Bij De Telegraaf ligt de rode loper voor Clintel altijd klaar (Sargasso)

De Telegraaf en Clintel zijn dikke maatjes. Clintel-duo Berkhout en Crok kreeg in twee weken tijd drie keer de ruimte om uit te pakken met klimaatfabeltjes, in twee opiniestukken en een redactioneel verhaal. Marcel Crok kwam aan het woord in het redactionele verhaal dat over het nieuwe IPCC-rapport gaat. De strekking van het verhaal is dat ‘rampscenario’s leidend’ zouden zijn in dat rapport.

Marcel Crok snijdt zichzelf daarin pijnlijk in de vingers met een typisch gevalletje de pot verwijt de ketel. Het IPCC schijft: “Human influence very likely contributed to the decrease in Northern Hemisphere spring snow cover since 1950”. Crok noemt dat een cherry-pick, want volgens ‘veelgebruikte data van de Amerikaanse Rutgers University’ zou er in de wintermaanden juist een kleine toename van de sneeuwbedekking zijn. En dat is de echte cherry-pick. Het IPCC kijkt namelijk niet alleen naar die ene dataset, maar naar alle gegevens die er zijn. En in dat totaal zijn de ‘veelgebruikte data’ van Rutgers de uitzondering. Het IPCC houdt wel rekening met die gegevens en schrijft dan ook (2.3.2.2 p. 2-62) dat er een aanzienlijke onzekerheid is over de trends vanaf 1978 voor de maanden oktober tot en met februari. Maar dat doet niet af aan de constatering dat er, op basis van alle informatie, een afname is als je het over het hele jaar bekijkt. In hoofdstuk 9 van het rapport is te lezen en te zien (zie figuur 9.23 hieronder) dat de trend voor alle maanden van het jaar negatief is.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2021/08/ipcc_ar6_fig_9_23.png?w=500



In het artikel komen ook anderen aan het woord, opvallend genoeg net de mensen die Crok zelf ook heel vaak citeert. Roger Pielke Jr klaagt dat het IPCC de nadruk zou leggen op het meest extreme emissiescenario. Dat hoogste scenario is ‘niet realistisch’ is de klacht. Wie de werkelijke broeikasgasuitstoot vergelijkt met IPCC-scenario’s uit het verleden kan alleen maar concluderen dat het zeker niet het minst realistische scenario is. De realiteit ligt namelijk, zoals dat in de geschiedenis bijna altijd het geval is geweest, veel dichter bij het hoogste dan bij het laagste scenario uit het rapport. En toch heeft dat het IPCC er niet van weerhouden om in het nieuwe rapport een nog optimistischer scenario, met nog minder emissies, toe te voegen. De crux blijft natuurlijk dat de scenario’s geen voorspellingen zijn, maar alleen bedoeld om de volledige bandbreedte in kaart te brengen van mogelijke toekomstige emissies. Het IPCC doet helemaal geen uitspraken over welk scenario meer of minder waarschijnlijk is.

Wel is het zo dat het nieuwe rapport apart aandacht besteedt aan worst-case scenario’s. Terecht, omdat die relevant zijn voor de besluitvorming. Scenario’s met een kleine kans en grote gevolgen kunnen nu eenmaal zwaar meewegen in een risico-analyse, omdat de definitie van risico nou eenmaal kans maal gevolg is. En het IPCC maakt voldoende duidelijk dat dergelijke worst-case scenario’s onwaarschijnlijk zijn, maar niet helemaal uitgesloten.

Een ander punt van kritiek is dan nog dat het IPCC geen rekening zou houden met een schatting van Bjorn Lomborg, dat het aantal extra doden door hitte kleiner zou zijn dan het aantal doden dat minder valt door kou. Waarom dat niet wordt genoemd in het rapport is goed te verklaren: dit soort gevolgen van klimaatverandering valt buiten het aandachtsveld van IPCC Werkgroep I. Anders dan hij beweert neemt het gezondheidsrisico sterker toe bij meer hitte (in de zomer) dan dat het afneemt bij minder kou (in de winter).

De verslaggevers van De Telegraaf doen zelf ook nog een misleidende duit in het zakje. Dit geven ze als verklaring waarom het IPCC-rapport nu uitkomt: “Om wereldleiders, diplomaten en lobbyisten te overtuigen van de noodzaak van klimaatbeleid, legt het IPCC nu alvast de belangrijkste conclusies op tafel.”. De realiteit is heel anders: het IPCC voorziet de wereldpolitiek van objectieve, wetenschappelijke informatie, omdat die daarom heeft gevraagd. Veel subtieler is het antwoord dat ze geven op de vraag of klimaatverandering al invloed heeft op bijvoorbeeld bosbranden en overstromingen. Eerst melden ze dat het IPCC aangeeft dat daarover nog veel onzeker is, om dan af te sluiten met: “De voorspelling is wel dat als de huidige opwarming doorzet, dergelijke weersextremen vaker zullen voorkomen.” Hoewel het er niet letterlijk staat, is de suggestie dat de onzekerheid impliceert dat de menselijk invloed nu nog beperkt is. Maar afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid. Er zitten twee kanten aan die onzekerheid: de menselijk invloed in het huidige klimaat op dit soort gebeurtenissen kan kleiner, maar ook groter zijn dan wordt gedacht. Maar goed, misschien mag je de Telegraaf-journalisten dit laatste puntje niet echt aanrekenen, omdat het vooral illustreert hoe lastig het is om hier goed over te communiceren.

De twee opiniestukken van Clintel komen van Guus Berkhout. Op 17 juli pleit die, naar aanleiding van de overstromingen in Duitsland, België en Limburg, voor dweilen met de kraan open. Berkhout doet net alsof het nieuws is dat we ons aan moeten passen aan klimaatverandering. Natuurlijk moet dat. Nederland is daar ook al enkele decennia mee bezig. We moeten vooral hopen dat beleidsmakers daarbij niet teveel luisteren naar lieden als Berkhout, die immers al jaren roepen dat het allemaal wel los zal lopen met de gevolgen van klimaatverandering. Het is behoorlijk schaamteloos dat uitgerekend Berkhout nu anderen verwijt dat de aanpassing aan klimaatverandering niet snel genoeg gaat.

Gelukkig is er in Nederland wel geanticipeerd op de voorspelbare gevolgen van het warmer wordende klimaat. Adaptatie maatregelen zoals Ruimte voor de Rivier hebben in Nederland tijdens de hevige buien vorige maand nog veel ergere schade voorkomen. Maar als we even proberen door te spoelen naar de toekomst, met een steeds sneller stijgende zeespiegel waar de rivieren hun water op moeten proberen te lozen, dan zullen we het met alleen adaptatie niet redden. Of slechts tegen exorbitant hoge kosten.

Om ook op de langere termijn droge voeten te houden zullen we naast adaptatie tegelijkertijd de oorzaak van het toenemen van weersextremen moeten aanpakken door de uitstoot van broeikasgassen fors naar beneden te brengen. Doen we dat niet, dan zadelen we onszelf en onze nazaten op met een steeds groter en duurder wordend probleem, waardoor uiteindelijk zelfs de leefbaarheid van onze delta op het spel komt te staan.

Het tweede stuk gaat over de ‘warm lopende’ klimaatmodellen van CMIP6, waar wij in februari 2020 al over schreven. Berkhout beweert dat die het gelijk van pseudosceptici zouden bewijzen. Niets is minder waar. In tegenstelling tot wat pseudosceptici graag suggereren geloven klimaatwetenschappers niet blindelings hun modellen. Volgens Berkhout zouden klimaatwetenschappers nu ‘toegeven’ dat modellen een te hoge klimaatgevoeligheid berekenen. De realiteit is dat klimaatwetenschappers vanaf het allereerste moment dat er nieuwe modelresultaten naar buiten kwamen hebben gezegd dat een aantal modellen wel op een erg hoge klimaatgevoeligheid uitkwam. En dat daar kritisch naar gekeken moest worden. Die klimaatwetenschappers beschuldigt Berkhout er nu, zonder enige reden, van dat ze klimaatmodellen de afgelopen decennia ‘stap voor stap alarmistischer’ gemaakt zouden hebben. Je zou er bijna om lachen als het niet zo diep triest en onzinnig was. Een van die wetenschappers is NASA’s Gavin Schmidt, die Berkhout in zijn stuk erg selectief citeert. Wie echt wil weten hoe integer en genuanceerd Schmidt is kan zijn blog hierover lezen op RealClimate. Het artikel in Science waar hij aan het woord komt en waar Berkhout selectief uit citeert is ook de moeite waard.

Het heeft allemaal geen enkele invloed op de betrouwbaarheid van het nieuwe IPCC-rapport. In de schatting van de klimaatgevoeligheid is rekening gehouden met het feit dat een aantal modellen vermoedelijk te hoog zit. Ook voor toekomstprojecties is hier rekening mee gehouden, door modellen met een te hoge klimaatgevoeligheid minder of zelfs helemaal niet mee te wegen (zg ‘constrained projections’). De realiteit is natuurlijk dat Berkhout zijn misleidende verhaal alleen maar heeft kunnen schrijven dankzij de openheid en integriteit van klimaatwetenschappers. Wetenschappers die de problemen met een aantal modellen – lang niet allemaal, trouwens – naar buiten brachten zodra ze die zagen. En die er natuurlijk in hun projecties rekening mee houden.

Lees meer berichten op Sargasso
https://sargasso.nl/bij-de-telegraaf-ligt-de-rode-loper-voor-clintel-altijd-klaar/

Bij De Telegraaf ligt de rode loper voor Clintel altijd klaar (Klimaatverandering blog)

De Telegraaf en Clintel zijn dikke maatjes. Clintel-duo Berkhout en Crok kreeg in twee weken tijd drie keer de ruimte om uit te pakken met klimaatfabeltjes, in twee opiniestukken en een redactioneel verhaal. Marcel Crok kwam aan het woord in het redactionele verhaal dat over het nieuwe IPCC-rapport gaat. De strekking van het verhaal is dat ‘rampscenario’s leidend’ zouden zijn in dat rapport.

Marcel Crok snijdt zichzelf daarin pijnlijk in de vingers met een typisch gevalletje de pot verwijt de ketel. Het IPCC schijft: “Human influence very likely contributed to the decrease in Northern Hemisphere spring snow cover since 1950”. Crok noemt dat een cherry-pick, want volgens ‘veelgebruikte data van de Amerikaanse Rutgers University’ zou er in de wintermaanden juist een kleine toename van de sneeuwbedekking zijn. En dat is de echte cherry-pick. Het IPCC kijkt namelijk niet alleen naar die ene dataset, maar naar alle gegevens die er zijn. En in dat totaal zijn de ‘veelgebruikte data’ van Rutgers de uitzondering. Het IPCC houdt wel rekening met die gegevens en schrijft dan ook (2.3.2.2 p. 2-62) dat er een aanzienlijke onzekerheid is over de trends vanaf 1978 voor de maanden oktober tot en met februari. Maar dat doet niet af aan de constatering dat er, op basis van alle informatie, een afname is als je het over het hele jaar bekijkt. In hoofdstuk 9 van het rapport is te lezen en te zien (zie figuur 9.23 hieronder) dat de trend voor alle maanden van het jaar negatief is.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2021/08/ipcc_ar6_fig_9_23.png?w=500



In het artikel komen ook anderen aan het woord, opvallend genoeg net de mensen die Crok zelf ook heel vaak citeert. Roger Pielke Jr klaagt dat het IPCC de nadruk zou leggen op het meest extreme emissiescenario. Dat hoogste scenario is ‘niet realistisch’ is de klacht. Wie de werkelijke broeikasgasuitstoot vergelijkt met IPCC-scenario’s uit het verleden kan alleen maar concluderen dat het zeker niet het minst realistische scenario is. De realiteit ligt namelijk, zoals dat in de geschiedenis bijna altijd het geval is geweest, veel dichter bij het hoogste dan bij het laagste scenario uit het rapport. En toch heeft dat het IPCC er niet van weerhouden om in het nieuwe rapport een nog optimistischer scenario, met nog minder emissies, toe te voegen. De crux blijft natuurlijk dat de scenario’s geen voorspellingen zijn, maar alleen bedoeld om de volledige bandbreedte in kaart te brengen van mogelijke toekomstige emissies. Het IPCC doet helemaal geen uitspraken over welk scenario meer of minder waarschijnlijk is.

Wel is het zo dat het nieuwe rapport apart aandacht besteedt aan worst-case scenario’s. Terecht, omdat die relevant zijn voor de besluitvorming. Scenario’s met een kleine kans en grote gevolgen kunnen nu eenmaal zwaar meewegen in een risico-analyse, omdat de definitie van risico nou eenmaal kans maal gevolg is. En het IPCC maakt voldoende duidelijk dat dergelijke worst-case scenario’s onwaarschijnlijk zijn, maar niet helemaal uitgesloten.

Een ander punt van kritiek is dan nog dat het IPCC geen rekening zou houden met een schatting van Bjorn Lomborg, dat het aantal extra doden door hitte kleiner zou zijn dan het aantal doden dat minder valt door kou. Waarom dat niet wordt genoemd in het rapport is goed te verklaren: dit soort gevolgen van klimaatverandering valt buiten het aandachtsveld van IPCC Werkgroep I. Anders dan hij beweert neemt het gezondheidsrisico sterker toe bij meer hitte (in de zomer) dan dat het afneemt bij minder kou (in de winter).

De verslaggevers van De Telegraaf doen zelf ook nog een misleidende duit in het zakje. Dit geven ze als verklaring waarom het IPCC-rapport nu uitkomt: “Om wereldleiders, diplomaten en lobbyisten te overtuigen van de noodzaak van klimaatbeleid, legt het IPCC nu alvast de belangrijkste conclusies op tafel.”. De realiteit is heel anders: het IPCC voorziet de wereldpolitiek van objectieve, wetenschappelijke informatie, omdat die daarom heeft gevraagd. Veel subtieler is het antwoord dat ze geven op de vraag of klimaatverandering al invloed heeft op bijvoorbeeld bosbranden en overstromingen. Eerst melden ze dat het IPCC aangeeft dat daarover nog veel onzeker is, om dan af te sluiten met: “De voorspelling is wel dat als de huidige opwarming doorzet, dergelijke weersextremen vaker zullen voorkomen.” Hoewel het er niet letterlijk staat, is de suggestie dat de onzekerheid impliceert dat de menselijk invloed nu nog beperkt is. Maar afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid. Er zitten twee kanten aan die onzekerheid: de menselijk invloed in het huidige klimaat op dit soort gebeurtenissen kan kleiner, maar ook groter zijn dan wordt gedacht. Maar goed, misschien mag je de Telegraaf-journalisten dit laatste puntje niet echt aanrekenen, omdat het vooral illustreert hoe lastig het is om hier goed over te communiceren.

De twee opiniestukken van Clintel komen van Guus Berkhout. Op 17 juli pleit die, naar aanleiding van de overstromingen in Duitsland, België en Limburg, voor dweilen met de kraan open. Berkhout doet net alsof het nieuws is dat we ons aan moeten passen aan klimaatverandering. Natuurlijk moet dat. Nederland is daar ook al enkele decennia mee bezig. We moeten vooral hopen dat beleidsmakers daarbij niet teveel luisteren naar lieden als Berkhout, die immers al jaren roepen dat het allemaal wel los zal lopen met de gevolgen van klimaatverandering. Het is behoorlijk schaamteloos dat uitgerekend Berkhout nu anderen verwijt dat de aanpassing aan klimaatverandering niet snel genoeg gaat.

Gelukkig is er in Nederland wel geanticipeerd op de voorspelbare gevolgen van het warmer wordende klimaat. Adaptatie maatregelen zoals Ruimte voor de Rivier hebben in Nederland tijdens de hevige buien vorige maand nog veel ergere schade voorkomen. Maar als we even proberen door te spoelen naar de toekomst, met een steeds sneller stijgende zeespiegel waar de rivieren hun water op moeten proberen te lozen, dan zullen we het met alleen adaptatie niet redden. Of slechts tegen exorbitant hoge kosten.

Om ook op de langere termijn droge voeten te houden zullen we naast adaptatie tegelijkertijd de oorzaak van het toenemen van weersextremen moeten aanpakken door de uitstoot van broeikasgassen fors naar beneden te brengen. Doen we dat niet, dan zadelen we onszelf en onze nazaten op met een steeds groter en duurder wordend probleem, waardoor uiteindelijk zelfs de leefbaarheid van onze delta op het spel komt te staan.

Het tweede stuk gaat over de ‘warm lopende’ klimaatmodellen van CMIP6, waar wij in februari 2020 al over schreven. Berkhout beweert dat die het gelijk van pseudosceptici zouden bewijzen. Niets is minder waar. In tegenstelling tot wat pseudosceptici graag suggereren geloven klimaatwetenschappers niet blindelings hun modellen. Volgens Berkhout zouden klimaatwetenschappers nu ‘toegeven’ dat modellen een te hoge klimaatgevoeligheid berekenen. De realiteit is dat klimaatwetenschappers vanaf het allereerste moment dat er nieuwe modelresultaten naar buiten kwamen hebben gezegd dat een aantal modellen wel op een erg hoge klimaatgevoeligheid uitkwam. En dat daar kritisch naar gekeken moest worden. Die klimaatwetenschappers beschuldigt Berkhout er nu, zonder enige reden, van dat ze klimaatmodellen de afgelopen decennia ‘stap voor stap alarmistischer’ gemaakt zouden hebben. Je zou er bijna om lachen als het niet zo diep triest en onzinnig was. Een van die wetenschappers is NASA’s Gavin Schmidt, die Berkhout in zijn stuk erg selectief citeert. Wie echt wil weten hoe integer en genuanceerd Schmidt is kan zijn blog hierover lezen op RealClimate. Het artikel in Science waar hij aan het woord komt en waar Berkhout selectief uit citeert is ook de moeite waard.

Het heeft allemaal geen enkele invloed op de betrouwbaarheid van het nieuwe IPCC-rapport. In de schatting van de klimaatgevoeligheid is rekening gehouden met het feit dat een aantal modellen vermoedelijk te hoog zit. Ook voor toekomstprojecties is hier rekening mee gehouden, door modellen met een te hoge klimaatgevoeligheid minder of zelfs helemaal niet mee te wegen (zg ‘constrained projections’). De realiteit is natuurlijk dat Berkhout zijn misleidende verhaal alleen maar heeft kunnen schrijven dankzij de openheid en integriteit van klimaatwetenschappers. Wetenschappers die de problemen met een aantal modellen – lang niet allemaal, trouwens – naar buiten brachten zodra ze die zagen. En die er natuurlijk in hun projecties rekening mee houden.

https://klimaatveranda.nl/2021/08/12/bij-de-telegraaf-ligt-de-rode-loper-voor-clintel-altijd-klaar/

RCP8.5: worst case, business as usual of foute voorspelling? (Klimaatverandering blog)

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/02/rcpemissions.png?w=500&h=180

Er woedt al een tijd een pittige discussie onder energie- en klimaatdeskundigen en hun volgers over de RCP-emissiescenario’s, die onder meer zijn gebruikt in het vijfde Assessment Report van het IPCC. Het gaat dan met name over het hoogste scenario, RCP8.5. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we hier te maken hebben met wat Stephan Lewandowsky ooit “seepage” noemde: een pseudosceptisch frame dat binnensijpelt in de wereld van de wetenschap. Dat pseudoscpetische frame komt er op neer dat RCP8.5 een foute voorspelling is. Dat is nonsens.

Scenario’s zijn geen voorspellingen. Er wordt juist met verschillende scenario’s gerekend omdat de menselijke keuzes grotendeels bepalend zullen zijn voor de toekomstige emissies en concentraties van broeikasgassen onvoorspelbaar zijn. Het simpele feit dat er uiteenlopende scenario’s zijn die onmogelijk allemaal uit kunnen komen zou voldoende moeten zijn om te beseffen dat ze niet bedoeld zijn als voorspelling. Maar toch blijft de suggestie van de foute voorspelling, van de overdreven pessimistische klimaatwetenschap, maar terugkomen. Het spiegelbeeld van die suggestie, dat klimaatwetenschappers veel te optimistisch zouden zijn omdat in onderzoeken ook vaak het laagste scenario RCP2.6 wordt meegenomen, zie je zelden of nooit. En dat terwijl de werkelijke emissies nog altijd een stuk dichter bij het hoogste dan bij het laagste scenario liggen, zeker als ook emissies van ontbossing worden meegenomen.

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/02/epe0okcuyaaqgki.jpg?w=500&h=196

Het tekent de moeite die de maatschappij en de wetenschap blijken te hebben met het benoemen van risico’s. En de gevoeligheid die er nog steeds is voor het verwijt van bangmakerij. Het is natuurlijk ook een lastige kwestie, omdat mensen zo verschillend reageren op informatie over risico’s. De communicatie hierover blijft dan ook een mijnenveld, tussen wetenschappers onderling én tussen wetenschap en maatschappij.

Zeke Hausfather en Glen Peters begaven zich deze week in dat mijnenveld, met een commentaar in Nature. Het leverde nogal tendentieuze koppen op, onder meer bij de BBC en in De Volkskrant. En hoewel Hausfather en Peters zeker een aantal zinnige punten maken, is de angst om weggezet te worden als paniekzaaier tussen de regels door wel te zien in hun stuk. Ik betwijfel of die angst een goede raadgever is.

Een belangrijk punt van Hausfather en Peters is het zorgvuldig benoemen en omschrijven van een scenario als RCP8.5. De omschrijving “business as usual” die nogal eens wordt gebruikt vinden ze niet correct. En daar hebben ze zeker een punt. Overigens hebben de ontwikkelaars van de RCP-scenario’s en het IPCC die omschrijving ook nooit gebruikt. Maar in wetenschappelijke artikelen en berichten in de media komt hij wel regelmatig voor. Vooral uit gewoonte, zo vermoed ik. “Business as usual” was in het verleden namelijk wel een voor de hand liggende benaming voor het hoogste scenario, dat uitging van de groei van emissies zonder enig klimaatbeleid. In het eerste IPCC-rapport, uit 1990, werd die benaming bijvoorbeeld gebruikt. Maar de wereld zag er destijds anders uit. Er waren nog geen internationale klimaatafspraken, laat staan dat er ook maar iets was dat op het begin van een energietransitie leek. Er was ook maar bar weinig reden om aan te nemen dat zo’n transitie zonder internationaal klimaatbeleid op gang zou komen. Een beleidsarm scenario (in het Nederlands ook wel aangeduid als “autonome ontwikkeling”) zou destijds dus naar alle waarschijnlijkheid neerkomen op de verdere ontwikkeling van een volledig op fossiele brandstof gebaseerde wereldeconomie.

Maar sindsdien is er wel het nodige gebeurd. Het klimaatverdrag van Kyoto uit 1997 was voor sommige landen al een aanzet om voorzichtig met de energietransitie te beginnen, en met het afsluiten van het klimaatakkoord van Parijs sprak de hele wereld een stevige ambitie uit. Natuurlijk valt het nog te bezien of die ook wordt waargemaakt, maar het ligt inmiddels zeker niet meer voor de hand dat “business as usual” neerkomt op een volledig fossiele economie. Er zijn zelfs mensen die menen dat de ontwikkeling naar duurzame technologie en energie inmiddels niet meer te stoppen is, dat het een autonome ontwikkeling zal zijn die ook zonder enig overheidsbeleid door zal gaan. Het “usual” in “business as usual” heeft geen eenduidige betekenis meer en dus is het geen goed idee om zo’n verwarrende term te blijven gebruiken.

Meer moeite heb ik met de suggestie van Hausfather en Peters dat RCP8.5 vaak als het meest waarschijnlijke scenario gepresenteerd zou worden. Naar mijn beste weten wordt in de wetenschappelijke literatuur, en zeker in IPCC-rapporten, geen uitspraak gedaan over welk scenario meer of minder waarschijnlijk is. Het komt wel nogal eens voor dat onderzoeken alleen het hoogste en laagste emissiescenario laten zien, maar dat is best logisch: op die manier krijgt men een beeld van de hele bandbreedte aan mogelijk uitkomsten. Om in te zien dat andere scenario’s tussen die uitersten liggen hoef je ze niet noodzakelijk expliciet mee te nemen.

En als een onderzoek alleen het hoogste scenario bekijkt betekent dat nog niet dat men dat scenario ook tot het meest waarschijnlijke uitroept. Er kunnen andere legitieme redenen voor zijn. Wetenschappelijk gezien kan het simpelweg interessant zijn om het effect van een ingrijpende verandering door te rekenen. Neem, ter vergelijking, het voorbeeld van een productontwikkelaar die een nieuw additief voor, pak ‘m beet, een wasmiddel onderzoekt. Bij de eerste experimenten zal zo iemand een flinke dosis toevoegen, om daarmee direct een duidelijk beeld te krijgen van het effect. Bij een lage dosis beginnen is niet handig, want dan weet je nog niks als er geen effect te zien is. Dat klimaatonderzoekers regelmatig eenzelfde benadering kiezen voor modelexperimenten is alleen maar logisch: zo kunnen ze in één keer zien of een verwacht effect zich voor zou kunnen doen. Aanvullend onderzoek kan vervolgens eventueel meer de nuances opzoeken. Dat heeft niets met overdrijving of pessimisme te maken. Zo’n onderzoek een beetje handig presenteren is dan natuurlijk wel belangrijk.

De onderliggende boodschap van Hausfather en Peters lijkt te zijn dat scenario’s realistischer moeten zijn. Ik heb daar mijn twijfels over. Omdat daarmee in mijn ogen de grens tussen voorspelling en scenario vervaagt. Dat zou de verwarring juist in de hand kunnen werken. Het is ook maar de vraag of toekomstige emissies en concentraties wel zo voorspelbaar zijn als Hausfather en Peters lijken te denken. Dat is een kanttekening die ook Michael Mann maakt. Daarbij wijst hij op nog een belangrijk punt: de C in RCP staat voor “concentration”. Hoeveel de CO2-concentratie nog zal stijgen hangt niet alleen af van onze emissies, maar ook van mogelijke terugkoppelingen in de koolstofcyclus. Denk aan CO2 die vrijkomt bij bosbranden, of bij het ontdooien van permafrost.

Vanuit de risico-benadering is het belangrijk om de volledige bandbreedte aan mogelijke uitkomsten te onderzoeken en niet alleen wat, al dan niet terecht, als meest waarschijnlijke uitkomst wordt gezien. En in een risico-analyse wegen juist de worst-case scenario’s zwaar.

Het enige onontkoombare feit in deze discussie blijft dat niemand met zekerheid kan zeggen hoe emissies en concentraties in de toekomst zullen verlopen. De mens is op dit moment de meest onvoorspelbare factor in het klimaat, en dat zullen we nog wel een tijdje blijven.

https://klimaatveranda.nl/2020/02/02/rcp8-5-worst-case-business-as-usual-of-foute-voorspelling/