Oude Folklore in het Oudfries, deel 5
Door Arjan Sterken
De wereld staat in brand. Een paar maanden geleden
was dat nog letterlijk zo, toen Australië kampte met één van de
hevigste bosbranden sinds de opgetekende
geschiedenis. Eerder in 2020 dreigde de Derde Wereldoorlog, en vanaf
maart raast er een nieuwe pest over de wereld. Ondertussen dreigen
nieuwe economische recessies, en ook de klimaatproblematiek moeten we
niet vergeten. Dit plaagt het laaggelegen Nederland, waar ook het
vroegere gebied van het Grote Friesland weer opgeslokt kan worden
door die wilda witzinges sees flod,
zoals al zo vaak gebeurde in het verleden. Sterker nog, tegenwoordig
kampen vroegere koloniën van de Friezen met dit probleem: de
Noord-Duitse Waddeneilanden, die door de Friezen in de 7e
of 8e
eeuw gekolonialiseerd zijn (Bremmer 2009, p. 6), worden op
natuurlijke wijze 2,5 millimeter per jaar opgehoogd, terwijl de
zeespiegel van de zee met 4,5 millimeter per jaar stijgt (“Veertig
keer per jaar stroomt het water over de kwelder in de Duitse wadden,”
Volkskrant bijlage
Boeken & Wetenschap,
28 maart 2020). Het Grote Friesland is al in de 15e
eeuw verdwenen, maar nu nadert het einde ook voor hun nazaten.
De oude Friezen
waren echter niet zo bezig met het einde der tijden. Heel soms noemen
ze de zogenaamde ‘Jongste Dag’, of het Laatste Oordeel, waarop
Christus terugkomt om het Nieuwe Jeruzalem in te luiden en over ieder
mens te oordelen, zoals in het Rudolfsboek
(in Jus Municipale Frisonum) (Buma en
Ebel 1977, p. 376-377). Deze Jongste Dag is ook het onderwerp van één
tekst, de Vijftien Tekenen van de
Jongste Dag, alleen te vinden in het
Eerste Rustringer Handschrift (Buma en Ebel 1963, p. 90-95). Het is
geen unieke tekst: vergelijkbare teksten zijn vrij populair vanaf de
11e
eeuw in allerlei talen (Giliberto 2007, p. 129-130). De tekst wordt
als eerst gevonden in de Latijnse tekst Epistola
de die iudicii van Peter Damian in 1062
(p. 133), maar de ultieme oorsprong is onbekend (p. 132). De tekst
zelf geeft aan dat het van sint Hiëronymus (of Jeroen) afkomstig is,
maar een vergelijkbare tekst is niet gevonden in sint Jeroen’s
oeuvre (p. 135). De versie in het Eerste Rustringer Handschrift zelf
is terug te voeren op een Oudengelse homilie die valselijk wordt
toegeschreven aan sint Beda (p. 130).
De eerste vijf
tekenen van de eindtijd in deze tekst gaan over water, wat
begrijpelijk is als men bedenkt hoe het Grote Friesland met het water
leefde. Elk teken vindt plaats op één dag, en op de eerste dag
stijgt het water veertig vadem. Wat de precieze maat voor een vadem
is, is onduidelijk. In het zuiden van Europa vinden we afmetingen van
rond de 1,6 meter, en in het noorden vaker 1,8 meter. Deze muur van
water, die boua alle bergon uitkomt,
is dus iets van 64 of 72 meter hoog. Voor Friesland, Groningen, en
Ostfriesland is dat inderdaad wel hoog genoeg om alles te bedekken.
Alleen de Martinitoren in Groningen Stad komt daar bovenuit, maar
goed, Stad werd ook vaak niet echt meegerekend tot het Friese gebied.
En, wellicht tot opluchting van de meeste Groningers, zal het nieuwe
Forum wel helemaal onder water komen te staan. Helaas geldt dat ook
voor de Noord-Duitse Waddeneilanden, die nu wel met iets meer dan 4,5
millimeter zeespiegelstijging rekening moeten houden.
Op de tweede dag
daalt het water weer naar het normale niveau, maar niet voor lang. Op
de derde dag valt al het water weg. Of, beter gezegd, zo diep thet
se nen age bisia ne mi (dat het door
geen oog kan worden gezien). Dit is desastreus voor de vissen, die
zich op de vierde dag verzamelen en hun klaagzang schreien. Niemand
hoort dit (zoals ook mensen goed kunnen zijn in het negeren van
ecologische rampen), behalve God. Het is een beetje verwarrend hoe
dit nou precies werkt: zijn die vissen nou helemaal van de bodem van
de wereld naar boven geklommen, om daar hun klaagzang tot
dovemans-oren te
richten? Volgens Giliberto is dit een fout van de kopiist: in andere
versies van de tekst zinkt het water eerst uit zicht, en de volgende
dag herstelt het zich weer naar het normale niveau (2007, p.
137-138). Dit is veel logischer, ook als je meeneemt dat het water op
de vijfde dag in de hens vliegt, fon
asta there wralde to westa there wralde
(van het oosten van de wereld tot het westen van de wereld).
Goed, nu we het
water hebben gehad, wordt vervolgens het land geteisterd. Op de zesde
dag worden alle gewassen op aarde bedekt door een bloedachtige dauw.
Mocht het water je nog niet gealameerd hebben, dan hoop ik dat dit
toch zeker het teken is dat er iets vreemds aan de hand is. Hierna
wordt het niet veel beter. Op de zevende dag storten alle gebouwen
fon asta there wralde to westa there
wralde in, en op de achtste dag alle
bergen. Als dat nog niet genoeg schade is volgt op de negende dag de
grootste aardbeving die de wereld ooit heeft gekend. Wordt Groningen,
dat ooit tot het Grote Friesland behoorde, hierop al voorbereid? Hoe
het ook zij, deze vernietiging was noodzakelijk, want op de tiende
dag brengt God de wereld terug naar de status waarop deze geschapen
is. Wat dat precies betekent is mij niet helemaal duidelijk: is het
een woestenij van lege wateren waarover God met zijn geest zweeft,
zoals in Genesis 1:2?
Hoe dan ook, pas nu begint de mensheid in paniek te raken. Op grote
rampen reageert men kennelijk pas laat, net zoals op de Covid-19
pandemie. Op de elfde dag gebeurt wat men ook in elke apocalyptische
film ziet: de mensen keren zich tegen elkaar en verliezen door de
paniek hun taalgebruik. Gelukkig zijn we nog niet zo ver, hoewel
Trump’s praktisering van het taalvermogen misschien een voorloper
is van deze symptomen.
Veel tijd om
hierop te mediteren hebben we niet. Op de twaalfde dag worden alle
beenderen van de wereld op één plaats bijeengebracht, en op de
dertiende dag vallen dan ook nog eens alle sterren uit de hemel.
Gelukkig hoeven we niet lang te lijden in deze duistere, lege wereld,
want op de veertiende dag zullen we allemaal sterven, om daarna op te
staan met alle andere doden voor het Laatste Oordeel. Volgens
Giliberto worden in de Latijnse bronnen de twaalfde en dertiende dag
vaak omgedraaid: eerst vallen alle sterren uit de hemel, waarna alle
botten zich op één plek verzamelen (2007, p. 138). Ik vraag me af
of het niet logischer zou zijn geweest als de volgorde anders was
geweest: eerst vallen de sterren uit de hemel, waarna iedereen
sterft. Daarna worden alle botten op één plek verzameld
zodat de Heropstanding een soort festival wordt: iedereen bij elkaar
voor een laatste feest voordat Christus mith
alle sine anglon and mith alle sine heligon (met
al zijn engelen en al zijn heiligen) het Laatste Oordeel komt brengen
op de vijftiende en laatste dag. Op deze laatste dag zal de hele
wereld trillen alsa thet espene laf (als
populierenbladeren, vgl. als een
espenblad), die volgens legenden altijd
trillen omdat het hout van een populierenboom is gebruikt voor het
kruis waar Christus op gekruisigd is (Giliberto 2007, p. 148). Maar
goed, gezien de staat van de wereld op dit moment kunnen we dit alles
nog later dit jaar verwachten. Fijn dat we in elk geval weten wat ons
te wachten staat.
Referenties
Primaire
bronnen
Buma, Wybren Jan,
en Wilhelm Ebel,
vert. 1963. Das Rüstringer Recht.
Göttingen: Musterschmidt-verlag.
Buma, Wybren Jan,
en Wilhelm Ebel,
vert. 1977. Westerlauwerssches Recht I:
Jus Municipale Frisonum, Zweiter Teil.
Göttingen: Vandenhoeck und Ruprecht.
Secundaire
Literatuur
Arbouw, Ernst. 28
maart 2020. “Veertig keer per jaar stroomt het water over de
kwelder in de Duitse wadden.” Volkskrant bijlage
Boeken & Wetenschap, p. 22-25.
Bremmer, Rolf.
2009. An Introduction to Old Frisian:
History, Grammar, Reader, Glossary.
Philadelphia: John Benjamins Publishing Company.
Giliberto,
Concetta. 2007. ‘The Fifteen Signs of Doomsday of the First
Riustring Manuscript’. In Advances in
Old Frisian Philology, geredigeerd
door Rolf Bremmer, Stephen Laker, en
Oebele Vries, 129–52. Amsterdam: Rodopi.
https://www.neerlandistiek.nl/2020/05/de-vijftien-tekenen-van-de-eindtijd/