Monitor Brede Welvaart moet ons een spiegel blijven voorhouden (Joop)

https://joop.bnnvara.nl/content/uploads/2020/01/bosbrand-370x247.jpg

cc-foto: skeeze

Vorige week publiceerde het CBS voor de vierde keer de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart. Ook de belangrijkste bedrijvenkoepel van Nederland, VNO-NCW, gaf zijn nieuwe visie de titel van ‘Brede Welvaart’. Zowel de overheid als bedrijven laten daarmee zien dat ze zich bewust zijn van de gevolgen van Nederlands beleid en handelen op welzijn en klimaat in de wereld. Immers, brede welvaart kijkt naar de effecten van onze handelseconomie ‘hier en nu’ en ‘daar en later’. Juist omdat deze brede blik heel goed laat zien dat de Nederlandse impact op de rest van de wereld groot is en overwegend negatief, moet dit instrument dicht bij de opdracht blijven. En zoals altijd als de analyses van planbureaus pijnlijke waarheden blootleggen, wordt de spiegel die de Monitor ons voorhoudt elk jaar troebeler. De conclusie uit 2018, “Nederland legt druk op de brede welvaart van mensen in andere landen”, is bijvoorbeeld verdwenen in de 2021-editie, terwijl er geen wezenlijke veranderingen in ons brede buitenlandbeleid hebben plaatsgevonden. Hoog tijd om aan de bel te trekken.

Vergeleken met andere EU-landen voert Nederland relatief veel grondstoffen in, en dan vooral vanuit ontwikkelingslanden, stond in de Monitor van 2018. Hierdoor legt Nederland een relatief groot beslag op het natuurlijk kapitaal van deze landen. Hier staat tegenover dat Nederland in vergelijking met andere EU-landen relatief veel uitgeeft aan ontwikkelingshulp. Het rapport uit 2018 stelde ook vast dat er een sterke link was tussen onze handel in soja, palmolie en andere bulkproducten en de grootschalige ontbossing in Brazilië, Indonesië en Maleisië. In de editie van 2021 is daar nauwelijks iets over te lezen. Er wordt gerept over ‘een stabiele tot positieve ontwikkeling’, maar eigenlijk is de ecologische voetafdruk van Nederland nog steeds groot en worden milieu-impacts nog steeds afgewenteld op andere landen. Zo bungelt Nederland bij de milieu-impact van invoer van fossiele grondstoffen en bulkproducten onderaan het lijstje vergeleken met andere Europese landen, maar de Monitor maakt dit nu niet duidelijk. Het planbureau staat duidelijk voor een duivels dilemma: hoe vertellen we een boodschap die in het huidige politieke landschap moeilijk zal vallen? Wat is de beste manier om aan een breed publiek te vertellen dat dat onze welvaart – hier en nu – ten koste gaat van het welzijn van de rest van de wereld en toekomstige generaties – daar en later?

Nederland heeft een eerlijke spiegel nodig, hoe pijnlijk dat ook is. Alleen dan kunnen we bewust bijdragen aan een betere wereld. We moeten voorkomen dat de Monitor Brede Welvaart het zoveelste instrument wordt om onszelf op de borst te kloppen over onze rol in armoedebestrijding, klimaatbeleid en het behoud van biodiversiteit. Pas als we erkennen waar de pijn zit, kunnen we er iets aan doen. Het is hoog tijd voor écht nieuw leiderschap, niet de lege term die in Den Haag momenteel volop wordt gebezigd, maar leiderschap dat in die spiegel kijkt, dat leert van gemaakte fouten, zich verbindt met mensen hier en elders, en dat durft te kijken voorbij het eigen korte-termijn gewin en daarnaar handelt. Leiderschap voor de mooist mogelijke toekomst. Hier en daar.

Danielle Hirsch, directeur Both ENDS
Jan van de Venis, wnd. Ombudspersoon Toekomstige Generaties
Tineke Lambooy, Professor Corporate Law Nyenrode Business Universiteit en academisch adviseur van het Lab Toekomstige Generaties

https://joop.bnnvara.nl/opinies/monitor-brede-welvaart-moet-ons-een-spiegel-blijven-voorhouden

En de branden in Centraal-Afrika dan? (OneWorld)

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2019/08/4267303641_b88cca3d5a_z.jpg

Terwijl de wereld al weken naar de Amazone kijkt, woeden ook in Centraal-Afrika massale branden. Hoewel ook daar ontbossing een bedreiging vormt voor het één na grootste regenwoud ter wereld, is de oorzaak van de branden niet hetzelfde.

De branden in het Amazonegebied hebben niet alleen gevolgen voor Brazilië, maar voor de hele wereld. De media en politiek richtten dan ook alle ogen op deze vuurzee in de ‘longen van de aarde’ – overigens een foutieve term, zoals de NOS aanstipte. Maar een week nadat de beelden van het Amazoneregenwoud binnenstroomden, vragen critici zich af waar de media-ophef over brandhaarden elders in de wereld blijft. Zoals de Siberische taiga, die de hele zomer al wordt geteisterd door bosbranden. Of Centraal-Afrika, waar vijf keer zoveel branden woeden als in Brazilië.

Wat is het verschil?

Is dat wel een eerlijke vergelijking? Eigenlijk niet, volgens Lauren Williams, onderzoeker bij het World Resources Institute in Kinshasa, Democratische Republiek Congo (DRC). Het één na grootste regenwoud ligt inderdaad in Centraal-Afrika, maar net daaronder liggen de droge grasvlakten van de savannes – en daar bevinden de huidige branden zich grotendeels. “Een totaal ander ecosysteem dus”, aldus Williams. “Daarbij zeggen de cijfers en beelden die worden verspreid niets over de grootte, intensiteit en oorzaak van de branden van beide gebieden. Als je de beelden die nu worden verspreid zonder context ziet, lijkt het alsof Kinshasa momenteel ook in brand opgaat.”

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2019/08/download-875x319.png

NASA-beelden van de laatste 24 uur. Kleine branden in Centraal-Afrika worden op dezelfde manier weergegeven als grote bosbranden in het Amazonegebied.

De huidige branden in Centraal-Afrika zijn geen directe oorzaak van ontbossing

De branden in Centraal-Afrika komen elk jaar voor tijdens deze maanden en worden grotendeels opzettelijk aangestoken door boeren om bosgrond vrij te maken voor landbouw. Deze slash and burn-techniek, waarbij oude gewassen en bomen worden afgehakt en verbrand, wordt uitgevoerd in de aanloop naar het regenseizoen, die over ongeveer een maand zal beginnen.

Slash and burn kán een oorzaak van ontbossing zijn wanneer het in het regenwoud gebeurt – het is de goedkoopste manier om vruchtbare grond vrij te maken voor landbouwproductie. Maar het merendeel van de branden bevindt zich op de savannes; daar is slash and burn simpelweg de enige manier om het land open te houden voor natuurlijke vegetatie en dieren. De huidige branden in Centraal-Afrika zijn dus geen directe oorzaak van ontbossing – de branden in de Amazone wel.

Desondanks is ontbossing in het Kongobekken een toenemend probleem met mondiale oorzaken én gevolgen. “Ontbossing is een van de vele bedreigingen voor het Centraal-Afrikaanse regenwoud, het ecosysteem en de bewoners”, volgens Williams. “Het is goed dat men aandacht vraagt voor ontbossing in Centraal-Afrika, maar dan moeten we ook willen begrijpen wat de oorzaken zijn.”

Geen regenwoud over tachtig jaar

De ontbossing in Centraal-Afrika is nu nog van minder grote omvang dan in het Amazonegebied en Zuidoost-Azië het geval is, maar neemt toe. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat als de ontbossing én de bevolkingsgroei in dit tempo blijft groeien, het gehele regenwoud in DRC over tachtig jaar verdwenen is. De oorzaken van ontbossing lopen uiteen, maar de grootste bron ligt in kleinschalige landbouwpraktijken – waaronder slash and burn, zo blijkt uit hetzelfde onderzoek. Houtkap, waaronder illegale houtkap, komt op de tweede plaats.

Het is makkelijk te zeggen dat de boeren illegaal bezig zijn, maar dan criminaliseren we hun enige overlevingsstrategie

Williams: “Er zijn verschillende redenen voor ontbossing, maar die komen uiteindelijk voort uit armoede en economisch beleid. Industriële houtkap kan bijvoorbeeld leiden tot nieuwe wegen, en dat stimuleert de kleinschalige landbouw. 92 procent van de mensen in de DRC hebben geen betrouwbare toegang tot elektriciteit, dus zijn houtskool en brandhout belangrijke energiebronnen. Veel boeren hebben beperkte toegang tot bijvoorbeeld tractors en zijn daarom gedwongen om met slash and burn-technieken land vrij te maken. Het is makkelijk om te zeggen dat de boeren die deze branden aansteken illegaal bezig zijn – maar dan criminaliseren we hun enige overlevingsstrategie.

Zolang mensen geen toegang tot elektriciteit hebben, móeten ze wel hout kappen

Hetzelfde patroon ziet Josaphat Rubenga, ecoloog en journalist uit de DRC. “Mensen maken hun eigen ecosysteem kapot en de gevolgen daarvan worden voor hen steeds meer voelbaar. Er ontstaan regelmatig conflicten tussen verschillende gemeenschappen die allen het land nodig hebben voor dan wel veeteelt, landbouw of om hout te kappen. Veel van hen zien geen andere mogelijkheid. Zolang mensen geen toegang tot elektriciteit hebben, moeten ze wel hout kappen.”

Daarnaast draagt de groeiende palmolie- en rubberindustrie in toenemende mate bij aan ontbossing in het Kongobekken. Uit onderzoek van de Britse ngo Earthsight blijkt dat tussen 2013 en 2018 al ruim 500 vierkante kilometer bos is verdwenen om ruimte te maken voor rubber- en palmolieplantages. De verwachting is dat dit alleen maar zal toenemen: de overheid van de DRC heeft de afgelopen jaren al meerdere licenties verstrekt aan middelgrote bedrijven die rubber en palmolie willen verbouwen. Bovendien stijgt de prijs van palmolie en is in Zuidoost-Azië – waar de meeste palmolie geproduceerd wordt – weinig land meer over om vrij te maken voor de groeiende industrie.

Activisme, innovatie en beleid

Oorspronkelijke bewoners van de DRC zijn slachtoffer van illegale ontbossing, net als de oorspronkelijke bewoners van het Amazoneregenwoud. Maar in de DRC is natuurbehoud tegelijk óók een bedreiging. Rubenga: “Toen werd besloten dat bepaalde gebieden beschermde natuurparken zouden worden, werden gehele gemeenschappen gedwongen te vertrekken. Velen weigerden dat: ze hebben geen andere plek om te leven, en kennen geen andere levensstijl; dit is alles wat ze hebben. Maar niemand die naar ze omkeek.” Gewelddadige confrontaties tussen natuurbeschermers en oorspronkelijke bewoners zijn dan ook geen uitzondering in de DRC.

Onderzoek van de KU Leuven toont aan dat ontbossing in de regio een dubbel effect heeft: het is niet alleen een bron van CO2-uitstoot met mondiale effecten, maar zorgt ook voor een extra temperatuurstijging in de directe omgeving. Centraal-Afrika kan, als gevolg van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen, in 2050 een stijging van 1,4 graden verwachten. Door de ontbossing in de directe omgeving komt daar 0,7 graden bovenop. Talloze dier- en plantsoorten worden daardoor met uitsterven bedreigd.

We moeten zoeken naar een type ontwikkeling die natuurlijke hulpbronnen intact houdt

Volgens Rubenga bestaat het bewustzijn dat het regenwoud beschermd moet worden, maar blijft grootschalig activisme uit. “We hebben op elk niveau actie nodig: burgers moeten verandering eisen én verantwoordelijkheid nemen en politiek leiders moeten armoede aanpakken en tegelijkertijd ontbossing reguleren. Bovenal hebben we innovatie nodig.”

Volgens Williams zijn er talloze lokale én internationale projecten en organisaties die ontbossing in Centraal-Afrika willen tegengaan. Maar de manier waarop moet anders, vindt zij. “Vraag je ook af waaróm mensen zo afhankelijk zijn van branden, waarom de link tussen armoede en natuurlijke bronnen zo diep verankerd ligt. Er moet worden gezocht naar een type ontwikkeling dat de natuurlijke hulpbronnen intact houdt.”

Voor Bolsonaro zijn boeren belangrijker dan bomen

Zonder Amazone geen regen voor boeren

Roxane Soudagar

Het bericht En de branden in Centraal-Afrika dan? verscheen eerst op OneWorld.

https://www.oneworld.nl/duurzaamheid/en-de-branden-in-centraal-afrika-dan/

Palmolie verwoest het regenwoud, maar een verbod is niet de oplossing (Vrij Nederland)


Liever luisteren dan lezen? Jasper Veenstra heeft dit verhaal ook voor je ingesproken.

Er zit een orang-oetan in mijn kamer en ik weet niet waarom. Hij smijt met mijn chocolade en schreeuwt tegen mijn shampoo. Het is het begin van een reclamespot van de Britse supermarktketen Iceland die eind vorig jaar viraal ging op sociale media.

De reclame blijkt een aanklacht tegen het gebruik van palmolie in allerlei producten. De orang-oetan heeft zijn toevlucht genomen tot de mensenwereld omdat zijn thuis, het tropisch regenwoud van Zuidoost-Azië, is platgewalst om er oliepalmplantages te beginnen.
Wat hielp bij het viraal gaan, was de beslissing van de Britse reclameautoriteit dat de spot niet uitgezonden mocht worden omdat de boodschap ‘te politiek’ was.

Dat leidde tot scherpe kritiek, onder meer van milieuactivist en Guardian-columnist George Monbiot. Waarom mogen bedrijven wel adverteren met producten die tot destructie van regenwoud leiden, maar is kritiek daarop te politiek, vroeg hij zich af. Uiteindelijk bereikte de reclamespot maar liefst 65 miljoen kijkers, allemaal online, en won het pleidooi voor een verbod op het gebruik van palmolie aan momentum. Verschillende petities tegen ontbossing, onder meer op de site van Greenpeace, werden gretig ondertekend. Ook aan de ontbijttafel van ondergetekende is onder druk van de oudste (8) palmolie een producto non grato.

Uitbuiting

De cijfers die aan palmolie kleven, geven op het eerste gezicht genoeg aanleiding voor een verbod. Zo is er op het Maleisisch-Indonesische eiland Borneo, de belangrijkste productieregio voor palmolie, sinds de jaren zeventig maar liefst 18,7 miljoen hectare bos voor de bijl gegaan, een oppervlak zo groot als vier keer Nederland. Nieuwe plantages, in combinatie met de jacht, hebben sinds 1999 aan 150.000 orang-oetans het leven gekost. Dat is meer dan er nu in leven zijn.

De globale productie was destijds 20 miljoen ton, is nu bijna 70 miljoen ton en schattingen voor 2050 spreken van 240 miljoen ton.

Met ongeveer 100.000 overgebleven exemplaren is de soort volgens de IUCN, opsteller van de Rode Lijst, critically endangered. ‘En dan zijn er ook nog talrijke signalen van uitbuiting op de grote plantages,’ zegt Ton Sledsens, woordvoerder ‘bossen’ bij Milieudefensie, een organisatie die als sinds 2000 aanstuurt op het afbouwen van het gebruik van palmolie in Europa.

Dat jaartal 2000 is geen toeval, want rond de eeuwwisseling begon het gebruik van palmolie een hoge vlucht te nemen. De globale productie was destijds 20 miljoen ton, is nu bijna 70 miljoen ton en schattingen voor 2050 spreken van 240 miljoen ton. Aanjager van de initiële groei was wetenschappelijk onderzoek dat aantoonde dat de toen veel gebruikte oliën in ons voedsel, vooral afkomstig van dierlijk vet, slecht waren voor onze gezondheid omdat ze veel transvetten en verzadigde vetten bevatten.

Cirkel rond

In een paar jaar gingen grote voedselbedrijven als Unilever en Nestlé massaal over op palmolie, dat een gezondere vetsamenstelling heeft. Daarbovenop stelde de Europese Unie eind jaren negentig de zogenoemde bijmengverplichting in voor de transportsector. Om minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen moesten tanks van auto’s en vrachtwagens in 2020 gevuld zijn met minimaal 10 procent biobrandstoffen. Palmolie bleek daarvoor een ideale kandidaat en de vraag explodeerde.

‘In een willekeurige supermarkt bevat meer dan de helft van alle verpakte producten palmolie.’

Op dit moment gaat maar liefst 46 procent van alle geïmporteerde palmolie in Europa de tank in, blijkt uit een analyse uit 2016 van Copenhagen Economics in opdracht van de Europese Commissie.

‘De gedachte achter het gebruik van palmolie is simpel,’ zegt Pita Verweij, universitair hoofddocent duurzame ontwikkeling bij het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht. ‘Je plukt de vruchten van de oliepalm en van de olie maak je brandstof. Aan die palm groeien vervolgens weer nieuwe vruchten, waarvoor de oliepalm CO2 uit de lucht trekt. Zo is de cirkel rond en is brandstof klimaatneutraal.’

https://www.vn.nl/wp-content/uploads/sites/3/2019/05/LONNEKEVANDERPALEN_VRIJNEDERLAND_PALMOLIE_05-1280x1791.jpg

In Haarlak zit palmolie
Tweeënhalf keer zo duur als Nutella

Maar de praktijk bleek weerbarstiger. ‘De populariteit van biobrandstoffen en andere palmolietoepassingen deed de vraag naar palmolie dermate stijgen dat er nieuwe plantages nodig waren. Die kwamen in de plaats van tropisch bos en van veengebieden, en bij het kappen of droogleggen daarvan komt veel CO2 vrij.’

Uit recent onderzoek van het Nederlandse adviesbedrijf Ecofys blijkt dat palmolie op deze manier tot wel drie keer zoveel CO2 uitstoot als fossiele brandstoffen. Begin dit jaar besloot de Europese Commissie daarom het gebruik van palmolie voor biobrandstof vanaf 2021 af te bouwen, tot het in 2030 helemaal uitgebannen is. De biobrandstof die dan nog in de tank gaat, mag alleen van afvalproducten uit de landbouw komen of uit nieuwe initiatieven als algen.

Zelfs als de productie van olie verplaatst wordt, is het de vraag of er milieuwinst is.

‘Voor het gebruik van palmolie in voedsel ligt een verbod veel minder voor de hand, en het is bovendien moeilijker te realiseren,’ zegt Verweij. ‘In een willekeurige supermarkt bevat meer dan de helft van alle verpakte producten palmolie. Shampoo, chocola, broodbeleg, chips, overal zitten verschillende typen palmolie in. Je zult voor al die oliën opnieuw een vervanger moeten vinden. De afgelopen paar decennia zijn er bovendien veel bewerkte voedselproducten bijgekomen in de supermarkt, daar zit bijna altijd palmolie in. Het verbod doortrekken naar de voedselsector zou betekenen dat veel producten uit het schap verdwijnen, of veel duurder worden.’

Wie wel eens een potje palmolievrije chocopasta bij de Ekoplaza kocht, weet hoe hard dit gaat: 4,65 euro voor een potje van 270 gram, tweeënhalf keer zo duur als Nutella.

Gemakkelijk te verbouwen

‘Palmolie is zo goedkoop omdat het makkelijk te verbouwen is,’ zegt Ken Giller, hoogleraar plantproductiesystemen aan de Wageningen Universiteit. ‘Je hebt er weinig kunstmest en bijna geen bestrijdingsmiddelen voor nodig, en je haalt drie tot vijf keer zo veel van een hectare als bij alternatieve oliegewassen als soja of raapzaad.’ Palmolie levert op dit moment 38 procent van alle oliën, en verbruikt maar 7 procent van het land. ‘Op de goede manier geteeld is het de meest duurzame plantaardige olie.’

De switch naar alternatieve oliebronnen in voedsel gaat volgens Giller hoe dan ook gepaard met uitbreiding van het globale landbouwareaal, ten koste van toch al schaarse natuur. Zelfs als de productie van olie verplaatst wordt naar het minder biodiverse Europa door de raapzaad- of sojateelt op te voeren, is het de vraag of er milieuwinst is. ‘Dat raapzaad wordt aangeplant op bestaande landbouwgrond, waar voorheen een ander gewas groeide. Dat moet weer elders geproduceerd,’ zegt Giller. ‘Je creëert een waterbed-effect. Ga er maar vanuit dat dat extra land uiteindelijk ergens biodiversiteit kost.’

‘Palmolie is een belangrijke bron van welvaartsgroei in Indonesië en Maleisië. Met een totaalverbod laat je boeren daar in de steek.’

Het is een lezing die Ton Sledsens van Milieudefensie bestrijdt. ‘Als de Unilevers van deze wereld begin deze eeuw in staat waren om binnen enkele jaren volledig over te schakelen naar palmolie, moeten ze ook in staat zijn om een nieuwe duurzame vervanging te vinden. Volgens mij is het een technologische kwestie. En we mogen best vragen stellen bij ons voedselaanbod. De hoeveelheid palmolie in voedsel is in Europa de afgelopen jaren al gedaald van 3 naar 2,5 miljoen ton, en er kunnen echt nog wel wat bewerkte producten uit de supermarkt zonder dat we daar slechter van worden. Het is een kwestie van durf.’

Ideologische strijd

Giller ziet echter meer redenen waarom een verbod niet de juiste weg is. ‘Tot wel 35 procent van de palmolie komt van kleinschalige, lokale boeren. De marges zijn bovendien groot. Palmolie is een belangrijke bron van welvaartsgroei in Indonesië en Maleisië. Met een totaalverbod laat je boeren daar in de steek.’

Maar Sledsens ziet liever dat de boeren daar stoppen met het produceren van grondstoffen voor de wereldmarkt en voedsel gaan verbouwen voor hun eigen land of regio. ‘Waarom kan Europa niet haar eigen broek ophouden en moeten producten over de hele wereld gesleept worden? Kleinschalige, gemengde teelt, met olie puur voor regionale consumptie, voorkomt dat het ene continent het andere uitput door voedingsstoffen ergens weg te halen en die niet meer terug te brengen.’ Hier tekent zich een ideologische strijd af tussen degenen die de globalisering als iets onvermijdelijks zien, en zij die denken dat een radicaal ander systeem niet alleen mogelijk, maar ook beter is.

‘Omdat palmolie in zoveel producten zit, is het voor consumenten onmogelijk om een duurzame keuze te maken.’

Er is nog een laatste, meer pragmatisch argument voor het blijven gebruiken van palmolie in Europa. ‘In China en India groeit de vraag naar de olie enorm, en daar maken ze zich nog weinig druk over ontbossing,’ zegt Giller. ‘Onze aanwezigheid daar geeft ons invloed op het productieproces. Wij kunnen schonere productie of betere werkomstandigheden afdwingen.’

Giller en Verweij zetten daarom liever in op duurzame palmolie voor toepassingen in voedsel. Dat betekent dat de productie van de olie niet aan banden wordt gelegd, maar dat de teelt en ook uitbreiding daarvan zonder ontbossing moet plaatsvinden. Volgens beide wetenschappers ligt de bal hiervoor bij de grote voedselbedrijven. ‘Omdat palmolie in zoveel producten zit, is het voor consumenten onmogelijk om een duurzame keuze te maken, het zijn de bedrijven die moeten garanderen dat al hun palmolie van duurzame plantages komt,’ zegt Verweij.

Vraagtekens bij de effectiviteit

De eerste poging om tot duurzame palmolie te komen, was de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO), een samenwerkingsverband uit 2004 van plantagehouders, voedselbedrijven, banken en milieuorganisaties om certificeringen af te geven aan duurzame plantages. Of RSPO een succes is, hangt af van wie je vraagt. ‘Op dit moment is 19 procent van alle palmolie gecertificeerd. Dat is een flinke prestatie als je bedenkt dat zorgen over ontbossing in maar weinig landen leven,’ zegt Giller.

‘Het is mogelijk om economische groei, armoedebestrijding en duurzaamheid te combineren.’

Niet bij de ronde tafel aangesloten ngo’s als Milieudefensie wijzen echter op misstanden op gecertificeerde plantages, waaronder kinderarbeid en uitbuiting. Ook een studie van twee Franse wetenschappers uit 2015 zet vraagtekens bij de effectiviteit: volgens hen is de compensatie voor certificering te laag, zijn de richtlijnen waaraan plantages moeten voldoen te multi-interpretabel en vindt er toch ontbossing plaats onder het label.

Zero Deforestation

Om aan die kritiek tegemoet te komen, is er sinds 2015 een nieuw certificeringsschema opgesteld met hogere eisen: Zero Deforestation. Het is onderdeel van de Parijsakkoorden om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan: ontbossing is wereldwijd verantwoordelijk voor 15 procent van alle uitstoot. Een belangrijke strategie om Zero Deforestation te laten slagen, is intensivering op bestaande plantages. ‘Vooral kleine boeren halen vaak maar een kwart van de mogelijke opbrengst,’ zegt Verweij, ‘daar valt nog veel te halen.’

Daarnaast is het cruciaal dat lokale overheden zich gaan bemoeien met landschapsinrichting. In 2013 publiceerde Verweij met haar collega’s een artikel in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE, waarin ze gebieden aanwijst waar plantages nog wel naar kunnen uitbreiden. ‘In Azië zijn grote gebieden met gedegradeerde gronden omdat ze uitgeput zijn door eerdere landbouw of veeteelt, of omdat er bosbranden hebben gewoed. Door daar uitbreiding toe te laten, is het mogelijk om economische groei, armoedebestrijding en duurzaamheid te combineren,’ zegt Verweij. ‘Je hebt daar wel een sterke overheid voor nodig, die het nut van bescherming van bos inziet.’

Als we pleiten voor een boycot op palmolie, concludeerde het Nederlandse duurzame handelsinitiatief IDH in januari van dit jaar, verliest zowel de planeet als de kleine boer. Het enige waar een ban op moet, is niet-duurzame palmolie.

Het bericht Palmolie verwoest het regenwoud, maar een verbod is niet de oplossing verscheen eerst op Vrij Nederland.

https://www.vn.nl/verbod-palmolie/