; Opeinde); waldwarren (Oudega Sm); woldfelde (Koudum). Nog bekend in de 20ste eeuw zijn: Wâldskar (Aldeboarn, ook al in de 16de eeuw); (Achter de) Woud warren (Uitwellingerga); Wâldfinnen (Boornzwaag) enz.

Uit het grote aantal streek- en nederzettingsnamen met wâld /woud(e) blijkt dat deze aanduiding in Fryslân nagenoeg uitsluitend bekend was in veenstreken en dat de ermee benoemde nederzettingen (dorpen en buurschappen) relatief jong zijn. Ze komen op één uitzondering na (Imisuualde, 9de eeuw) – Eemswoude niet ver van Bolsward – pas vanaf de 11de eeuw voor. Bedoelde nederzettingen zijn verder vaak ontstaan door migratie van ondernemende boeren vanuit dorpen die (noordelijker) op de klei lagen. De leeftijd van deze dorpen en buurschappen met een ‘wâldnaam’ is trouwens ook zichtbaar aan de verkaveling van de streek. Die is opstrekkend, zoals steeds in de veengebieden. Westelijk in Fryslân vinden we meer namen met wâlde (bijvoorbeeld Ferwâlde), meer naar het oosten zien we vaker wâld (bijvoorbeeld Earnewâld). Dat is een klein dialectologisch onderscheid dat in de Standaardnederlandse varianten vaak buiten beschouwing blijft.

Etymologisch lijkt het goed mogelijk het Friese wâld, en wellicht ook woud, aan te laten sluiten bij Oudnoors völlr ‘onontgonnen gebied, grasland’ (Etymologisch woordenboek van het Nederlands, Amsterdam, s.a., deel 4, 639).

Woordenboeken zouden wellicht meer aandacht moeten besteden aan toponiemen. Betekenisontwikkelingen worden er vaak door verduidelijkt. Zoals bij wâld en woud.

https://neerlandistiek.nl/2023/11/etymologica-wald-en-woud/

Recensie: Yentl van Stokkum – Winterbloeiers (Tzum)

Een vriendin, nabij

Winterbloeiers is de tweede dichtbundel van Yentl van Stokkum. Haar debuut Ik zeg Emily werd positief ontvangen. Er staan lychees op het voorblad, die tegen kou kunnen. Hoewel de lychee en het winterbloei terugkomen in de bundel, zetten ze de lezer op het verkeerde been. Het gaat namelijk niet om kou, maar vooral op de opwarming van de aarde, hoe je daartoe te verhouden, en over liefde. De grootste kracht van deze bundel is een krachtige intimiteit die de tekst met de lezer aangaat. Dat begint al in het openingsgedicht:

alles wat volgt is een leugen
til niet te zwaar

(taal is niet gemaakt om te dragen haha)

maar liefste dit is waar wij zijn begonnen
midden in de pit van een zonsondergang

(vermoeide zucht)

warm en koel tegelijk
daar gaan we
terwijl het verdwijnende licht de vingers
over jouw ruggengraat laat lopen

Door ‘haha’ kan de lezer de schrijver naast zich weten. Het is alsof een vriendin op bezoek komt en wat kletst. Dat de lezer wordt aangesproken als ‘liefste’ maakt het gedicht meteen intiem, je voelt je als lezer haast geliefd. ‘daar gaan we’ kan erg veel betekenen, bijvoorbeeld: we gaan beginnen aan de dichtbundel, dat doen we samen, maar ook: de hele wereld gaat eraan, maar toch kunnen we samen even intiem zijn. Ook ‘til niet te zwaar’ kan meerdere dingen betekenen: laat de leugens je niet kwetsen, of: neem het leven sowieso licht, of letterlijk: til geen zware dingen. Wat ook vragen oproept is het gebruik van de haakjes. Is wat daartussen staat de reactie van de ‘liefste’ en is de liefste daarmee dan niet de lezer? Is dit wat de ik denkt? Maar hoe denk je een zucht? Hoe ben je begonnen in de pit van de zonsondergang? Gaat dat dan ook om al het leven dat is ontstaan door warmte van de zon? Is de geliefde daarmee het gehele leven dat gaat? Als het licht verdwijnt, hoe is dat dan warm en koel tegelijk, is het ergens ertussen? Of koud, maar door de genegenheid warm? Het gedicht als geheel heeft iets heel directs. Het lijkt erop dat een lezer niet leest, maar luistert, maar misschien wordt deze gedachte beïnvloed door een meeslepende voordracht van Van Stokkum tijdens Dichters in de Prinsentuin.

Het is haast suf om op te merken, maar in deze bundel ontbreekt een inhoudsopgave. De gedichten lopen door tot het einde en 96 pagina’s is voor een drukker handig. Het geeft een lezer echter ook de opdracht om de hele bundel in een keer te lezen. Het is precies op die manier dat de bundel wat zwakker wordt. De lezer heeft de intimiteit al geaccepteerd, beleeft de dichter naast zich en laat haar praten, in parlandogedichten, en dat gepraat wordt na een hele bundel wat oppervlakkig. Een lezer kan denken: ja, nu weet ik het wel met die parkieten en hommels, ga eens de diepte in, verras me de techniek van een acrobaat, wissel van taalregister, breng een diepgevoelde emotie over. Uiteraard staat ook dat er allemaal wel in, maar veel spaarzamer. Bijvoorbeeld in:

wij leven in de eeuw waarin gletsjers verdwijnen

omringd door koraal
dat we om onze dunne nekken
dragen

ik zeg trofee maar weet niet of ik trots moet zijn
wel dat ik op moet letten

het zou kunnen dat deze ketting nog leeft
ik bevoel de brokstukken
voorzichtig

op een ademhaling
iets van een slag

Dit gedicht stelt iets aan de kaak, namelijk het gebruik van koraal, en dat we dat misschien niet moeten doen. Dat is misschien te extrapoleren dat we misschien geen enkel leven moeten gebruiken. Het einde laat een soort zorgzaamheid zien, al is het onduidelijk of de ik nog wil dat het koraal leeft of niet. Technisch is het ook knap dat ‘trofee’ en ‘trots’ qua en inhoud en klank bij elkaar horen. De meest woeste emotie wordt gesymboliseerd met een bosbrand:

vriendin ik ben een bosbrand geweest

ik verschroeide alles op mijn pad

hij liet de troepen uitrukken ze waren te laat
overal die dikke rook boven afgebrokkeld land
grafietzwart smeult het na
er vinden volksverhuizingen plaats
kan ik nog iets herstellen met mijn beperkte taal?
vriendin vertel me voor het laatst hoe brand het land
soms vruchtbaar achterlaat en dat ik mezelf nu mag vergeven
er was zoveel organisch kwetsbaar materiaal en ik begon
met een vonk wilde niets meer zijn dan een vlam
en warm
een klein vuur dat alleen kreupelhout verorbert
zo iets van balans herstelt
ik had verwacht gecontroleerd uit te kunnen branden

In dit gedicht zien we kwetsbaarheid bij de ik, een ingewikkelde emotie. Ik lees het als volgt: de ik heeft een relatie met een hij. De ik wil dat dingen veranderen, kleine dingen, kreupelhout, dat hij zijn was in de wasmand doet, of zo. De ik echter, heeft zich niet onder controle en wordt een bosbrand. De hij laat nog ‘troepen uitrukken’, maar het helpt niet. Hij verhuist (‘volksverhuizingen’) en de ik blijft achter in een afgebrokkeld land, zoekt troost bij een vriendin en wil vooral bevestiging dat het niet verkeerd was geweest om boos te worden. Dat de ik oprecht dacht dat de relatie zou opleven na een korte, kleine uiting van woede (‘soms vruchtbaar achterlaat’) en de ik vraagt de vriendin of de relatie nog te redden is. Het gedicht is zo goed, omdat het tegenstrijdige, om niet te zeggen menselijke, emoties toont. De ik is én boos én verdrietig. Het raakt aan iets diepers dan geklets en het doet ook echt een appel op de lezer, op de vriendin. Je wil de ik helpen zichzelf te vergeven. Dat appel ontbreekt bijvoorbeeld in:

ik leverde een geliefde aan de markt

ik heb deze man gebouwd
al zal ik niet ontkennen dat het materiaal van begin af aan
uitstekend was
grof marmer ik kende iedere barst

zwaar en donker steen
maar ik ben het die hem heeft uitgehakt dit kostte me zeker
zeven jaar
mijn vinger beurs en krom mijn rug misschien gebroken maar
heb je gezien
hoe hij langzaam maar zeker iedere kans heeft opgepakt
ik ben moe dat ga ik niet ontkennen maar
mijn trots is onvervalst

ik lever hem vol vertrouwen aan de toekomst af
hij zal het uitstekend doen
zoals ze uiteindelijk allemaal excelleren
op de markt en hij heeft me bedankt
voor alles wat ik aan hem gaf
waardoor ik weet dat ik meer dan een beitel
en een goed paar ogen was

Het beeld is misschien wat cliché: een vrouw vormt een man zodat hij goed kan functioneren in een relatie. En hoewel die relatie voorbij is, is de ik trots (‘mijn trots is onvervalst’) dat de man zo is veranderd. Goed, prima, maar vertel me meer over diepere emoties dan deze trots.
Over de hele bundel is dan te zeggen dat de grootste kracht de onmiddellijke nabijheid van een vriendin is, en dat je die nabijheid op den duur niet meer bijzonder vindt. Lees deze bundel dus af en toe, en weet je minder eenzaam, en niet achter elkaar door.

Erik-Jan Hummel

Yentl van Stokkum – Winterbloeiers. Hollands Diep, Amsterdam. 96 blz. € 21,99.

Het bericht Recensie: Yentl van Stokkum – <em>Winterbloeiers</em> verscheen eerst op Tzum.

https://www.tzum.info/2023/09/recensie-yentl-van-stokkum-winterbloeiers/

Posthumanistisch multimodaal lezen als leermiddel (Neerlandistiek)

https://neerlandistiek.nl/wp-content/uploads/2023/03/california-1024x529.jpg

Is dit het werk van een krankzinnige? Of van een genie? Het komt niet vaak voor dat je zulke vragen stelt bij een artikel. Ik deed dat wel bij het artikel ‘Posthumanist stylistics‘ van Kieran O’Halloran in het tijdschrift Language and Literature. Uiteindelijk besloot ik het werk van een docent.

O’Halloran strooit met grotendeels zelfbedachte termen als ‘techno-posthumanist diffractive-multimodal assemblages’ en ook zijn idee is op het eerste gezicht, en trouwens ook het tweede, volkomen bizar. Hij stelt een vorm van lezen voor die hij ‘posthumanist multimodal reading’ noemt.

Dat jargon moeten we even uitpakken. Humanistisch lezen is rationeel lezen, en vooral: proberen te lezen wat er staat, waar nodig aangevuld met informatie over de auteur en de wereld waarin zij leeft of leefde’. Posthumanisme kan op twee manieren voorbij dat humanisme gaan, volgens O’Halloran: in de eerste plaats door de mens niet meer centraal te stellen in al ons denken, maar meer aandacht te hebben voor het milieu; en in de tweede plaats door rekening te houden met het feit dat we leven in een postdigitale wereld waarin plaatjes en teksten overal zijn en we iedere tekst betrekking kunnen laten hebben op iedere andere tekst.

Het woord multimodaal voegt daaraan nog toe dat we ons niet beperken tot de tekst zelf.

O’Halloran demonstreert de methode aan de hand van een gedicht van Anne Brontë, ‘Home’. Dat begint zo:

How brightly glistening in the sun
The woodland ivy plays!
While yonder beeches from their barks
Reflect his silver rays.

Dat is een natuurbeschrijving, en in de humanistische lezing spreekt in het gedicht iemand die ver van huis is en terugverlangt. Om tot een posthumanistische multimodale lezing te komen, liet O’Halloran een studente een video maken van het gedicht, die hij vervolgens zelf weer bewerkte. In de video wordt het gedicht geïllustreerd met beelden van onder andere bosbranden en berichten uit Californische media over die branden:

Het gedicht wordt bovendien voorafgegaan door de mededeling ‘A young Californian woman reflects on winter wildfires in her home state while stuck in London from Covid-19 travel restrictions’. Die mededeling stuurt vervolgens natuurlijk de manier waarop je naar de video kijkt, en de posthumanistisch multimodale lezing probeert uit te leggen hoezo je Home van Anne Brontë inderdaad kunt lezen als een reflectie van een jonge vrouw in Californië die niet uit Londen komt vanwege corona. Hoe er bijvoorbeeld klankeffecten in het gedicht zitten die bosbranden suggereren.

Daar is natuurlijk behoorlijk wat creativiteit voor nodig, maar bij de lezer, of in ieder geval bij mij, gekneed in de humanistische traditie, doet zich toch ook wel de vraag voor wat dit nu allemaal te beduiden heeft. Het is duidelijk dat niemand de pretentie kan hebben dat dit de interpretatie is, maar dat roept dan wel weer de vraag op of je met dezelfde methode niet net zo goed allerlei lezingen kunt verzinnen die, met video’s geïllustreerd, heel andere interpretaties laten zien, die helemaal niet klimaatkritisch zijn? Of je niet ook een video van ‘Home’ kunt maken waarin het ineens blijkt te gaan om een verheerlijking van het regime van Victor Orbán, of een reflectie van een gezellige oude oma over de vakanties van haar jeugd.

Al deze vragen lost O’Halloran niet op. Er is bijzonder weinig dwingends aan het posthumanistisch multimodaal lezen. Of we het wetenschap of het klimaat ermee vooruit helpen valt niet te zeggen. Het is eigenlijk vooral een vorm van creatief en intensief met teksten omgaan.

En daar komt de didactiek om de hoek kijken. Het is niet voor niets dat O’Halloran het filmpje gemaakt is met een studente. Hij leest posthumanistisch multimodaal in de collegezaal. En het is natuurlijk een fantastische manier van leren: niet alleen om heel intensief naar een tekst te kijken om eruit te halen wat het nog meer kan betekenen dan je op het eerste gezicht denkt, en om daar dan zelf creatief mee te zijn bij het maken van een filmpje, maar ook nog eens om de methoden van het close reading toe te passen om de gekozen interpretatie te rechtvaardigen.

Je schiet er wetenschappelijk niet veel mee op. Maar je leert er wel heel veel van.

https://neerlandistiek.nl/2023/03/posthumanistisch-multimodaal-lezen-als-leermiddel/

Klimaatemoties aanpakken met klimaatfictie: hoe werkt dat? (Motherboard Vice)

“happy new year, de wereld staat in de fik en ik zou het willen blussen maar het vuur is groter dan ik en ik stik in, the time’s time’s ticking, de tijd tikt maar door en je sluit je ogen naar voorGroter dan Ik van Froukje weergalmt de laatste tijd vaker in mijn hoofd. We leven in onzekere tijden. Als je het nieuws bekijkt krijg je beeld na beeld te zien van steden die ofwel overstromen, uitdrogen, in brand staan of aardbevingen meemaken. Italië heeft het te warm en in Australië is het te nat. Deze zomer brandde al 659.000 hectare van Europa af in bosbranden.

We weten ook al langer dan vandaag wat er aan de hand is: het klimaat is kapot. We weten ook aan wie we dat te danken hebben: onwetendheid over de impact van onze moderne en hoogtechnologische, see-it buy-it have-it levensstijl. Maar weten we ook goed hoe we er mee moeten dealen? Naast de veggie-diëten en waterbesparende douchekranen, het openbaar vervoer en fairphones, kun je je nogal snel nutteloos voelen oog in oog met de komende storm. Uit studies blijkt dat we ook door klimaatverandering stress kunnen ervaren. Climate anxiety, heet dat. Wat het precies is en hoe lezen je daarbij kan helpen, dat zocht ik even uit.

Klimaat-wadde?

Klimaatverandering is een vorm van traag geweld. We voelen ons bedreigd, weten niet goed hoe we het kunnen stoppen, maar zien geen onmiddellijke veranderingen in onze omgeving. Dat maakt het zo moeilijk om te vatten. Climate anxiety is een soort knagend angstgevoel dat in verschillende gradaties kan worden ervaren. Voor sommigen werkt het verlammend, terwijl anderen het gebruiken als een drijfveer voor hun klimaatactivisme.

Klimaatpsycholoog Christof Abspoel legt uit dat er vier types klachten zijn: “De klachten zijn veelal gericht op doemscenario’s en de zekerheid dat die scenario’s zullen uitkomen. Je hebt het gevoel alsof we nu al in die sombere toekomst zitten. Daarnaast is er de stemmings- en rouwtak van klachten. Daarin zit vooral een gevaar om vast te lopen in een rouwstemming.” De derde tak slaat op het individu, “dat gaat meer over het zelfbeeld: wie ben ik als mens, machteloos, draag ik hier aan bij?” Een laatste facet van climate anxiety waar mensen mee kunnen kampen is in hun contact met anderen, “het gevoel dat je samen iets slecht hebt gedaan, woede tussen generaties of het gevoel dat de vorige generatie de volgende in de steek heeft gelaten.” Abspoel voegt daaraan toe dat “hoewel er vier categorieën zijn, zoomt de berichtgeving meestal in op één iets, klimaatanxiety of depressie, alsof dat het enige probleem is. Maar mensen kunnen in vele aspecten van de problematiek vastlopen.”

Maar omdat we spreken over een angst voor wat er nog moet komen, het einde van de wereld en nog van die dingen, benoemen academici dit als pre-traumatische stress.

Solastalgia is een andere term om de gevoelens te vatten rondom klimaatverandering. Solastalgia is een heimwee of nostalgie naar een plek die je als thuis ziet, maar die verwoest is - of zal worden - door gevolgen van de klimaatcrisis. Dat brengt gevoelens van woede en verdriet over een plek die er niet meer is of zal zijn. Een soort misplaatste nostalgie dus. Abspoel hoort dat ook zijn praktijk: “Ik had laatst een ouder echtpaar die me vertelden dat ze ergens waren gaan fietsen in de buurt van waar de vrouw was opgegroeid. Ze vertelden me hoe pijnlijk het voor haar was om het landschap van haar jeugd zo aangetast te zien.” Deze vrouw was in rouw voor een verloren landschap. Dat is een beetje zoals een dierbare verliezen.

Een groot probleem met climate anxiety is dat het moeilijk bespreekbaar is in onze maatschappij. Onder gelijkgestemden kun je als bezorgde ziel zeker gehoor krijgen, maar daarbuiten lijkt het wel een luxeprobleem. En misschien is het dat ook. Mensen die getroffen worden door de gevolgen van de klimaatcrisis rollen mogelijk hun ogen als ze horen dat wij - zittend in onze luie zetel - ons zorgen maken over het einde van de wereld zoals we ze kennen. Want de waarheid is dat vele plekken al de zware gevolgen voelen van die crisis en te druk bezig zijn hun leven op te pakken en te verhuizen of hun huis herop te bouwen, zoals in de Vesder vallei.

Toch is er geen ontkennen aan dat ongemakkelijke gevoel dat klimaatverandering met zich meebrengt. De gure mix van schuldgevoelens, nutteloosheid, woede en machteloosheid klinkt sommigen misschien wel bekend in de oren. Er is onderzoek dat speculeert dat deze climate anxiety niet veraf staat van post-traumatische stress. Maar omdat we spreken over een angst voor wat er nog moet komen, het einde van de wereld en nog van die dingen, benoemen academici dit als pre-traumatische stress. Dat slaat op het idee van het gevoel dat je het trauma al hebt doorleefd nog voor het eigenlijk gebeurt.

Klimaatliteratuur

Oké, nu je dat nare gevoel in je keel, wanneer je een zoveelste keer hoort dat Australië in brand staat of onder water - take your pick -, kunt benoemen als climate anxiety, vraag je je misschien af wat je eraan kunt doen. Hoewel activisme, een beter aangepaste levensstijl en je omgeving informeren legitieme manieren zijn om je gevoel van nutteloosheid weg te werken, is het niet voor iedereen zo simpel. Daar komt literatuur - en kunst of film - te pas.

Klimaatliteratuur heeft een aantal doelen dat ze voorop stelt. Zo wil ze de lezer een beeld geven van wat er is gebeurd en wat er kan gebeuren in de toekomst, en de gevolgen van die gebeurtenissen. Dan hebben we het vaak over post-apocalyptische of dystopische klimaatfictie. Dit genre geeft vaak een beeld van verwoesting weer en hoe de overgebleven inwoners omgaan met de nasleep van ecologische rampen. Klimaatpsycholoog Christof Abspoel gaat niet helemaal akkoord met de hyperbolen die post-apocalyptische literaturen weergeven: “Misschien moet je niet alles willen uitvergroten, maar eerder verkleinen en zo intiem maken dat mensen eraan kunnen relateren, zodat ze bij zichzelf kunnen blijven. Van zodra het abstractieniveau te hoog ligt, of de locatie te ver weg, of het verhaal spreekt over mensen die je nog nooit hebt ontmoet, is dat moeilijk te vatten op emotioneel niveau. Eigenlijk hebben mensen het al lastig om rekening te houden met hun buren.” Hij ziet een gebrek in motivatie bij dit soort werken, hoewel empathie opwekken zeker een goede manier van handelen is, “moet er een handelsperspectief worden gegeven. Wat kunnen mensen doen? Want hoe kunnen mensen streven naar iets als ze niet weten hoe? Dan voelen ze zich misschien gewoon incompetent en zullen ze het aan de kant schuiven.”

We leven in het antropocene tijdperk, een tijdperk waarin de mensheid een impact heeft op het klimaat en de ecosystemen. Omdat wij als mens heel individueel gericht zijn, is het soms moeilijk te vatten dat we een impact hebben op zo’n grote schaal. Daarom staan het antropoceen en schaalvergroting centraal in veel klimaatliteratuur. Dit doen schrijvers om lezers te helpen denken in termen van het grote plaatje in plaats van op lokale schaal. Wat we doen, hoe we leven, dat heeft een impact op alles en iedereen. Omgekeerd zijn we ook een deel van het grotere geheel, die schaalvergroting heeft dus niet alleen als doel de volledige consequenties van onze acties bloot te leggen, maar ook aan te tonen dat ook wijzelf een link zijn in de keten van het wereldorganisme. Het is dan ook niet vreemd om binnen klimaatliteratuur ook werken te vinden die de focus leggen op de planeet, de natuur, of dieren, in plaats van een menselijk personage.

Een andere manier waarop klimaatliteratuur werkt is om ons bewust te maken. Ze plaatst de lezer in de schoenen van een ander. Zo word je geconfronteerd met alle aspecten van de klimaatcrisis. Misschien stond je er nog niet bij stil, maar de klimaatcrisis is bijvoorbeeld racistisch. De gebieden die nu al getroffen worden zijn vaak plekken die als ‘ontwikkelingslanden’ worden beschouwd. Met verhalen over - onder andere - inheemse volkeren die kampen met de gevolgen van de consumptiemaatschappij, wil klimaatliteratuur de urgentie aantonen van het trage geweld. En vooral dat het geweld niet overal even traag is.

Origin story

“In de jaren ’60 verscheen er al fictie over klimaatverandering,” vertelt Stef Craps. Hij is professor Engelse literatuur aan de UGent, waar hij een vak over klimaatliteratuur doceert. “Die wordt ‘proto-klimaatfictie’ genoemd. ‘Proto’ verwijst naar het feit dat er dus wel al fictie bestond waarin klimaatverandering een belangrijke rol speelde, maar waar het antropogene karakter daarvan nog afwezig was. Dat de mens specifiek verantwoordelijk is, werd nog niet expliciet benoemd.” Een goed voorbeeld is de roman The Drowned World van de Britse sci-fi-auteur J.G. Ballard, die aan de basis lag van wat later cli-fi of climate fiction zou worden genoemd. “Vanaf de jaren ’70 had je genrefictie waarin klimaatverandering niet alleen wordt gethematiseerd maar op basis van wetenschappelijke kennis ook ondubbelzinnig wordt toegeschreven aan menselijke activiteiten.”

The Lathe of Heaven van Ursula Le Guin wordt vaak gezien als de eerste echte klimaatroman. Daarnaast was er ook The Sea and Summer van George Turner, Heat van Arthur Herzog en Parable of the Sower van Octavia Butler.” Dat zijn bekende klimaatwerken tussen de seventies en de nineties volgens professor Craps. “Die bleven wel beperkt in aantal en weerklank. Het is pas de laatste 10 à 15 jaar dat er een ware golf van klimaatfictie op gang is gekomen. Dat heeft met allerlei factoren te maken,” vertelt hij. “De meest evidente zijn natuurlijk de steeds meer zichtbare gevolgen van de klimaatverandering. Het is niet langer een puur abstract, theoretisch of vaag gegeven. Doordat de impact concreter en tastbaarder is geworden, is er ook meer aandacht voor in de literatuur.”

Wat wellicht ook een invloed heeft gehad, is het feit dat bezorgdheid over het klimaat in de loop van het eerste decennium van deze eeuw meer mainstream is geworden dankzij succesfilms als The Day after Tomorrow en An Inconvenient Truth met Al Gore. Die hebben van de klimaatopwarming een legitiem gespreksonderwerp gemaakt. “Je zou bovendien kunnen stellen dat het klimaat de literatuur een nieuwe missie heeft gegeven en haar daarmee heeft gered van de irrelevantie waartoe ze zich steeds meer veroordeeld zag binnen onze sterk visueel georiënteerde cultuur. Ook dat is een mogelijke verklaring voor het enthousiasme waarmee veel auteurs de klimaatthematiek recent hebben omarmd.” Nu ook bekende literaire auteurs aandacht geven aan de problematiek, wordt het genre serieus genomen.

Woede, herkenning en hoop

Klimaatliteratuur gaat in wezen over een vorm van trauma. Post-apocalyptische en dystopische werelden vormen daar een goed beeld van. De wereld ondergaat een gigantische verandering ten gevolge van een impactvolle gebeurtenis en de wereldorde vervalt in chaos. In sommige romans, zoals The Day of the Triffids van John Wyndham en The Road van Cormac McCarthy, zie je hoe de mens in survival mode gaat nadat een apocalyptisch event plaatsvindt. De emoties die de personages vertonen in deze romans komen voort uit een collectieve ervaring, een collectief trauma dat ze moeten verwerken om verder te kunnen in het leven. Dat uit zich in gevoelens van angst, onzekerheid en eenzaamheid. Zo’n soort literatuur was helemaal niets nieuws in de literaire wereld. Het ligt dicht bij traumaliteratuur. En in de mensengeschiedenis hebben we onszelf al heel veel opportuniteit gegeven om trauma te creëren. Denk maar aan kolonialisme, diaspora en genocides zoals de Holocaust en the trail of tears. Al die vormen van geweld hadden hun weg al gevonden naar de literatuur, het was dus maar een kwestie van tijd tot ook de klimaatcrisis zijn sporen ging achterlaten in de literaire wereld.

Climate anxiety en ecological grief zijn tegenwoordig hot topics, maar tegelijkertijd moeilijk bespreekbaar. Die gevoelens zitten toch nog altijd wat in de taboesfeer. Als mensen over hun klimaatverdriet en -angst spreken, worden ze vaak weggezet als iemand die zich aanstelt of overgevoelig is; ze worden niet echt serieus genomen. Literatuur, en kunst in het algemeen, is een ruimte waarin er wel plaats is om het over zulke emoties te hebben.” Een soort safe space dus voor wie lijdt aan het klimaat. Professor Craps beschouwt literatuur en kunst als “een cultureel laboratorium waarin er geëxperimenteerd kan worden met manieren om klimaatverdriet en -angst te articuleren en te verwerken. Dat zie je in tal van romans en films waarin protagonisten worden opgevoerd die worstelen met dergelijke gevoelens. Je ziet dat trouwens ook bij activistische groepen zoals Extinction Rebellion, die een heel open relatie hebben met ecologische emoties. Zo heeft Extinction Rebellion grief circles waar ze hun leden uitnodigen om in besloten kring uitdrukking te geven aan hun klimaatgevoelens, vanuit het idee dat mensen door met hun eigen emoties in het reine te komen wellicht betere activisten zullen worden.” Literatuur en kunst kunnen helpen betekenis geven aan die klimaatemoties - vaak aanschouwd als negatief - waardoor mensen ze misschien gemakkelijker kunnen verwerken. “Dat is uiteindelijk de functie van verhalen in elke cultuur,” voegt Abspoel toe.

Niemand is uiteindelijk immuun voor de problematiek. Honestly, ik probeer er niet te veel aan te denken zodat ik niet heel de tijd met een gezicht tot op de grond loop. Professor Craps heeft er zelf ook last van: Mijn manier om ermee om te gaan is er onderzoek naar doen en er les over geven. Ik ervaar persoonlijk ook veel woede en onbegrip. Zeker als je weet wat er gaande is en merkt hoe de politieke wereld ermee omgaat: dat is wraakroepend. Maar het heeft niet veel zin om te roepen tegen je tv. Als lesgever en onderzoeker bereik je mensen die je op een bepaalde manier wakker schudt of op zijn minst iets bijbrengt, en heb je dus toch een zekere impact. Mijn studenten zitten met dezelfde gevoelens, en door die literatuur te bespreken krijgen ze als het ware permissie om hun ervaringen en emoties te articuleren.”

Ook voor klimaatpsycholoog Christof Abspoel heeft het kanaliseren van zijn klimaatgevoelens hem geholpen. Dat doet hij via zijn praktijk: “Tijdens de coronacrisis wou ik actiever aan de slag gaan voor de klimaatcrisis, dus ben ik vrijwilligerswerk gaan doen bij de Milieudefensie. Maar ik dacht ‘hoe kan ik als psycholoog hier het meeste in betekenen?’ Het is voor mij heel fijn en hoopgevend omdat het je acties zinvoller maakt en je maakt opeens dan ook deel uit van een collectief van mensen die zich met hetzelfde bezighouden. ” Abspoel behandelt mensen met psychische klachten gelinkt aan de klimaatcrisis en helpt hen “in de samenleving op een flexibele, veerkrachtige en effectieve manier te reageren op de klimaatcrisis.”

Opvatting en herdefiniëring

Klimaatliteratuur mag dan misschien beschouwd worden als een niche - misschien zelfs elitaire - hoek in een op zich al avantgardistische studie, toch heeft ze zeker een meerwaarde. Zo vinden heel wat klimaatwetenschappers tekorten in de standaard communicatiekanalen. Massamedia hebben volgens mij noch tijd, noch zin om het gros van de klimaatcrisis te communiceren naar het grote publiek. En wanneer dat toch gebeurt, heeft het weinig impact. “Hoewel misvattingen vaak worden rechtgezet in de krant, is er toch maar weinig rol voor emoties,” vertelt Abspoel. Professor Craps schuift klimaatfictie naar voren als een alternatieve en misschien wel meer effectieve vorm van klimaatcommunicatie: “Literatuur stelt mensen ertoe in staat zich in te leven in de ervaringen van mensen uit andere tijden, culturen, landen en situaties. Ze confronteert hen ook met de gevolgen van klimaatverandering op de niet-menselijke wereld. Ze maakt die aanschouwelijk, concreet en tastbaar.” Klimaatwetenschappers die de literatuur steunen hopen dat het mensen kan raken op een manier die de wetenschap zelf niet kan, en hen aanzet actie te ondernemen.

“Dat nieuwe normaal dreigt het gevoel van urgentie te doen verdwijnen om de klimaatverandering aan te pakken”

De term ‘natuur’ is zelf ook een abstractie geworden. Er is haast een tweedeling tussen twee leefomgevingen - stad en natuur. “Auteur Eva Meijer wijst er vaak op dat ‘natuur’ een verraderlijk en diffuus begrip is. Mensen zien de natuur als een hobby, iets optioneels of externs. Terwijl in heel veel gevallen waar we ‘natuur’ zeggen, we eigenlijk gewoon de realiteit of bestaande wereld bedoelen,” vertelt Abspoel. Het is zo abstract dat mensen de natuur niet langer ervaren als deel van de leefwereld maar iets waar we naartoe gaan en in ontsnappen. Maar ook wij mensen zelf zijn deel van de natuur: “Er zijn een aantal psychologen die zeggen dat we ons er meer van bewust moeten zijn dat de natuur ook je lichaam is,” zegt Abspoel.

We moeten de natuur herdefiniëren. In heel wat boeken krijgt ze dan ook een verschillende rollen: de actieve verwoester, het toevluchtsoord, iets wat door de mensheid kan vernietigd worden. Interessant is dat ze vaak in een onderdanige rol terechtkomt. Dat speelt in op het heersende paradigma dat de mens heer en meester is van de natuur en komt gedeeltelijk voort uit het idee dat wij de natuur hebben getemd en nu ook verwoesten. Volgens Abspoel moet er meer ruimte zijn “voor literatuur waar we de natuur niet als vijand zien.” We zien de natuur niet genoeg als iets waar we mee kunnen samenwerken en -leven. Dat is in zekere mate een reflectie van onze huidige maatschappij.  “Ik denk dat er iets van de intrinsieke waarde, de veerkracht van de natuur, uit beeld verdwijnt. In serieuze vergaderingen wordt er niet op zo’n manier gesproken, enkel de economische en eventueel recreatieve waarde wordt meegewogen (bijeenkomsten die vergaderen over klimaat, zoals COP, maar ook binnen regeringen n.v.d.r.).” Daar komt literatuur dan weer te pas, waar men wel op een andere manier over de natuur en onze visie erop kan praten, alsook onze relatie ermee kan beïnvloeden.

Een symbiose tussen mens en natuur is misschien de ultieme weg naar onze redding. Een mogelijk scenario van die symbiose kun je lezen in  Annihilation van Jeff VanderMeer - een echte aanrader trouwens, my god die man heeft mij een nieuwe liefde voor literatuur ingeblazen.

Utopie of dystopie - de toekomst komt

Ik heb alvast geaccepteerd dat de toekomst niet gewonnen zal worden zonder slag of stoot. Soms leg ik me zelfs liever neer bij het idee dat het al te laat is. Ik beeld me dan ook graag in dat de wereld zichzelf zal herstellen na onze ondergang. Een beetje zoals in Annihilation waar de natuur wraak neemt op de mens. Toch is niet iedereen - gelukkig - zo’n doemdenker als ik dat ben. Zo schrijft Kim Stanley Robinson in The Ministry for the Future een best-case scenario.

Het idee om grote bedrijven met een nog grotere ecologische voetafdruk omver te blazen, lijkt mij alleszins heel bevredigend.

“Het is een hoopvolle klimaatroman,” vertelt professor Craps. “Robinson probeert met dat boek een best-case scenario te schrijven voor de ontwikkeling van het klimaat gedurende de komende 30 jaar waarin zelfs een sceptische lezer nog kan geloven. Het is dus niet zomaar pie in the sky; hij biedt echt een plausibel toekomstbeeld. Dat is best wel straf, eigenlijk. Hij slaagt erin een beeld te schetsen van een wereld waarin het goed komt met het klimaat tegen het midden van de eenentwintigste eeuw, maar dat gaat niet vanzelf. Er staan ons nog allerlei rampen te wachten.” Zo begint het boek met de beschrijving van een vreselijke hittegolf die India treft in 2025 en waarbij 20 miljoen mensen om het leven komen in amper twee weken tijd. Die ramp werkt als een soort katalysator, die ervoor zorgt dat de klimaatproblematiek eindelijk serieus wordt genomen: er komen allerlei verregaande maatregelen, en de hele financieel-economische orde wordt heruitgevonden, waardoor de wereld naar een postkapitalistisch systeem evolueert. “Er zijn ook technologische innovaties zoals geo-engineering, en er is een rol weggelegd voor ecoterrorisme. Denk maar aan aanslagen op CEO’s van oliebedrijven en andere klimaatcriminelen, een gecoördineerde reeks aanslagen op vliegtuigen die een einde maakt aan de burgerluchtvaart.”

Het idee om grote bedrijven met een nog grotere ecologische voetafdruk omver te blazen, lijkt mij alleszins heel bevredigend. Volgens professor Craps was “Robinson ervan overtuigd dat hij geen best-case scenario kon schrijven waarin dat soort vreselijke dingen niet gebeuren. De marxistische literatuurwetenschapper Fredric Jameson zei ooit dat het moeilijker lijkt je het einde van het kapitalisme in te beelden dan het einde van de wereld. Robinson wou dat eerste toch proberen, en het is hem nog gelukt ook, maar het gaat dus zeker niet allemaal zonder slag of stoot.”

Maar eigenlijk leven we ook al in de toekomst, zonder dat we - toch zeker de jongere generatie - er veel van beseffen. Professor Craps vertelde me over het shifting baseline syndrome en environmental generational amnesia. “De huidige generatie heeft een ander referentiekader dan de vorige op vlak van bijvoorbeeld biodiversiteit. Als je in de jaren ’70 of ’80 met de auto reed, zat je voorruit binnen de kortste keren vol met dode insecten die ertegen te pletter waren gevlogen. Dat doet zich nu niet meer voor omdat die rijkheid aan insecten sterk verminderd is. Er bestaat zelfs een naam voor dat verschijnsel: het ‘windshield phenomenon.’ Maar millennials zijn zich er doorgaans niet van bewust dat het niet ‘normaal’ is dat er nog maar zo weinig insecten zijn, want zij weten niet meer hoe rijk en divers de natuur was tijdens de generaties die voor hen kwamen. Het referentiekader is verschoven.” Abspoel benoemt het als “je weet niet wat je mist. En dat kan wel gevolgen hebben. Het gekke is dat je er als individu geen last van hebt, maar de maatschappij wel.

We beseffen dus eigenlijk niet dat de realiteit al anders is. Een kind nu begrijpt niet hoeveel het sneeuwde toen ik diezelfde leeftijd had. Dat lijkt bijna absurd. Maar ook de hittegolven en veel nattere herfstmaanden zijn voor jonge kinderen de norm, terwijl wij beseffen dat dit niet zo is. “Dat nieuwe normaal dreigt het gevoel van urgentie te doen verdwijnen om de klimaatverandering aan te pakken”, concludeert Craps.

Op aanraden van de prof

Ik leerde heel veel tijdens mijn uren in de colleges van professor Craps. Ik kon mijn gevoelens herkennen in de personages en werd ook geconfronteerd met de urgentie van de klimaatproblematiek. Ik wou beter leven en beter zorg dragen voor onze dierbare planeet. Het heeft me anderzijds ook was cynischer gemaakt ten opzichte van marketing-strategieën zoals greenwashing en de dure - maar lege - woorden van veel politici. Toch wil ik meegeven dat klimaatliteratuur kan helpen, voor eender wie het een kans wil geven. Ongelovigen, stressenden of gewoon geïnteresseerden. Daarom vroeg ik hem om enkele boeken die hij zou aanraden aan beginnende klimaatlezers.

https://video-images.vice.com/_uncategorized/1669888172686-weather.png

Weather van Jenny Offill is een heftig maar tegelijk heel grappig boek. Het verhaal speelt zich af in het heden en gaat over een gewone vrouw die wordt verteerd door klimaatangst. De auteur slaagt erin een zware thematiek op een luchtige manier te verwerken.

https://video-images.vice.com/_uncategorized/1669888886313-flight-behavior.png

Flight Behavior van Barbara Kingsolver is een vlot weglezende roman die verschillende soorten vluchtgedrag beschrijft: dat van een kolonie verdwaalde monarchvlinders en dat van de hoofdpersoon die zich opgesloten voelt in haar monotone huwelijksleven, maar ook dat van haar conservatieve gemeenschap in de Appalachen in de VS voor de realiteit van de klimaatverandering.

https://video-images.vice.com/_uncategorized/1669888549021-lost-words.png

The Lost Words van Robert Macfarlane en Jackie Morris ontstond als protest tegen de verwijdering van een aantal natuurwoorden uit een gezaghebbend kinderwoordenboek ten voordele van termen uit het dagelijkse leven van de internetgeneratie. Het is een wondermooi poëzie- en prentenboek voor kinderen, maar eigenlijk ook voor volwassenen, over die geschrapte woorden. Het bevat 20 gedichten over planten en dieren die in de vergetelheid dreigen te geraken of al geraakt zijn. Het boek verzet zich subtiel tegen de teloorgang van de natuur en de verloedering van het leefmilieu.

Volg VICE België en VICE Nederland ook op Instagram.

https://www.vice.com/nl/article/dy7j9j/klimaatemoties-aanpakken-met-klimaatfictie-hoe-werkt-dat