Reactie op Reisorganisaties vragen voortaan tijdens boeken op hoeveel afstand je van een bosbrand wil zitten door Pirlo Inzaghi (De Speld reacties)

Uhm die vriendelijke meneer en lichtectwitch in Limburg werd fragmentarisch in trein verbinding jazeker ja ze heeft gebeld hello, naam this your wake up call. Bedankt ga ik weer terug achteruit omgejeerd zeker en vast ja heel lage zitting, nee versta u niet. Maakt u ook huiswerk? Differentiaal blind aan alle zijden. Nee kan ik niet, nee ook niet, vrij weinig tot niets, brommer was toch minder in rit 2, alle rijvaardigheidspapieren moest ik meteen inleveren, ja iedereen was bijster sporen gehoord. Lastig moeilijk Durbuy veiligheid, minder licht wat overigens fijn orientatie op weg mdt reflector of in bochten enzo dat is ook het punt niet. Extreem lui arbeidsgehandicapt beperkt ja nee commesi commeca. Goh ja nee klopt buiten niet mee bemoeien brste cartoon ms landwalker beetje lastig ja pittig, bruustig niet ingrijpen kanido.

https://speld.nl/2023/07/25/reisorganisaties-vragen-voortaan-tijdens-boeken-op-hoeveel-afstand-je-van-een-bosbrand-wil-zitten/#comment-680878

De Portugal Post – Asociale vakantienederlanders en een special over Joden in de Algarve (ThePostOnline)

https://tpo.nl/wp-content/uploads/2022/01/de-portugal-post-1.jpg

Een spectaculaire Portugal Post zonder bosbranden maar met Spanjeman Raúl over Nederlandse misdragingen aan de Costa’s, vliegende makelaar Laetitia over het grootste brommerfestival van Europa in Faro en een special over Joden in de Algarve door niemand minder dan Paul Damen, hoofdredacteur van de Republikein.

Nooit meer reclamebanners op TPO.nl? Klik dan hier!

Amigas e amigos! Uw geliefde hoofdredacteur is met Rob Muntz in het kader van Safari Eurabia op reis door de Balkan (Albanië, Noord-Macedonië, Kosovo, Bosnië en Montenegro) en zal zodra hij weer thuis is en de bosbranden nabij zijn villa in Vale do Lobo geblust zijn, weer berichten over zijn geliefde Algarve! Niet getroost want we hebben vandaag drie schitterende verhalen. Kom er maar in, Laetita!

Artikel gaat verder na afbeelding.

https://tpo.nl/wp-content/uploads/2022/07/b7d888a806_FXp9ZnuUEAAO9Sw.jpeg

Hoera! Het allergrootste brommerfestival van Europa in ons Faro!

Na jaren van uitstel vanwege Covid is het dit weekend weer Motor 4-daagse van Faro, georganiseerd door de motorclub Faro. Verwacht aantal motoren: 25.000. Een evenement vergelijkbaar met de vierdaagse van Nijmegen maar dan beoefend door mannen en vrouwen die geen zin hebben in lopen en vooral houden van veel herrie maken.

Want beste lezers, wat een kabaal is het de komende dagen in mijn woonplaats Olhão! Het evenement speelt zich af in Faro maar grote delen van de motor bezitters komt naar Olhão om te eten, bier te drinken en naar elkaars motor te kijken. En dat kan nou eenmaal beter in Olhão, want daar heb je een boulevard met veel eten en bier. En…. genoeg parkeerruimte om je stalen monster te parkeren zodat iedere niet-motorbezitter zich kan vergapen aan de glimmende machines.

Vinden we het leuk? Ik houd niet van herrie, dus nee, laat maar. Dat lawaai maken begrijp ik niet. Ik schrik me steeds een bult als er weer eentje het gas opentrekt. Kneiterhard rijden door de smalle straatjes vind ik ook niet prettig en al helemaal niet als er een groep aan komt denderen. In Amsterdam gaat de gemeente nu optreden tegen de uitstoot van decibellen omdat bewoners die bijvoorbeeld bij een druk kruispunt wonen iedere dag rechtop in bed zitten als er gas wordt gegeven. Bij mijn weten mag je ook niet eens zoveel geluid maken, alles moet toch steeds schoner en stiller? Niet bij de motor. Daar wordt herrie gedoogd.

Weekend-cowboys en winterbikkels

Wat voor eigenaren zien we zoal voorbij komen? Eigenlijk is het van alles wat, maar vooral is men stoer gekleed. Gedekte kleuren t.w. grijs, olijfgroen, veel tinten zwart. Leer. En dan natuurlijk korte broeken zodat je overal de tattoos uit ziet floepen. Armen, nek, kuiten, alles zit onder de zwarte inkt. Eigenlijk zien de deelnemers van deze 4-daagse er allemaal hetzelfde uit. Er zijn ook veel echtparen onder hen, dus eentje zit achterop. De leeftijd: veel 45 plussers, kalend, grijs of geverfd haar.

Als de motorrijder niet op zijn motor zit en naar het café loopt, dan heeft deze geen crossbodytas om de arm, maar de Helm. Want de helm bewijst: ik ben Biker. Er bestaan heel veel soorten motorrijders. Je hebt koffierijders (zit meer op een terras dan dat ie rijdt), weekend-cowboys (rijdt alleen met droog weer en in het weekend) file surfers (behendige rijders die in een file kunnen rijden), de broodrijder (iemand die voor zijn beroep rijdt) en de winterbikkel (iemand die 365 dagen per jaar rijdt) Het evenement is een van de grootste in Europa en zodoende komen allerlei nationaliteiten elkaar ontmoeten en over motoren praten. Er vinden bierfeestjes plaats, straat optredens, tentoonstellingen (over motoren?) en concerten waar lekker hard heavy metal-muziek wordt gespeeld. En of het nog niet genoeg is zijn er 24 uurs-bars, erotische shows, wet T-shirt- en tattoocompetities. Het festivalterrein is heel toepasselijk naast het vliegveld. Soort zoekt soort herriemakers zeg maar. Iedereen parkeert de motor naast zijn of haar tent en zo ronken er 24 uur per dag overal gezellig motoren.Van slapen komt er niet veel, maar dat is ook niet de bedoeling. Als je geen zin hebt om vanuit Nederland helemaal met je motor naar Faro te rijden dan zijn er hier genoeg motorverhuurbedrijven waar je ruime keuze hebt. Maar dan laat je wel zien dat je eigenlijk een beetje een watje bent. Het festival: Je houdt er van of niet. Ik duik even onder. Een stil weekend allemaal!.

En dan is hier weer onze vakantieman in Spanje, met het laatste nieuws over onder zon! 

Artikel gaat verder na afbeelding.

https://tpo.nl/wp-content/uploads/2022/07/thumbnail-13-750x563.jpeg

De zon gaat altijd onder. Opkomen doet zij zelden in het Nederland van Mark Rutte.

Als vakantiecoach merk ik het natuurlijk aan mijn klandizie. Drie uur eerder op de luchthaven aanwezig, tóch op het laatste moment de strijd aan moeten gaan om aan boord van de aluminium sigaar richting G E L U K te geraken. Voordringen heet dat in het Nederlands. Het woordje ‘goed’ durf ik in deze context niet te gebruiken. Want je mag niet voorbij iemand gaan wiens vlucht drie uur later vertrekt, maar die wèl vijf minuten vóór jou in de rij voor de controle-van-alles-waarmee-je-niets-kunt-uithalen-qua-kaping-maar-we-kunnen-wel-weer-een-beetje-macht-over-je-uitoefenen terwijl jóuw vlucht over vijf minuten airborne had moeten zijn.

Vrolijk komen de meesten niet aan. Heerlijk is dat voor mij. Het maakt het werk zoveel makkelijker. Wijs een poepsjacherijnige Hollander op een palmboom in combinatie met een strak blauwe lucht, het vooruitzicht van een koud biertje en de belofte dat het de komende drie weken niet zal regenen, want dat doet het al maanden niet, en de sukkel voelt zich meteen in het walhalla. Little does he know. De Portugal Post betaalt mij net te weinig om ervan rond te komen, zelfs hier op het Iberisch schiereiland waar alles goedkoper is dan bij jullie.

In comes Raúlito

Alles? Ja, alles. Behalve als je duikt, fietst, kampeert of bergbeklimt. Dan is alles twee keer zo duur. De dozenschuivers moeten ook verdienen nietwaar? Dus ik beun een beetje bij en zo kom ik ook nog eens in contact met mensen. Het leven op het platteland, afgezonderd van de wereld, een parallel universum welhaast, waarbij mijn contacten met échte mensen zich vrijwel uitsluitend via de interwebs voltrekken, op een sporadisch bezoek van onze geliefde Hoofdredacteur na, maar zelfs met hem heb ik voornamelijk slechts digitaal contact, zou, mocht je er op de verkeerde manier mee omgaan, kunnen leiden tot een sociaal isolement waaruit ontsnappen welhaast tot een onmogelijkheid zou kunnen evolueren als er geen ‘hands-on’ echtgenote de lijnen licht op spanning zou houden. Gezegend ben ik, ik durf het gewoon toe te geven tegenwoordig.

Pero bueno, mijn cliëntèle, happy is er vrijwel geen één. Natuurlijk wél als ze mij weer de hand kunnen schudden, voor sommigen een gemis van twee corona-jaren, maar dat is oppervlakkig. Geen enkele Nederlandsche Tourist heeft het vertrouwen volgend jaar wéér op bezoek te kunnen komen, zelfs niet als de financiën geen probleem vormen. Dit, lieve lezeressen en jullie liefhebbende aanhang, ben ik nog niet eerder tegengekomen. Ik durf dat best zo te stellen. Er is een angst voor de toekomst gekropen in vakantie-vierend Nederlandje. In comes Raúlito!

Horendol word ik elk jaar van de mensen die roepen: ‘Ik heb er honderd Euro over als jij de voortent van me (sic) kerrefen opzet’, ‘Die stomme serveersters spreke geenens geen Enguls! Ik ook niet, maar toch!’, ‘Waar ken ik een matras kopen hiero, want me rug trekt die zooi in het hotel niet en de versekering betaalt het toch wel. En als niet, dan toch maar dan anders.’ ‘De verlichting was só kudt dat ik het niet eens op insta durfde te posten. Nou ja seg!’ ‘De wifi in het feestcafé had kennelijk de faceboek geblokt of so, maar me foto’s zijn allemaal mislukt!!!¡1!’Ik ben er wel een beetje klaar mee. Een abo op de Portugal Post kan ik er nog steeds niet mee betalen, dus waarom zou ik ermee doorgaan? Gelukkig benne we creatief en vol energie. Nog geen zestig ten slotte!

Wél vakantie, niet de stress

Vanaf komend jaar gaat Raúl, ja, jullie Raúl, complete vakantiebelevenissen aanbieden. Op Instagram, Facebook en Twitter zullen zinderende foto’s en verhalen van jouw fantástische vakantie in Salou (bijvoorbeeld) je vrienden, volgers, familie en bewonderaars in admiratie van zoveel creatieve, ondernemingslustige en culinair dappere energie, van hun voeten vegen. Die foto’s dus. En de verhalen die erbij horen. Een DAT-WIL-IK-OOK-golf zal je overspoelen vanuit je vriendenkring. Hot en Happening zal je zijn, zoals je altijd hebt gewild. Hoe ga je dat dan doen Raúlito? Wel, het begint ermee, heel belangrijk, dat jíj gewoon thuisblijft. Gordijnen dicht, niet de deur uit, afsluiten. Gewoon totaal afsluiten. Drie weken lang. Je zal moeten preppen, er zit niets anders op. Je social media-accounts én je credit card zijn van mij. Twee, drie weken lang. Jij ligt lekker te leggen op je stretsjer op zolder onder de hoogtezon en ik doe de rest.

Chantal een fantástische biefstuk gegeten bij Poc a Poc in Salou? Nou meid, jíj ook hoor. Ik stuur je de foto’s en de rekening vanavond nog door. Kan je het bonnetje posten als bewijs. Terwijl je dus gewoon heerlijk thuis op de bank het hele seizoen GTST zit terug te kijken want het komt er nooit van!

Dat sjacherijnige stuk vreten van een van Amerongen tegenkomen bij de ‘Broodje van Kootje’? Je roept het maar en Raúlie zorgt voor de foto’s én een smakelijk verhaal. Nu ik weet hoe magertjes onze geliefde Hoofdredacteur erbij zit – let maar eens op zijn enthousiasme over het prijsniveau in zijn reportages uit het ver weg gelegen Albanië – ga ik ervan uit dat voor een habbekrats een fotosessie te regelen is. Ik moet er wel bij zeggen dat hij louter en alleen Eerste Klasse reist in de Hogesnelheidstrein, indien beschikbaar. Maar goed, goedkoper dan drie weken All Inclusive in Alanya wordt het natuurlijk nooit. Dat snapt een kind.

Lijkt het jullie niet heerlijk? Wél vakantie, niet de stress? Net zoals TPO 3.0 zou dit wel eens héél groot kunnen worden! Buenas noches, con sueños cubierto en oro, mis amigas y amigos.que os vaya bien.

Hasta pronto, espero.

En dan nu een bijzonder bijdrage over Joden in de Algarve en Portugal van Paul Damen, hoofdredacteur van De Republikein en oud-hoofdredacteur van het Nieuw Israëlietisch Weekblad en groot Portugal-liefhebber

Op zondag 22 september viert de hele wereld Joods Nieuwjaar, behalve in Portugal. Dat komt: er zijn geen Joden. Althans, niet meer sedert december 1496. Mooi land, zult u zeggen, en zo dacht koning Manuel I van Portugal er ook over. Of eigenlijk, erger nog, zijn echtgenote, de Spaanse koningsdochter Isabella, van wie de vader al vier jaar eerder die vervloekte Judiós (in Portugal Judeus) succesvol buitengegooid had of tot bekering tot de H. Moederkerk gedwongen. Overigens onder de enthousiaste leiding van grootinquisiteur Torquemada, zelf eerder Joods, en de roomse biechtvader van koningin Isabella, Espina, die voorheen het eerzame beroep van rabbijn uitoefende. Niettemin sloeg in Spanje, maar meer nog in Portugal, al spoedig de spijt toe over deze onbezonnen verbanning. Immers, door die ban was in één klap de hele toplaag van de maatschappij vertrokken. Dokters, bankiers, schriftgeleerden, schrijvers, advocaten, en alle intellectuelen die aan het hof de koning terzijde stonden, allemaal hadden ze hun biezen gepakt.

Pedro Nunes, wiskundige, kosmograaf, verbonden aan het Portugese hof, benaderde medio zestiende eeuw als eerste de navigatie wiskundig en vond onder meer de ‘nonius‘ uit, een naar hem genoemde schuifmaat waarmee via hoekmeting de graden op een zeekaart berekend konden worden met een foutmarge van maar enkele kilometers. Zonder Nunes, van Joodse geboorte, al was-ie daar akelig zwijgzaam over, waren de Portugezen nooit in staat geweest de wereldzeeën te verkennen. De eerdere navigatiemethoden waren zo onnauwkeurig dat Columbus, ook al een geheime Jood, geluk had dat hij niet was geland was in Antarctica, maar in Amerika. Ook een mooie ontdekking, daar niet van, zij het enigszins frisjes voor wie Portugal gewend is. En weinig te bekeren daar. Nunes wist steeds de vraag naar zijn achtergrond terzijde te schuiven, en schopte het uiteindelijk tot professor in de wiskunde aan de prestigieuze universiteit van Coimbra. Zijn familie overleefde de Inquisitie, de kerkelijke rechtbank, door hun Jodendom te ontkennen of ‘nieuw christen’ te worden zoals het eufemisme luidde voor gedwongen bekeerlingen. En de rest vertrok.

Marranos

Een eveneens Joodse collega van Nunes was Abraham Zacuto, waarschijnlijk geboren in Salamanca omstreeks 1450. Hoewel er weinig over zijn leven bekend is, zou hij daar aan de universiteit astronomie en astrologie hebben gestudeerd en er later ook leraar in zijn geworden. Na de verbanning van de Joden uit Spanje in 1492 vluchtte Zacuto naar Portugal en werd daar de hofastronoom van koning João II. Ook Zacuto bekwaamde zich in de zeenavigatie, en onderzocht onder andere de mogelijkheden voor de zeereis naar India, om Afrika heen. Op zijn naam staat de verbeterde Astrolabe, waarmee routes en graden op de kaart berekend konden worden. Maar toen die zeeroute naar India eenmaal verkend was, werd ook Zacuto verbannen uit Portugal. Het land, dat de eerste schreden zette op de verovering van een wereldrijk, verloor daarmee zijn belangrijkste nauticus. En diens kennis – de impact van de uitdrijving van de Joden zou heden ten dage vergelijkbaar zijn met het weggooien van alle gadgets, computers, medische apparatuur en mobieltjes met Israëlische techniek erin – zo ongeveer alles dus – hetgeen overigens precies is wat de BDS-beweging nastreeft.

Na de verbanning uit Spanje van ongeveer 120.000 Joden die voor de doop bedankten, zocht ongeveer de helft daarvan hun toevlucht in Portugal. Daar waren ze welkom tegen betaling van enorme bedragen, en konden ze die niet opbrengen, dan verviel de helft van hun in beslag genomen vermogen aan de Kroon. Tenzij ze zich uiteraard lieten dopen: die gedwongen bekeerden, ‘conversos‘, werden doorgaans spottend ‘marranos‘ genoemd, afgeleid van het Arabische woord voor ‘verboden’, onkoosjer, en dus in de praktijk ‘varken’ betekenend. De bekeerlingen immers beleden vaak iets te ostentatief hun voorkeur voor dit volksvoedsel, al spuugden ze het nogal eens uit om de hoek en bleven zo heimelijk Jood. Hoewel dit vuige roddel kan zijn, en ‘marrano‘, in het Galicisch-Portugees ‘gedwongen’, verwijst naar het onvrijwillige karakter van hun bekering. Nee, geen pretje. En geen wonder dat het grootste deel van die Joden snel weer weg was, om hun heil te zoeken in Noordoost-Brazilië. Daar werd later in het door de Nederlanders op de Portugezen veroverde Recife (de hoofdstad van Nieuw Holland) de eerste synagoge van de America’s, de Kahal Tzur (rots van) Israel opgericht, onder het rabbinaat van Isaac Aboab da Fonseca, auteur van de eerste Hebreeuwse religieuze teksten aan de andere kant van de oceaan. Hij wist wat het was op de vlucht te zijn: Via Portugal en Nederland kwam hij in Recife terecht, waar hij zijn synagoge stichtte in, hoe toepasselijk, de Rua dos Judeus op nummer 197 en 203, thans, hoe voorspelbaar, de Rua do Bom Jesus, de Goede Jezusstraat.

Half-hebreeuwse tekens

Onder de Nederlanders hadden de gevluchte Portugezen een grote vrijheid van godsdienst, maar toen Portugal in 1654 die kolonie heroverde, was het daarmee gedaan, en waaierden de ‘Portegiezen’ weer uit, naar andere Nederlandse koloniën in Zuid-, Midden- en Noord-Amerika, zoals met name Suriname en Curaçao. In Nieuw Amsterdam (nu New York) kwam in september 1654 een groep van 23 joden uit Recife aan, die daar de eerste Joodse kille (gemeenschap) van de stad stichtten. En een deel ging door (of terug) naar Amsterdam, waar nu nog de voorouders van de Teixeira’s, Oliveira’s en Coronels die nu de Portugese Gemeente bevolken, via vergelijkbare omzwervingen arriveerden, en onder andere de basis legden voor de later bloeiende diamantindustrie en geldhandel. Portugal daarentegen, in feite nu de Derde Wereld van Europa, kwam de klap van die verbanning, ondanks de koloniale historie sindsdien, nooit meer helemaal te boven. Men moet zich voorstellen wat er gebeurd was als indertijd de hele Amsterdamse beurs was ontmanteld. Precies dát gebeurde aan het Portugese hof, waar onder Afonso I opperrabbijn Yahia Ben Yahi III tevens hoofdbelastinginner was, evenals zijn kleinzoon Jose Ibn-Yahya dat was onder Sancho I, en Isaac Abrabanel eind 15e eeuw schatbewaarder van Afonso V. Allemaal geldbusiness dus. De doorgaans opgevoerde drogreden voor hun vervolging, pogingen van Joden om nette katholieken tot het Oude Geloof te bekeren, leverde een alibi op voor het inpikken van het achtergelaten Joods kapitaal, even welkom als eeuwen later in het Midden-Oosten en de Maghreb, na de stichting van de staat Israël, geld en have van de miljoen naar Israël gevluchte Joden een welkome bijverdienste voor de lokale bevolking opleverden.

Faro was eeuwenlang knooppunt van Joodse cultuur. Als eerste Portugese boek werd er in 1487 de Pentateuch gedrukt door Samuel Gacon. Overal in Portugal herinneren in heel wat oude stadjes straatnamen als Rua Nova, Rua Direita (Rechte Straat) en, naar de Davidsster, Rua da Estrela, Sterrenstraat, aan de ontruimde Joodse wijken. Immers: je kan niet élke Jodenstraat omdopen tot Jezusweg. Het aardige is wél dat die voormalige Joodse huizen onmiddellijk te herkennen zijn aan hun indeling: de grote poort op de begane grond die toegang gaf tot de winkel, en een smallere deur naar het woonhuis op de eerste verdieping. Oude Portugese winkels hebben doorgaans een of meerdere smalle deuren. Heel soms vind je nog in de voormalige Joodse wijk een holte of litteken in de rechter deurpost, waar ooit de mezoeza zat, het kokertje met de bijbeltekst uit Devarim / Deuteronomium die gebiedt een kokertje met die bijbeltekst op je deurpost te spijkeren. En nog zeldzamer zijn de in diezelfde deurpost uitgekraste geheime, half-hebreeuwse tekens waarmee de voormalige Joden elkaar wisten te vinden.

Het stenen fort

Pas in 1821 werd de Katholieke Heilige Inquisitie, de geheime politie van de H. Vader, alsmede Zijn vereniging voor vervolging van andersdenkenden, opgeheven. Sommige Joden keerden toen terug naar Faro, richten opnieuw een Comunidade Israelita op, en uit dat jaar dateert dan ook het minieme Joodse begraafplaatsje daar. Maar, zo verzekert de beheerder op fluistertoon, die vervolging was iets van de Spanjaarden. Hij vergeet even dat Portugals Manuel I en zijn Spaanse echtgenote Isabella die vervolging uitvonden en aanzienlijk verbeterden. En dat het volk de koning nogal enthousiast bijsprong. Bij de pogrom van 1506 in Lissabon werden al duizenden ondergedoken Joden vermoord. Tussen 1540 en eind 18e eeuw werden er 1175 verbrand. Van de geluksvogels, 633 gevluchte Joden, werd bizar genoeg enkel hun beeltenis verbrand, maar daar stond tegenover dat er 29590 werden veroordeeld tot cel of verbanning. Alleen al in Lissabon.

In Faro vergeet de brave begraafplaatsbeheerder wel meer. Zo beseft hij niet dat hij eigenlijk zeer onkoosjer verblijft in wat ooit het metaheerhuisje voor de lijkwassing was. Niettemin begroet hij me opgewekt met ‘sjana tova’ om vervolgens verbaasd te zijn dat dat ‘Gelukkig Nieuwjaar’ betekent en de Joodse jaarwisseling doorgaans in de herfst valt. Maar, zegt hij trots, hij heeft wél bij zijn huisje de enige synagoge van de Algarve. Okee, een remake dan, en gehuisvest in een allesbehalve eeuwenoude prefab Zwitserse blokhut, zo’n schuurtje waar je normaal de harken en de grasmaaier plaatst. Verzwegen wordt ook dat de museuminhoud afkomstig is uit de twee laatste synagogen van Faro, waarvan de uit 1820 daterende snoge aan de Rua Castilho nog in de jaren zestig met de grond gelijk gemaakt werd. Zelfs de grafsteen op het grasveld ervoor, van de in 1315 overleden Josef de Tomar, is een recente remake, die ook nog eens een tikfout bevat: overleden op 23 januari 1315, in de Hebreeuwse telling 16 sjevat 5075, wordt de maand ‘sjevat’ op het arme rabbijnengraf hier vermeld als sabbat. De nepsjoel heeft dan ook geen mezoezah in de deurpost, binnen is de keppel niet verplicht, en de geëxposeerde eerste Pentateuch is een kopie. Wél hangen er heel veel foto’s van Isaac ‘Ike’ Bitton, de enigszins op Omar Sharif lijkende Amerikaan uit Faro die dit museumpje sponsorde en zijn naam gaf, hoewel hij zelf verstandigerwijze op een Joodse begraafplaats in Illinois ligt. Er was hier voor hem ook geen plek geweest: het begraafplaatsje zelf, nog geen 40 meter in het vierkant en 76 graven tellend, ligt uiterst krap ingesloten in de parkeerplaats van het hospitaal om de hoek, het ‘mega-shopping’ winkelcentrum en het voetbalstadion van de lokale kampioensclub ‘Farense Algarve’. Sterker nog, mogelijk liggen de botten van Joden met lang vergeten namen als Buzaglo, Sicsu en Sequerra nog onder de middenstip. Wel toepasselijk is dat om de hoek de N125, de beruchte Algarviaanse regionale dodenweg, hier eindigt op de Estrada da Penha, de Rotsweg. Niet alleen toepasselijk vanwege de vele stenen hier, maar ook een vage herinnering aan de Joden die de Allerhoogste nog wel eens aanduiden als rots – ma’oz tzur, ‘het stenen fort’.

Adenommeleheine

De beheerder is nogal verbaasd, zo niet teleurgesteld dat ik geen rondleiding wil. ‘Obrigado, dankuwel, ik kan de stenen lezen.’ Daar gáát de obligate euro die hij in gedachten had. Op het eerste gezicht wordt hier krachtig gezondigd tegen de Joodse begrafenisriten. Doorgaans liggen dode Joden met hun gezicht naar het oosten, naar Jeruzalem, maar hier, ik heb het geturfd, liggen hoogstens zeven dode Joden met hun gezicht de goede kant op. De rest kijkt vanuit het hiernamaals krachtig naar hospitaal of voetbalstadion, hetgeen qua voetbaltempel voor de voetbalminnende Portugees een hele verbetering is want de échte tempel in Jeruzalem is immers al sinds twee twee millennia geleden afgebroken. Bij de ingang ligt het kindergrafje van Simão Bengio Bendrão. Rond 1894/95 in de gebruikelijke jaartelling krap vijf maanden geworden: geboren op ‘2 acosto 5654′, gestorven op ’22 janeiro 5655’. Die mix van katholieke maanden en Hebreeuwse jaartelling geeft al aan dat het Jodendom er hier niet diep in zat. Daar wijst ook de verportugezing van zijn naam Sjimon naar Simão op. Ik heb een steentje op het grafje van de baby gelegd, symbool van het leven dat doorgaat. Nu ja: een steen, want wegens tekort aan kiezels gebruikt men hier uitgegraven straatklinkers als eerbetoon aan de overledene, hetgeen het buitenmodel rotstuintje op menig graf verklaart.

Ook bij de uitgang stuit ik op neokatholieke mores: ja, het is inderdaad de gewoonte bij het verlaten van een Joodse begraafplaats de handen te wassen, om zo een onderscheid te maken tussen de onreinheid van de dood en van het leven, maar dat zulks begeleid moet door een donatie in een wel erg rooms aandoend offerblok, dat is nieuw. Niettemin valt de beheerder te prijzen, omdat ik nu eindelijk netjes al die een- en tweecentsmuntjes kwijt kan die men hier trouwhartig teruggeeft als wisselgeld. En nee: er wonen geen Joden meer in Faro, de gemeenschap is in de jaren dertig van de vorige eeuw uiteengevallen, vertrokken naar de grote stad, op alyjah naar Israël gegaan of geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Op een ándere Portugese rots, Belmonte in het onherbergzame noorden van Portugal, is het Jodendom heel wat origineler bewaard gebleven. Vier families die daar rond 1500 op de vlucht naar Toulouse strandden, bleven eeuwenlang geïsoleerd wonen op de berg. Ze verzwegen naar het belendende dorp hun cultuur en achtergrond, trouwden enkel onderling en werden pas bij toeval in 1917 ontdekt door Samuel Schwartz, een Pools-joodse mijnbouwkundige. Hij kon de stomverbaasde Belmontezen pas overtuigen van hun gezamenlijke Jodendom door in het Hebreeuws het Sjema te reciteren, het basisgebed van de religie: ‘Sjema, Israel, Adonai Elohéinoe, Adonai echád’ – hoor, Israël: de Heer is onze G*d, de Heer is de enige.’ Dat ‘Adonai Elohéinoe’ herkent u wellicht van de uiterst Amsterdamse uitdrukking bij verbazing: adenommeleheine!

Een regeringsgoedmakertje voor eeuwen van vervolging

In Belmonte bleek men al die tijd de Inquisitie listig op het verkeerde been te hebben gezet, door bijvoorbeeld de sabbat op zondag te houden, en ook Pesach en Chanoeka bewust op ‘verkeerde’ dagen te vieren – of eigenlijk samen met het katholieke Pasen en Kerst, zodat de belendende boeren niets vermoedden. De sjoeldiensten in Belmonte werden, omdat die er niet van verdacht kon worden een (mannelijk) voorzanger te zijn, geleid door vrouwen, en voor de zekerheid hielden ze de roomse drieëenheid aan, zij het dat ze niet baden in de naam van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, maar in naam van hun Joodse drie-eenheid: ‘Abrahao, Isaac e Jacob.’ Nu, jaren na de val van de dictatuur van Salazar, zijn de Belmontezen niet tot hun eigen vreugde ineens een toeristentrekker. De ‘Bnei Anousim’, ‘kinderen van de gedwongenen’ zoals ze zich noemen, versleten al diverse buitenlandse rabbijnen wegens de in elke Joodse gemeente toch al onvermijdelijke ruzies, in combinatie met het opgebouwde cultuurverschil tussen hen en het Jodendom elders. Zij, de Belmontezer Joden, die zichzelf beschouwen als de laatste échte Joden van Portugal, zien nu hun geloofsgenoten uit de hele wereld de mega-menora op de deur van de nieuwe esnoga (synagoge) passeren. En maken hen dan wijs dat zonder hun meest bekende vluchteling, Christobal Columbus, als verbannen heimelijke Jood op zoek naar een nieuw vaderland, Amerika niet bestaan had.

De Joden van Portugal hebben hun sporen achtergelaten: naar schatting heeft eenderde van de bevolking op een of andere manier oriëntaalse roots. Het was dan ook Portugal dat tijdens het nazi-regime ruimhartig Joden opving. En, het zal ook es niet, de weinige Joden die er nog wonen, bekleden allemaal belangrijke banen in het bankwezen. Okee, dokter Samuel Ruah was de persoonlijke geneesheer van dictator Salazar, terwijl zijn neef Joshua Ruah dezelfde functie had bij de baas van de illegale communistische partij, Alvaro Cunhal. Maar Ricardo do Espirito Santo Silva Salgado was de baas van de Nationale Bank. Wat wil je ook als zoon van – let op hoe de schitterende namen de vermenging van Joods en katholiek uitdrukken – de econoom João Carlos Roma Machado Cardoso Salgado en zijn vrouw Maria da Conceição Cohen do Espirito Santo Silva. Maar simpeler kan ook. Mocht u toevallig gewoon Teixeira heten, d’Oliveira, Coutinho, Coronel of Pinto, dan valt u in de prijzen! U kunt dan, tatarataa!, gratis een Portugees paspoort scoren, een recent regeringsgoedmakertje voor de eeuwen van vervolging. Je moet wel als sefardische Jood door de lokale rabbijn erkend zijn, een aardig woordje Portugees spreken en een ‘cultuurtest’ afleggen, waarvan ik u alvast kan verklappen dat het antwoord op de vraag naar de meest populaire Portugese vis is: de sardine. Het is dan ook niet zo gek dat enkel uit landen als Marokko, Turkije en Venezuela enkele honderden nazaten zich aanmeldden. Maar het mooie is wel: als u er vanuit Nederland heen vliegt, krijgt u zomaar een uur cadeau! Kom daar hier nog es om!

Koopt allen Damen’s schitterende bloemlezing met gedichten van dictators!

Lees meer Portugal Post:

De wonderbaarlijke wederopstanding van de Algarviaanse wijn
Gerrit Komrij 10 jaar dood, met echtgenoot Charles Hofman en biograaf Arie Pos naar Lissabon
De saaiste dorpen van de Algarve, boomers en Chinees plastic

Doneer aan Arthur van Amerongen!

 

Weg met alle irritante banners, trackers en popups op TPO.nl! KLIK NU METEEN HIER!

 

De Portugal Post – Asociale vakantienederlanders en een special over Joden in de Algarve

https://tpo.nl/2022/07/17/de-portugal-post-asociale-vakantienederlanders-en-een-special-over-joden-in-de-algarve/

Heere Heeresma jr. – Een behaarde vleesschotel (ThePostOnline)

https://tpo.nl/wp-content/uploads/2022/02/ketting-tand.jpg

Ze hebben Costa teruggevonden. In de krant stond dat ze bij het graven van een zwembad op botten en een schedel waren gestuit. Ze hebben het DNA vergeleken met dat van zijn familie. Het was hem.

Doneer aan TPO

Je kon erop wachten, maar het heeft toch nog lang geduurd. Een heel mensenleven bijna. Nu ben ik oud, maar toen was ik zestien en werkte voor Giardella, een Corsicaan. Ik hielp vooral sjouwen. Stenen, zakken cement en andere bouwmaterialen. We werkten in de wijde omtrek van het dorp aan de tweede huizen van stadsmensen en Nederlanders. Op een dag was er een nieuwe. Een blonde gozer van negentien. Ze zeiden dat hij een auto had gestolen.

In die tijd woonde ik met mijn ouders op een berg in de Ardèche. Ik ging niet naar school, maar moest wel werken. Ik kon aan de slag bij de aannemer die aan ons huis had gewerkt. Giardella, dus. Een kleine, driftige man. Ik kreeg tien franc per uur. Dat is nu anderhalve euro, geloof ik. Zwart, dat wel.

Als de haan van de buren kraaide in de ochtendschemer, sprong ik op mijn Mobylette en reed achter het gele schijnsel van de koplamp over de bergweggetjes naar de klus waar we mee bezig waren. Het begon meestal met puinruimen. Giardella werkte veel voor Van der Kan, een makelaar uit Nederland. Van der Kan handelde in de meest onwaarschijnlijke bouwvallen; huizen waarvan het dak eeuwen geleden was ingestort en waar volwassen bomen uit groeiden. Mijn ouders en ik hadden een running gag; als we langs een ruïne reden, dan riepen we: ‘Van der Kan!’

Op de dag dat Costa kwam, waren we aan een nieuwe klus begonnen. We waren het oerwoud aan het kappen dat groeide tussen de nog overeind staande muren van een boerderij, waarin een dokter uit Lyon zijn gouden jaren wilde doorbrengen. We waren met zijn vijven; Papy, José, Mouloud, Toussaint en ik. Papy was de oudste en de voorman. Papy betekent opa. Hij heette eigenlijk Lucien en was in de vijftig, maar leek in de zestig. Hij kon in een stapel stenen –  ik bedoel de ruwe rotsblokken die ze daar gebruiken – al een muur zien. José was een Portugees en in de dertig. Hij was een goede stukadoor. Mouloud kwam uit Algerije en was voor alles inzetbaar. Ik denk dat hij ook in de dertig was. Toussaint was een neefje van Giardella en tweeëntwintig jaar oud. Ik werd met petit aangesproken en als ze het over me hadden, dan hadden ze het over le gamin. We waren een vaste ploeg die het voorwerk en de ruwbouw deed. Na ons kwamen de dakdekkers, de loodgieters en de lokale specialist op elektriciteitsgebied, meneer Cadat. Meneer Cadat kwam van Martinique en was de enige zwarte in de buurt. Hij was een goede elektricien en genoot veel respect. Een van de zoons van onze buren was bij hem in opleiding.

Er werd al dagen gepraat over een jongen uit Nederland die bij ons zou komen werken. Het zou om een moeilijk geval gaan. Hij haalde al jaren rottigheid uit en als kers op de taart had hij een auto gestolen en in de prak gereden. Er werd geen aanklacht ingediend, maar dat had zijn vader een smak geld gekost. Deze had een paar benzinepompen en was een zakenrelatie van Giardella. De vader had aan Giardella gevraagd of zijn zoon een tijdje bij hem kon komen werken, zodat deze in een andere omgeving kwam en hopelijk wat discipline kreeg. De vader ontwikkelde grote projecten in de Ardèche en Giardella had veel werk dankzij hem, dus de zoon mocht komen. ‘Merde, je bosse dans le bâtiment, moi, pas dans le babysitting!’ raleerde Papy tegen Giardella toen deze hem de komst van Costa aankondigde. Giardella antwoordde letterlijk dat Costa belangrijker voor hem was dan wij vijven bij elkaar, zijn bloedeigen neef incluis. En o ja, voor mij was een bijzondere taak weggelegd, want Costa sprak geen woord Frans en ik moest als tolk optreden. En dat terwijl ik zelf nog volop bezig was me de taal van Molière eigen te maken.

Het liep tegen de middag toen Giardella arriveerde in de gedeukte zwarte Peugeot 504 die hij voor zijn werk gebruikte. Hij had ook een zilvergrijze Citroën SM, waarin hij voor de show rondreed. Wanneer deze het deed, tenminste, want hij was meestal in reparatie. We waren gerooide struiken en houten restanten van het ingestorte dak naar buiten aan het gooien toen de 504 met schurende banden op het karrespoor voor de ruïne tot stilstand kwam, wolken lichtbruine stof opwerpend. Het was juli en we zaten in een lange periode van droogte met veel bosbranden. De Canadairs vlogen af en aan om water uit de Middellandse Zee op de vuurhaarden te werpen. Giardella stapte uit en ging meteen kijken of we al een beetje opschoten. Hij had een zonnebril op en zijn gespierde, zwaar behaarde armen staken uit de mouwen van een vuurrood poloshirt dat iets te strak om zijn opzwellende lijf zat. Om zijn linkerpols fonkelde een gouden horloge. Op de bijrijdersstoel van de 504 kon ik vaag een manspersoon ontwaren, maar door de schittering van de zon in de voorruit en de schaduw van het dak kon ik geen details zien. Hij maakte in ieder geval geen aanstalten om uit te stappen. Pas toen Giardella een kort, driftig armgebaar maakte, ging langzaam het rechter voorportier open. En toen hij uitstapte werd een ding meteen duidelijk: Costa was geen baby. Hij mat zeker een meter negentig en ook zijn schouderomvang mocht er wezen. Halflang stroblond haar en een vlassig blond snorretje. Een vaalblauwe spijkerbroek en een jack van dezelfde stof over een bloot bovenlijf. Scherpgepunte cowboylaarzen en een gouden halsketting met de hoektand van een roofdier eraan. Zijn brede grijns was even star als de blik in zijn staalblauwe ogen. Met de handen in zijn broekzakken keek hij op ons neer. Hij was een, zelfs twee koppen groter dan wij.

‘Bon, occupez-vous-en!’ zei Giardella ongeduldig, stapte in de 504 en reed met doorslaande banden weg, ons in een dikke stofwolk achterlatend.

We keken elkaar een tijdje zwijgend aan tot ik naar voren stapte en mijn rechterhand uitstak. ‘Hallo,’ zei ik, ‘ik ben Heere.’

Costa fixeerde zijn blik op mij, zijn grote tanden bloot grijnzend, maar hield zijn handen in de zakken.

Ik keek om naar mijn ploegmaten en Papy sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Vraag hem wat hij kan doen,’ zei hij en ik vertaalde de vraag.

‘Neuk’n,’ antwoordde Costa in Achterhoeks accent.

Ik begon verlegen te lachen, want ik had nog geen ervaring met neuk’n. ‘Wil je dat ik dat vertaal?’ vroeg ik.

Costa grijnsde alleen maar.

‘Il sait faire l’amour,’ zei ik.

‘C’est joli, ça,’ zei Papy. ‘Zeg tegen hem dat hij die troep in de laadbak van de 404 moet gooien. Als hij dat kan, tenminste.’

Nadat ik de opdracht had vertaald, gingen we de ruïne weer in om het werk te hervatten waar we mee bezig waren; het uit elkaar trekken van een groot stuk ingestort dak, waarvan we de losse stukken door een raam, een deur naar buiten gooiden. Ondertussen deelden we onze eerste indruk van de nieuwkomer en waren het erover eens dat we hier met een bijzonder onaangenaam figuur te maken hadden.

We waren te druk bezig om het direct op te merken. Het was Toussaint die na een paar minuten vroeg of wij ook geen brandlucht roken. En inderdaad, het rook opeens sterk naar brandend hout. We gingen naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Costa had de gerooide struiken en houten dakresten opgestapeld en met de plastic jerrycan benzine die hij in de Méhari van Toussaint had gevonden in brand gestoken. De vlammen schoten hoog op, rook en vonken waaiden over de uitgedroogde berghelling weg.

‘Mooi paesvuur, hè?’ zei Costa.

‘Mais il est complètement cinglé, ce type!’ riep Papy uit. We begonnen onmiddellijk de brandstapel uit elkaar te trappen en het vuur uit te stampen. Met scheppen uit de laadbak van de 404 gooiden we aarde over de smeulende resten. Mijn ploegmaten bestookten Costa met verwensingen en vogelnamen. Ik durfde ze niet te vertalen en zei maar dat je beter geen fikkie kon stoken in de zomer vanwege het risico op bosbrand. Costa hoorde het grijnzend aan, zijn handen in zijn zakken. ‘Stelletje homo’s,’ zei hij en ging in de schaduw van een boom zitten roken.

Een uur later was het tijd voor de lunch. We haalden onze koelboxen uit de cave en gingen in een kring onder een boom zitten. Om ons heen sjirpten de krekels. Toen hij het ontdoppen van de flesjes Kronenbourg hoorde, kwam Costa erbij zitten. Bij mijn ploegmaten en mij was op dat moment nog de wil aanwezig om het voorafgaande te vergeten en hem een tweede kans te geven. José gaf hem een van zijn twee sandwiches met ham. Hij was een zachtmoedige man die altijd bereid was moeite voor een ander te doen. Mouloud ontdopte een Kro en gaf die aan hem. Hij wist wat armoede was en kon daardoor makkelijk delen.

‘Misschien moet je nou merci zeggen,’ suggereerde ik zachtjes.

Costa boog zich grijnzend naar me toe en zei: ‘Krijg de kanker.’

Papy keek met een zuur gezicht naar de besnorde mond waarin het halve stokbrood met ham verdween. ‘Nou zijn we ook nog obligé om hem te eten te geven,’ mopperde hij. ‘Ik ga Giardella om een dédommagement vragen.’

‘Hij kan beginnen met mijn benzine,’ zei Toussaint.

‘Hebben ze het over mij?’ vroeg Costa.

‘Voetbal,’ zei ik.

Costa dronk het groene flesje klokkend leeg en gooide hem over zijn schouder weg. Hij boerde lang en krachtig. ‘Hee, Turk,’ zei hij tegen Mouloud, ‘geef nog ’s bier.’

Mouloud keek me vragend aan.

‘Mouloud is geen Turk,’ zei ik. ‘Hij komt uit Algerije.’

‘Voor mij zijn het allemaal Turken. Kom hier met dat bier!’

‘Il veut une autre,’ zei ik tegen Mouloud.

Mouloud keek naar Papy, die met tegenzin knikte.

Costa lurkte aan zijn nieuwe flesje, trok zijn lippen smakkend los en vroeg: ‘Valt er nog wat te neuk’n, hiero?’

‘Zo praten we hier niet,’ zei ik.

‘Maar ik wel.’ Hij keek me met starre ogen aan. ‘Dus…’

‘Il demande s’il y a de quoi baiser, ici,’ zei ik.

‘Je suis déjà marié, merci,’ zei Papy, waarna de andere ploegmaten schamper lachten. Ze begonnen al te wennen aan de vulgariteit van hun nieuwe collega.

‘Zegt-ie?’ vroeg Costa.

‘Dat hij al getrouwd is.’

‘Nou, hem wil ik ook niet neuk’n. Z’n wijf misschien. Of z’n dochter als-ie die heeft.’

‘Qu’est-ce qu’il a dit?’ vroeg Papy.

‘Rien,’ zei ik.

‘Jij,’ vroeg Costa aan Toussaint, ‘heb jij een vriendin?’

‘Est-ce que tu as une copine?’ vertaalde ik.

‘Oui,’ zei Toussaint, zichtbaar op zijn hoede.

‘Lekker wijf?’

‘Belle fille?’

‘Oui…’ Toussaints ogen vernauwden zich.

‘Heeft ze d’r veel haar op?’

Ik keek Costa geschokt aan. ‘Dat kan je toch niet vragen!’

‘Waarom niet?’ vroeg hij met zijn grijns.

‘Hij is een Corsicaan.’

‘Schijt aan.’

‘Bon, au boulot!’ zei Papy, sloeg zich op de knieën en stond met stramme bewegingen op. De andere ploegmaten volgden zijn voorbeeld.

‘Wat gaan jullie doen?’ vroeg Costa.

‘Werken,’ zei ik. ‘Doe je mee?’

‘Werken?’ Costa trok een vies gezicht. ‘Dat doe je alleen als je niks beters te doen hebt. En ik heb wat beters te doen.’ Hij ging achterover liggen, vouwde zijn handen achter zijn hoofd en sloot de ogen.

We zetten de koelboxen terug in de cave en gingen verder met het uitmesten van de ruïne. We hadden een transistorradio aanstaan, een Thomson, die praktisch altijd op Radio Monte-Carlo stond. Mouloud zette hem soms op Arabische zenders, maar daar kregen we oorpijn van. Ik was juist bezig een rotte plank krakend in tweeën te breken door mijn voet op het midden te zetten en het uiteinde omhoog te trekken toen ik mijn Mobylette hoorde aanslaan. Ik stormde naar buiten en zag Costa op mijn brommer over het karrespoor wegstuiteren. Hij keek grijnzend over zijn schouder.

‘Godverdomme!’ riep ik, een woord dat in ieder taalgebied meteen begrepen wordt. Mijn ploegmaten kwamen ook naar buiten.

‘Le Méhari!’ riep Papy.

De grijze Peugeot 404 met open laadbak van Giardella & Fils was veel sneller geweest, maar werd geblokkeerd door de kikkergroene plastic jeep van Toussaint. Deze ging achter het stuur zitten, Papy naast hem en José, Mouloud en ik achterin. Toussaint moest drie keer insteken om de Méhari te keren en de achtervolging in te zetten. Na een meter of honderd sloot het karrespoor aan op een smalle, geasfalteerde weg die zich om de welvingen van de berg slingerde. Soms was Costa te zien, dan dook hij weer weg achter de berg. Toussaint was een goede chauffeur, maar met vijf man aan boord werd de Deux Chevaux-motor zwaar overvraagd. Vooral als het omhoog ging. Na twee bochten begon de motor te hikken en hield ermee op.

‘Merde!’ riep Toussaint. Hij nam me de woorden uit de mond.

Een blik onder de motorkap leerde dat de benzineleiding was losgetrokken. Provisorisch herstel nam kostbare minuten in beslag, waarna een voortzetting van de achtervolging zinloos was geworden. Op dat moment konden we een mobiele telefoon goed gebruiken, maar omdat we de toekomstige uitvinding daarvan niet konden bevroeden, voelden we ook geen gemis.

We reden terug naar de ruïne. Ik hield me groot, maar kon een traan niet binnenhouden. Het was het gevoel van vernedering dat mijn brommer me zomaar was afgepakt. Ik kon me wel voor mijn kop slaan dat ik hem niet op slot had gezet met een autodief in de buurt. Die gore poten aan mijn stuur, die ongetwijfeld ongewassen reet op mijn zadel!

‘Maak je niet druk, petit, we vinden hem wel terug,’ probeerde Papy me te troosten. ‘En anders is Giardella verantwoordelijk.’

We werkten nog tot vier uur door en reden daarna naar het dorp; Papy en José in de 404, Toussaint, Mouloud en ik in de Méhari. Toussaint had met zijn vriendin Marie-Laure afgesproken in een café aan het dorpsplein. Ze zouden later op de avond naar de kermis gaan die in het dorp was neergestreken.

We gingen op het terras zitten aan een ronde tafel in het midden waarvan een parasol was geplant. Mijn ploegmaten bestelden pastis en ik een citron pressé, want mijn vader was een alcoholist die geen druppel meer dronk. Na een paar minuten arriveerde Marie-Laure. Ze was een aardige meid met lang bruin haar en zag er inderdaad niet onaardig uit in haar luchtige zomerjurk, al was het ook niet om over naar huis te schrijven. Ze was kapster in de enige dameskapsalon van het dorp en wilde schoonheidsspecialiste worden. Toussaint stond op en ze kusten elkaar teder op de mond, terwijl mijn ploegmaten luidop refereerden aan beroemde liefdesparen uit de filmgeschiedenis. Ik moest denken aan wat Costa over haar had gevraagd en kon het niet helpen me af te vragen of ze er veel haar op had.

Het gesprek ging over de nieuwe collega en wat we met hem hadden meegemaakt. Toussaint zei dat hij hem helemaal in elkaar zou slaan voor het geintje met de benzineleiding. Papy antwoordde dat hij dan eerst nog heel wat borden Cérélac naar binnen moest slobberen om groot en sterk te worden. Ik kon alleen maar aan mijn brommer denken. Ik zag hem weer over het karrespoor stuiteren; als ik hem al terugkreeg, was hij helemaal afgeragd. Godverdomme!

Het was José die hem zag. Zijn mond viel open en hij wees. We keken om en zagen Costa op mijn Mobylette achter het monument aux morts in het midden van het plein tevoorschijn komen. Hij had ons ook gezien en reed grijnzend langs het terras. Toussaint en ik sprongen overeind. ‘Au voleur!’ riep ik, de blonde reus op mijn brommer nawijzend. In tegenstelling tot wat ik verwachtte, reed Costa niet weg in de richting van waaruit hij gekomen was, maar maakte een rondje om de strijdvaardige bronzen poilu op zijn sokkel en stopte voor het terras.

‘Zo, aan de zuip?’ vroeg hij.

Papy hield Toussaint vast aan een arm en herinnerde hem aan de woorden van Giardella. Costa schakelde de Mobylette uit en zette hem op de standaard. Hij kwam naar onze tafel en gooide met zijn vingers mijn vetkuif in de war. ‘Hier is je brommer terug, kleine rukker.’ Hij trok een stoel van een andere tafel erbij en ging zitten. Hij pakte het halflege glas pastis van Papy, sloeg de inhoud naar binnen en spoog het meteen weer op de grond. ‘Gatverdamme, smaakt naar drop!’ Hij draaide zich om naar de openstaande cafédeuren en schreeuwde: ‘BIERRR!’

Mijn ploegmaten en ik ondergingen zwijgend dit natuurgeweld. Costa was inderdaad als een storm; je kon alleen maar wachten tot hij voorbij was. Maar ging hij wel voorbij?

‘Hé, geile meid,’ zei Costa tegen Marie-Laure, ‘wil je neuk’n?’

Marie-Laure’s ogen schoten angstig van haar kleine, donkerharige vriend naar de lange, blonde vreemdeling en terug. Toussaint deed alsof hij een bovenmenselijke inspanning moest leveren om zijn uitdager niet aan te vliegen, maar in werkelijkheid durfde hij niet.

‘Vraag nou ’s of ze d’r veel haar op heeft,’ zei Costa.

‘Dat doe ik niet,’ zei ik.

Costa sloeg een arm om mijn schouders en bracht zijn gezicht dicht bij het mijne. Aan zijn adem kon ik ruiken dat hij getankt had. ‘Doe wat ik zeg of ik sloop jou en dit hele kutcafé d’r bij.’

‘Il veut savoir…’ begon ik, ‘si vous avez… beaucoup de… de poils… sur la chatte.’

‘Oh!’ kreette Marie-Laure en keek om naar Toussaint, die uit zijn stoel opsprong.

‘Je vais te casser la gueule, maintenant!’ riep hij en liep om de tafel heen, terwijl Papy hem tevergeefs probeerde tegen te houden.

‘Gaan we boks’n?’ vroeg Costa, zijn wenkbrauwen optrekkend. ‘Goed, dan gaan we boks’n!’ Hij trok zijn spijkerjack uit, hing hem over de rugleuning van zijn stoel en begon flitsende boksbewegingen te maken. De hoektand aan zijn halsketting zwaaide heen en weer over zijn borst. Toussaint bleef als versteend staan. Ik kon de angst in zijn ogen zien. Toen stormde hij naar voren, zichzelf met een strijdkreet aanmoedigend, alleen maar om Costa’s tegemoetkomende rechtervuist te ontmoeten. Toussaint vloog naar achteren en kwam op de tafel van een ander gezelschap terecht. Tafel en parasol vielen om, glazen en flessen gingen aan scherven.

‘Zo, hee!’ zei Costa bewonderend over zijn eigen slagkracht.

‘Ik bel de flics!’ riep de patronne uit het café.

‘Non, non, non!’ riep Papy. ‘We regelen dit entre nous. Giardella betaalt.’

We bogen ons over Toussaint. Hij had een bloedneus en twee gebroken tanden. Marie-Laure was in alle staten. Costa maakte gebruik van de consternatie om voor de tweede keer mijn brommer te stelen.

‘Ajuus!’ riep hij en reed om het oorlogsmonument heen.

Ik rende hem achterna, maar de Mobylette trok te snel op. Ik wist ook niet wat ik had moeten beginnen als ik hem te pakken had gekregen.

We brachten Toussaint naar het ziekenhuis in de naburige stad, waar ze twee uur met hem bezig waren. Giardella was aan de telefoon glashelder: geen politie erbij. Toussaint en Marie-Laure gingen naar huis. De rest van de avond struinde ik met Papy, José en Mouloud de kermis in het dorp af in de hoop Costa tegen het lijf te lopen. Ik liep door het licht en het lawaai met moord in mijn gedachten, maar hij liet zich niet zien. Rond elf uur bracht Papy me met de 404 naar huis. Aan mijn ouders vertelde ik dat mijn brommer stuk was en dat ik hem in het dorp had achtergelaten.

De volgende dag waren we weer aan de klus bezig. Ik was door Toussaint opgehaald met de Méhari. Hij had twee buisjes in zijn blauwe, opgezwollen neus en een soort konijnentanden in zijn bovenkaak in afwachting van een op maat gemaakte brug. ‘Salvo gaat hiervoor betalen,’ zei hij tegen de voorruit. Salvo was Giardella, zijn oom. ‘Hij moet hiervoor betalen, hij is verantwoordelijk!’

Ik reageerde mijn woede en frustratie af op het sloopwerk dat ik moest doen. Ik kon niet eens naar de politie om aangifte te doen, want dan was ik mijn baan kwijt. En wat kon ik anders doen als ongeschoolde? Zo jong als ik was, besefte ik wat het betekende om de lul te zijn in het leven. We waren pionnen op Giardella’s schaakbord; hij zou ons zonder problemen opofferen voor een groter belang. We waren machteloze sukkels.

In de schaduw van de boom aten we onze lunch in stilte. Voor Toussaint waren er even geen sandwiches bij; hij was veroordeeld tot leverpastei en roomkaas. Het gedeelde gevoel van vernedering maakte dat we ons tegenover elkaar schaamden. Op een gegeven moment voegde zich bij het gesjirp van de krekels een ander geluid; een monotoon, nasaal en zeurderig geluid dat steeds dichterbij kwam. We keken elkaar aan en toen naar het karrespoor waarover, hevig hotsend, mijn Mobylette met Costa eraan kwam. Hij zette hem voor de ruïne op de standaard en liep met slungelige bewegingen van zijn lange lijf naar ons toe. Het is gek, maar op dat moment besloot ik dat hij mijn brommer niet voor een derde keer zou stelen, wat er ook gebeurde.

Costa kwam bij ons zitten. ‘Zo, doe mij maar een biertje.’ Mijn ploegmaten keken alsof iemand een hele vieze wind had gelaten.

‘Une bière,’ zei ik en Mouloud haalde een flesje Kronenbourg uit zijn koelbox.

‘Ahhh,’ zei Costa genietend na een lange teug. Hij keek grijnzend naar Toussaint. ‘Je ziet er goed uit, pik!’

‘T’as bonne mine,’ vertaalde ik.

‘Je t’emmerde,’ antwoordde Toussaint.

Costa keek me vragend aan.

‘Jij ook, zegt hij.’

‘Nou, dank je wel.’

‘Salaud de pourriture de merde…’ verzuchtte Papy binnensmonds. José en Mouloud keken broeierig naar de grond.

‘Vraag eens aan die ouwe of hij geen lekkere tienerdochter heeft.’

‘Waarom?’ vroeg ik.

‘Nou, om te neuk’n, natuurlijk.’

Ik begon met lange tanden te vertalen. ‘Il demande si tu as une…’ Ik zocht naar het woord voor tienerdochter, maar zei: ‘Une pelle. Une pelle adolescente.’

Papy keek me niet-begrijpend aan.

‘Je vais pisser,’ zei Toussaint, stond op en liep weg.

‘Hij gaat pissen,’ zei ik.

‘Moet ook gebeur’n,’ vond Costa.

‘Une pelle adolescente?’ vroeg Papy. ‘C’est quoi, ça?’

Toussaint liep naar de ruïne, maar bleef bij de 404 staan. Hij keek in de laadbak.

‘Ik heb een beter idee,’ zei ik en voegde er voor mijn ploegmaten aan toe: ‘J’ai une meilleure idée.’

‘Nou, laat maar horen,’ zei Costa.

‘Er is hier een bordeel. Il y a un bordel, ici.’

‘Een bordeel?’ Costa’s belangstelling was gewekt. Hij zat met zijn rug naar Toussaint toe, die een schep uit de laadbak van de 404 haalde.

‘Ja, een heel goed bordeel. Un très bon bordel. N’est-ce pas?’

Mijn ploegmaten aarzelden even. Toen knikten ze beamend.

‘Leuk,’ zei Costa. ‘Maar ik betaal er niet voor.’

‘Nee, wij betalen. C’est nous qui payons.’

‘Da’s aardig. Waarom?’

Toussaint kwam sluipend met de schep naderbij.

‘Om van je af te zijn. Pour nous débarrasser de toi. Als wij het bordeel betalen, laat jij ons verder met rust. Si nous payons le bordel, tu nous laisses tranquilles.’

Costa dacht even na. ‘Hebben ze lekkere wijven daar?’

‘Hele lekkere. Hou je van negerinnen?’

‘Met van die grote klappernot’n?’

Toussaint stond vlak achter Costa en hief de schep boven zijn hoofd.

‘Ook… ook…’ zei ik,

‘Nou,’ zei Costa, ‘oké.’

Toussaint liet de schep op Costa’s achterhoofd neerkomen. Met de zijkant. Costa’s ogen draaiden alle kanten op en hij tastte gedesoriënteerd om zich heen. Er kwam een gorgelend geluid uit zijn mond. Toussaint sloeg nog een keer, maar nu kwam de schep op Costa’s rechterschouder terecht. Deze maakte aanstalten om uit zijn kleermakerszit omhoog te komen. ‘Attrapez-le!’ riep Papy. José en Mouloud grepen de zwaaiende armen vast, waarna Toussaint de schep bovenop het hoofd liet neerkomen. Costa’s ogen verstarden, terwijl zijn mond happende bewegingen maakte, als een vis. Toen knakte hij voorover, nog steeds in kleermakerszit. In het blonde haar tekende zich een diepe, obscene spleet af. Toussaint keek zwaar ademend op zijn slachtoffer neer. Papy nam hem de schep uit handen en liet hem drie keer op Costa’s hoofd neerkomen. Daarna gaf hij de schep aan Mouloud, die ook drie keer sloeg. En nadat José drie keer had geslagen, was Costa’s hoofd een behaarde vleesschotel. Volgens mij was hij toen al hartstikke dood.

‘C’est ton tour, petit,’ zei Papy en reikte me de schep aan. Ik wist wat van me werd verwacht en sloeg met volle kracht.

 

 

Lees ook van Heere Heeresma jr.:

De grote verleider van de berg
Krautland
Afghanen moeten eens wat flinker worden

 

 

Heere Heeresma jr. – Een behaarde vleesschotel

https://tpo.nl/2022/02/14/heere-heeresma-jr-een-behaarde-vleesschotel/

Bangladesh leert Nederland omgaan met klimaatrampen (OneWorld)

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2020/11/erosie-4-875x587.jpeg

Door de aanleg van een dijk is het land van Asob Banu beschermd tegen het wassende water.

Stormen, een stijgende zeespiegel en erosie van rivieroevers jagen de bevolking van Bangladesh op de vlucht. Hoelang kunnen zij nog met klimaatverandering meebuigen? ‘Met al die rampen hier kun je maar beter iets achter de hand hebben.’

De grijzende Jabar Hossain zit met zijn rug naar de rivier, zijn blik strak gericht op de gele stoppels van het geoogste rijstveld. Op de grond liggen rijstkorrels op een stuk plastic te drogen in de zon. Een van zijn geitjes snoept ervan. Hossain (50) laat het gebeuren. Het is zijn laatste oogst hier in Caring Char, een gebied aan de zuidkust van Bangladesh.

Nog een paar weken, hooguit twee maanden, dan verdwijnt zijn rijstveld onder water. De Meghnarivier heeft al zijn halve erf opgeslokt en uit voorzorg heeft hij zijn huis al afgebroken. Het bouwpakket van golfplaten, houten balken en palen ligt kilometers landinwaarts opgeslagen naast de binnendijk. Bedden, kasten en ander huisraad zijn tijdelijk gestald in een gehuurde kamer. Zijn jongste kinderen zitten op een islamitische kostschool in de buurt, de oudsten zijn getrouwd en wonen bij hun schoonfamilie.

Door erosie langs de grote rivieren raken jaarlijks zeker 50 duizend Bengalen ontheemd

“Mijn vrouw en ik blijven hier zolang het kan”, zegt Hossain, wijzend naar een strohut die zij nu delen met hun drie koeien en vijf geiten. Het is het enige onderkomen in de wijde omgeving. Alle buren zijn inmiddels vertrokken. “Wij moeten onze bomen nog kappen en de groenten oogsten. We hebben het geld hard nodig om nieuw land te kopen. Net zoals tien jaar geleden, toen we hier kwamen.”

Door de erosie langs de grote rivieren raken jaarlijks zeker 50 duizend Bengalen ontheemd. Maar er komen ook duizenden hectaren nieuw land bij. De rivier schuurt de oevers uit en verplaatst regelmatig haar stroomgebied. Van dat sediment ontstaan in de rivierbedding zandplaten, die geleidelijk uitgroeien tot eilanden (chars).

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2020/11/erosie-1-875x587.jpeg

Het land van Jabar Hossain en zijn vrouw wordt langzaam opgeslokt door de rivier.

De bewoners van het gebied leven al eeuwen met de overstromingen, bodemverzilting en erosie door klimaatverandering waarmee andere landen in de toekomst ook geconfronteerd zullen worden. En dus letten ingenieurs wereldwijd goed op hoe de Bengalen zich beschermen tegen het wassende water. Karin Sluis, CEO van ingenieursbureau Witteveen en Bos, vertelde hierover onlangs op BNR Nieuwsradio.

Sluis: ‘Je zou verwachten dat ingenieurs uit Nederland naar Bangladesh komen om eens even uit te leggen hoe het moet, maar er is juist sprake van grote wederkerigheid. Wij hebben daar geleerd hoe je op een veel grotere schaal die natuurlijke processen kunt gebruiken en wij passen dat in de praktijk nu, mede dankzij Bangladesh, in Nederland toe.’

Nieuw land

Al sinds de jaren 60 voert de Bengaalse overheid een beleid van inpolderen en bedijken van land. Voor het dichtbevolkte, arme en voornamelijk op landbouw gerichte Bangladesh is land een schaars en kostbaar goed. Daarom heeft de overheid in 1994 het Char Development & Settlement Project (CDSP) opgezet, een samenwerkingsverband van zes departementen om nieuwe nederzettingen te ontwikkelen. Nederland was een van de financiers.

Het natuurlijke proces van landwinning duurt zo’n 20 tot 30 jaar, zo lang kunnen erosieslachtoffers niet wachten

“Een stuk land biedt arme mensen houvast, een basis om geld te verdienen”, zegt ingenieur Zulfiquer Azeez van CDSP in havenstad Noakhali. De resultaten van het project vormen het bewijs; de armoede is fors gedaald in het projectgebied dat nu een half miljoenmensen telt. De bewoners hebben betere huizen, meer bezittingen, meerdere inkomstenbronnen en hun kinderen gaan naar school. “Maar nieuw land goed bewoonbaar maken, vereist investeringen in oeverbescherming en infrastructuur. Dat kost tijd en geld.”

Het natuurlijke proces van landwinning, waarbij zandplaten in de rivierbedding ontstaan die uiteindelijk uitgroeien tot eilanden, duurt zo’n twintig tot dertig jaar. Dan komt de overheid in actie en poldert het eiland in met dijken. Zo lang kunnen Jabar Hossain en andere erosieslachtoffers niet wachten.

Dat weten lokale bendes, de ‘muscle men’. Zodra de mangroven en andere bomen, die het departement van bosbouw heeft aangeplant, stevig geworteld zijn, claimen gespierde bandieten het nieuweland als graasland. Zij zijn jarenlang heer en meester van het gebied, innen pacht voor vee en rijstbouw, en verkopen het land later in kleine percelen aan door erosie ontheemde boeren.

Twee keer per dag, bij vloed, stroomde het huis vol met water

Toen Hossain met zijn gezin tien jaar geleden in Caring Char neerstreek, ruilde hij twee koeien voor een kwart hectare grond. Aanvankelijk kon hij er alleen zoutbestendige rijst op verbouwen. Beginnende polders zijn nog niet zo droog en er zit nog veel zilt water in de grond, waar niet veel op wil groeien. Het kolonistenbestaan was hard voor Hossain, maar hij had nog geluk: binnen drie jaar werd Caring Char ingepolderd door CDSP.

De struise Asob Banu (55) die in 2001 met man en tienerzonen in Nangulia Char (het eiland dat grenst aan Caring Char) neerstreek, was ruim tien jaar overgeleverd aan de bendes, de verzilte grond en de getijden. “Er was hier helemaal niks: geen wegen, geen stroom, geen telefoon, geen overheid. En twee keer per dag bij vloed stroomde het huis vol met water. Tot aan mijn knieën.” Banu stond er alleen voor. Man en zonen waren maanden van huis om elders als dagloner geld te verdienen.

“Dat is verleden tijd.” De komst van de dijk en de overheid heeft de boeren uit hun isolement gehaald en de ‘muscle men’ onttroond. Banu is nu eigenbaas. “Wij zijn nu officieel landeigenaar, we kunnen leven van de opbrengst en investeren in een tractor en een waterpomp, in ons huis en in de school voor de kleinkinderen. Het leven is goed. Dat willen we niet kwijtraken.”

Natte voeten

Het nieuwe land van Nangulia Char oogt lieflijk, alsof het er altijd is geweest. De dijkwegen zijn omzoomd met hoge pijnbomen, huizen omringd met fruitbomen. In het polderland is het een en al bedrijvigheid; er wordt geoogst, geploegd en nieuwe rijst aangeplant. Elk stukje grond wordt benut. Rond visvijvers en sloten groeien courgettes en pompoenen langs palen omhoog, in de bermen bloeien bonenplanten, en op elk erf scharrelen duiven, kippen, eenden, ganzen.

Alleen de cycloonschuilplaatsen die boven het landschap uitsteken, herinneren de bewoners voortdurend aan de gevaren van de oprukkende erosie. Het bezorgt de kolonisten slapeloze nachten. Ze weten maar al te goed hoe machtig en meedogenloos de Meghnarivier kan zijn. Zij eisen extra onderhoud, betere oeverbescherming, hogere dijken, meer drainagekanalen.

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2020/11/erosie-2-1-875x587.jpeg

De loop van de rivier verandert door erosie en dwingt boeren te verhuizen.

Maar dat lijkt niet altijd mogelijk, ook niet bij Caring Char. Het project daar is na zeven jaar alweer aan het instorten: de dijk is verzakten verzwolgen door het water – waardoor weten ingenieurs nog niet. “Groot herstelwerk is op dit moment niet mogelijk”, verklaart ingenieur Zulfiquer van CDSP. “Dat is te riskant, de stroming is te sterk.” Met een sjaal om zijn hoofd tegen de ochtendkou, staat de ingenieur aan de oever van de Meghnarivier op de meest westelijk punt van Caring Char.

De erosieschade loopt in de miljoenen. Over een jaar zal het hele gebied verdwenen zijn

De rivier lijkt wel een zee; de overkant is niet te zien, het wassende getij klotst tegen de aarden wal. Zulfiquer kijkt over de afgebrokkelde rand van de weg naar het water. Een paar honderd meter verderop steekt nog net een stuk van de sluis uit de rivier. Het is de tweede sluis die is weggespoeld. De ingenieur was bij de bouw betrokken, net als bij de aanleg van de vijf kilometer lange weg dwars over Caring Char waar nu nog één kilometer van over is. De erosieschade loopt in de miljoenen.

Zulfiquer: “Over een jaar is Caring Char verdwenen, het aangrenzende Noler Char mogelijk binnen tien jaar als de erosie zo doorgaat. We moeten eerst weten wat er speelt, waar die eroderende stroming vandaan komt.” Voorlopig komen er in elk gevalgeen nieuwe dijken of dammen. De oude dijk verder landinwaarts wordt de nieuwe verdedigingslinie.

Een derde minder land

“In de toekomst wordt het alleen maar erger”, voorspelt water- en klimaatexpert Ainun Nishat van het Centre for Climate Change and Environmental Research (C3ER) in Dhaka. Hij onderzoekt al jaren de effecten van klimaatverandering in Bangladesh. Tussen 1990 en2018 werd het land getroffen door 154 overstromingen, stormen en andere klimaatgerelateerde rampen, die tientallen miljoenen Bengalen troffen en miljarden euro schade aanrichtten. “Klimaatverandering is een feit, de aarde warmt op, de zeespiegel stijgt, het weer wordt onvoorspelbaar en steeds extremer.”

Bengalen hebben net als Nederlanders een hekel aan natte voeten

Bangladesh is uitermate kwetsbaar; de helft van het land ligt minder dan 12,5 meter boven zeeniveau, dat blijft stijgen. Het Intergouvernementele Panel for Climate Change (IPCC), een VN-orgaan dat de wetenschappelijke basis van klimaatverandering beoordeelt, voorziet dat Bangladesh zonder tegenmaatregelen in2100 een derde van de landoppervlakte voorgoed kwijt is. “Erosie is geen klimaatverandering, het is een natuurlijk proces, maar het wordt wel degelijk beïnvloed door veranderingen in het klimaat.”

Door een hogere zeespiegel en smeltende gletsjers stroomt er meer water door de rivieren. Zwaardere stormen zorgen ervoor dat die grotere hoeveelheid harder gaat stromen, met als gevolg erosie. Nishat heeft er alle begrip voor dat de bedreigde eilandbewoner dijkbescherming eisen. “Bengalen hebben net als Nederlanders een hekel aan natte voeten. Daarom zijn wij, net als jullie, gebieden gaan inpolderen en omdijken.”

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2020/11/erosie-3-875x587.jpeg

Kustbewoners breken hun huis af en slaan het landinwaarts op.

De eerste polders in Bangladesh dateren uit de jaren 60. Inmiddels staat de teller op 139 polders. In de kustgebieden zijn de leefomstandigheden van miljoenen Bengalen erdoor verbeterd en is de economische groei bevorderd, constateren onderzoekers in de vuistdikke rapporten van het Bangladesh Deltaplan 2100. Maar de polderontwikkeling creëert ook nieuwe problemen, omdat het de natuurlijke processen verstoort, waardoor afvoerkanalen dichtslibben en het water in de polders stagneert en de eilanden verzilten. Het polderconcept overboord zetten gaat de onderzoekers te ver, maar gezien de klimaatverandering is het evident dat het concept vernieuwd en aangepast moet worden. De sleutelvraag is hoe?

Zelf betalen

De natuur kan de mens een handje helpen, signaleert het Deltaplan. In een van de polders in Satkhira, in het zuidwestelijke kustgebied van Bangladesh, mag de rivier alweer een paar jaar haar gang gaan en de polder van een nieuwe vruchtbare sliblaag voorzien – en tegelijkertijd de afvoerkanalen schoonspoelen. Het klinkt goed, maar de aanpak stuit op praktische bezwaren. De boeren, die jarenlang hun land moeten afstaan, weten niet of en hoe ze gecompenseerd gaan worden, zeker als ze moeten migreren om elders werk te vinden.

Noakhali geeft CDSP het nieuwe land wat meer ruimte dooreen kleiner gebied in te polderen, zodat de natuur haar werk kan doen. Klimaatexpert Nishat betwijfelt of die aanpak werkt. “Vroeger was dat misschien mogelijk, maar nu is daarvoor in Bangladesh geenruimte meer. Er wonen al te veel mensen. Die willen geen voedselhulp, die eisen beter dijkonderhoud om zelf rijst te verbouwen.”

https://www.oneworld.nl/app/uploads/2020/11/erosie-hoofdbeeld-875x587.jpeg

Erosie van de Meghnarivier, bij de Bengalese stad Noahkali.

Bengaalse kustbewoners zijn vooral op zichzelf aangewezen. De mensen op het platteland, die direct slachtoffer zijn van klimaatgerelateerde rampen, investeren zelf het meeste geld in de rampenbestrijding, blijkt uit recent onderzoek van het International Institute for Environment and Development (IIED). De plattelandsbewoners geven bijna 2 miljard dollar per jaar uit aan preventieve maatregelen, zoals het ophogen, versterken of herstellen van huizen en oevers. Dat is twee keer zoveel als het Bengaalse overheidsbudget, en ruim twaalf keer het bedrag dat internationale organisaties aan hulpgelden geven voor het Bengaalse platteland. Lokale initiatieven kunnen maar mondjesmaat aanspraak maken op overheidsfinanciering.

Met al die rampen hier, kun je maar beter iets achter de hand hebben

“Experimenteren en uitproberen. Je aanpassen aan het klimaat leer je in de praktijk”, is het devies van de Bengaalse klimaatdeskundige Saleemul Huq. Hij is als wetenschapper lid van het IPCC. “Het hele kustgebied beschermen is op den duur een onmogelijke opgave”, zegt hij. “Men zal keuzes moeten maken en misschien hele gebieden moeten opgeven.” En dan gaat de voorkeur uit naar de grote steden in plaats van dorpen met landbouwgrond. Voorlopig pleit Huq voor tijdelijke bescherming. “Elk jaar dat de mensen langer kunnen profiteren van hun grond is meegenomen. Zo kunnen ze een buffer opbouwen en zich voorbereiden op de toekomst.”

Kolonisten weten wat hun te doen staat. Zij bereiden zich mentaal en financieel voor op een nieuwe toekomst elders. De een opent een winkel, een ander gaat kalkoenen vetmesten of koopt een brommer of landbouwmachines. Asob, die haar boerderij niet kwijt wil, legt alvast geld opzij om landinwaarts grond te kopen. “Met al die rampen hier, kun je maar beter iets achter de hand hebben.”

Dit artikel verscheen eerder in OneWorld Magazine.

Zijn ook verwoestende bosbranden het nieuwe normaal?

Dit zijn de zorgwekkende gevolgen van smeltende permafrost

Hilde Janssen

Het bericht Bangladesh leert Nederland omgaan met klimaatrampen verscheen eerst op OneWorld.

https://www.oneworld.nl/lezen/klimaat/bangladesh-leert-nederland-omgaan-met-klimaatrampen/