PERSBERICHT : Bergen koploper groene energie regio Alkmaar (Kies Lokaal)

Persbericht

19 augustus 2020

 

 

Bergen koploper groene energie regio Alkmaar

 

Het college van Bergen stemde op 18 augustus in met het concept van de Regionale energiestrategie (RES) voor de regio Noord-Holland Noord. In dit concept staan alle zoekgebieden en mogelijkheden voor grootschalige opwek van zonne- en windenergie in de deelregio Alkmaar, waar Bergen onderdeel van uitmaakt. Bergen maakt – mede ingegeven door de bosbranden en aardbevingen – een duidelijke keuze voor duurzame energie. Wel geeft het college de suggestie mee om de Hondsbossche Zeewering te ontzien als zoekgebied en in te zetten op windmolens langs de N9 en op zonneweides rond de dorpskernen. In september wordt de gemeenteraad gevraagd om een reactie te geven op de concept RES.

Lokale inbreng

Afgelopen jaar is er door professionals, overheden, inwoners, ondernemers en belangenverenigingen in onze regio samengewerkt aan de concept RES. Met elkaar is gekeken naar de ruimte en mogelijkheden voor de opwek van energie uit zon en wind. Naast regionale overleggen zijn er ook in elke gemeente zogenaamde ‘lokale ateliers’ georganiseerd. Tijdens het lokaal atelier in Bergen gaven de bijna 100 aanwezige inwoners de voorkeur aan windmolens langs de natuurlijke lijnen van het landschap, zoals een vaart of een weg. Zij wilden liever geen windmolens in de duinen.

 

“De mensen in Bergen snappen waarom”

Wethouder Klaas Valkering: “De inwoners van Bergen hebben met de hevige duinbranden van het afgelopen jaren aan den lijve ondervonden wat opwarming van de aarde en droogte met hun leefgebied doet. Bovendien voelde ze de grond in het verleden regelmatig trillen als gevolg van aardgaswinning. De noodzaak van de energietransitie is bij geen enkele gemeente in Noord-Holland harder binnengekomen dan in Bergen. Ook voor windmolens is plek in Bergen, hoewel het blijft zoeken naar geschikte locaties. Het lokaal atelier was wat dat betreft heel verhelderend: geen windmolens in de duinen, wel windmolens in lijnopstellingen. Dat wil zeggen, langs de natuurlijke lijnen van het landschap, zoals een vaart of een weg. Voor de gemeente Bergen komt het aanbod uit op 0,102 TWh. Dit is bijna de helft van het totaal bod van de BUCH-gemeenten en een aanzienlijk aandeel  van het bod van de regio Alkmaar.”

 

Besluit van het college

Het college geeft de raad de suggestie mee het zoekgebied voor windmolens langs de Hondsbossche Zeewering te schrappen en de daar geplande windmolens te plaatsen in het al bestaande zoekgebied langs het Noord Hollandskanaal richting Schagen. Daarnaast geeft het college aan meer ruimte te zien voor de opwek van zonne-energie rond de dorpskernen door inwonerscollectieven.

 

Wat is de volgende stap?

In september heeft de gemeenteraad tijd om wensen en bedenkingen mee te geven voor de uitwerking tot de RES 1.0. In de raadsvergadering van 24 september stelt de raad haar wensen en bedenkingen vast. Daarna worden de zoekgebieden uit de concept RES met inwoners, ondernemers, professionele partners en andere overheden verder uitgewerkt. Wie is de grondeigenaar? Wat zijn kansen en belemmeringen? Wie neemt het initiatief? Hoe kunnen de betrokkenen het beste samenwerken? Alle informatie wordt verwerkt in de definitieve RES 1.0 die op 1 juli 2021 wordt vastgesteld door de raad.

 

Meer lezen?

Op www.energieregionhn.nl/conceptres vindt u de concept RES. Vanaf bladzijde 128 begint de informatie over de Regio Alkmaar, waar Bergen onderdeel van uitmaakt. Ook staat hier meer informatie over het proces en de doelstellingen.

http://kieslokaal.nu/?p=2098

CO2-balans bij gebruik van biomassa als energiebron (Klimaatverandering blog)

Gastblog van Prof. Guido van der Werf

Biomassa is onze oudste bron van energie maar is geleidelijk vervangen door fossiele brandstoffen. De laatste decennia is er weer een opleving van het gebruik van biomassa, met als doel fossiele brandstoffen te vervangen door bronnen met een lagere netto CO2-uitstoot. Biomassa is een containerbegrip met veel verschillende toepassingen, maar in de maatschappelijke discussies gaat het vaak over meestook van pellets (samengeperste stukjes hout) in kolencentrales, en over biomassacentrales op pellets of houtchips voor de productie van warmte. Onlangs is vanuit het PBL een lijvig rapport verschenen onder leiding van Bart Strengers en Hans Elzenga over beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van alle vormen van biomassa. Het rapport staat uitgebreid stil bij de verschillende perspectieven die een rol spelen bij de beeldvorming. Zo maken sommige mensen zich zorgen over aantasting van natuur en biodiversiteit, of over de invloed van het verbranden van biomassa op luchtkwaliteit. Anderen betwijfelen of het wel bij kan dragen aan het behalen van klimaatdoelen. Dit blog gaat over dat laatste waarbij de nadruk op meestook ligt.

Introductie
Om een mening over meestook en over de gevolgen voor CO2-concentratie en biodiversiteit te vormen is het goed eerst een stap terug te nemen en na te denken over landgebruik en natuurlijke cycli. Laten we beginnen met natuurbranden.

Figuur 1. Oppervlakte dat jaarlijks verbrandt door bos- en graslandbranden, gemiddeld over 2001-2018. De rode kleuren geven de (bijna) jaarlijkse branden in savannegebieden aan, gele en blauwe kleuren zijn vaak in bosgebieden waar brand zorgt voor verjonging en regeneratie van het bos. Let op de logaritmische schaal. Bron: Van der Werf et al. (2017).

Ieder jaar verbrandt op mondiale schaal een oppervlakte gelijk aan de EU (ongeveer 450 miljoen hectare). Voor een groot deel is dit een natuurlijk proces. Hierbij gaat de in biomassa opgeslagen koolstof de lucht in als CO2 en zolang de vegetatie weer aangroeit na de brand wordt die koolstof ook weer opgenomen. Het is deel van een cyclus en beïnvloedt de CO2-concentratie dus niet structureel. De uitzondering daarop zijn de branden die gebruikt worden in het ontbossingproces, en de mogelijke toename van branden door o.a. klimaatverandering. Hierbij wordt de uitstoot maar voor een deel gecompenseerd door aangroei en hierdoor stijgt de CO2-concentratie in de atmosfeer.

Figuur 2. Oppervlakte van het land dat in gebruik was voor landbouw in 2001. Bron: Ramankutty et al. (2008).

Ieder jaar worden gewassen geoogst voor menselijke consumptie over een oppervlakte iets groter dan dat van het een-na-grootste land op aarde, Canada (ongeveer 1100 miljoen ha landbouw exclusief veeteelt, getallen deels afhankelijk van precieze definitie). Hiervan eet de wereldbevolking en een deel van de koolstof in de gewassen gaat dan ook via uitademing weer de lucht in en wordt in het volgende groeiseizoen weer opgenomen. Het is deel van een cyclus, net als de branden hierboven. Initieel zal er wellicht bos voor gekapt zijn dat niet meer terug is gekomen (ontbossing) en ook nu kan er nog bodemkoolstof verloren gaan.

Figuur 3. Percentage van het land dat in gebruik was voor veeteelt. Bron: Ramankutty et al. (2008).

Ieder jaar graast ons vee op een gebied ongeveer ter grootte van Noord- en Zuid-Amerika gecombineerd (ongeveer 4000 miljoen ha, ook dit getal is afhankelijk van definitie en dataset). Dit gebeurt veelal in gebieden die voorheen bos waren, ook nu nog kost expansie van de mondiale veestapel bos. Maar het overgrote deel van het oppervlak uit Figuur 3 is lang geleden ontbost of was eerder grasland; veeteelt op dat eerder ontboste deel heeft geen structurele invloed meer op de CO2-concentratie. Er zijn wel andere structurele emissies in de landbouw- en veeteeltsector. Naast de hierboven genoemde uitstoot uit bodems die van invloed is op de CO2-concentratie gaat het dan met name om methaanuitstoot door herkauwers en natte rijstbouw.

Figuur 4. Bruto afname van het percentage van het oppervlak dat bebost is over de 2001-2018 periode. Let op dat de kleurenschaal tot 50% loopt, niet tot 100% zoals in de vorige grafieken. Bron: Hansen et al. (2013) met jaarlijkse updates.

Ieder jaar gaat ongeveer 20 miljoen hectare bos verloren, een gebied vijf keer Nederland. Een deel daarvan is permanent, zoals aan de randen van de tropische bossen rond de evenaar. Dat noemen we ontbossing en heeft een scala aan oorzaken; houtkap voor hardhout, uitbreidingen van teelt van soja voor veevoer, weidegrond, en voor productie van pulp voor papier en palmolie, etc. Als je Figuur 1 en 4 met elkaar vergelijkt dan zie je ook dat er bruto bos verloren gaat door branden, met name in Canada en Siberië. Die bossen groeien normaal gesproken terug na de brand en dit zorgt voor een gezond ecosysteem. Het verlies van bos wordt in dit geval gecompenseerd door aangroei en netto is er geen afname.

Branden zie je relatief weinig in Scandinavië en de Baltische staten maar daar zie je wel bruto verlies van bos. Dit komt met name door bosbouw voor houtproducten variërend van hoogwaardige producten zoals kozijnen tot laagwaardige brandstof. Dit is net als de bosbranden deel van een cyclus zolang de bossen duurzaam beheerd worden. Dit is dus geen ontbossing. Het is inzichtelijk om zelf naar de data van Figuur 4 te kijken, dat kan met een mooie interface op deze site (aanrader!) Naast het jaar van ontbossing kan je ook naar de balans tussen verlies van bos zoals in Figuur 4 en naar hergroei kijken.

Houtige biomassa
Over houtige biomassa als (rest)product van bosbouw en voor gebruik als brandstof is de afgelopen tijd veel te doen. De verschillende bronnen van biomassa vertegenwoordigen ongeveer 60% van de Nederlandse duurzaam opgewekte energie. Die ratio zien we ook terug in omliggende landen. Meestook in kolencentrales is daar een vrij klein deel van maar zal de komende jaren wel toenemen.

Er is veel kritiek op het gebruik van houtige biomassa, met name houtpellets. In het kort de kritiekpunten:

  • Er gaat subsidie naar toe met mogelijke perverse prikkels tot gevolg, bijvoorbeeld een toename in oogstintensiteit.
  • Een beheerd bos heeft minder biodiversiteit dan een natuurlijk bos; zelfs dood hout op de grond vervult nuttige functies.
  • Het zorgt voor luchtvervuiling.
  • Op het moment van verbranden komt er meer CO2 in de atmosfeer dan door verbranding van kolen en gas. Dit is maar een half verhaal, daarover later meer.

Het is belangrijk deze punten te noemen. Maar het is net zo belangrijk die in context te plaatsen. Allereerst de subsidie. Vaak wordt het bedrag van 11,2 miljard genoemd voor meestook in kolencentrales, bijvoorbeeld door hoogleraar Moleculaire Genetica en voormalig minister Plasterk. Dat is echter het maximale bedrag voor alle vormen van biomassa, zie ook het blog van Jasper Vis. Subsidie voor meestook is met maximaal 3,6 miljard over een periode van 8 jaar nog steeds een groot bedrag.

Dat een natuurlijk bos meer natuurwaarde heeft dan een productiebos is duidelijk. Voor sommigen is bosbouw daarom een doorn in het oog. Hetzelfde geldt wellicht voor intensieve landbouw en veeteelt; we gebruiken land waar ook natuur had kunnen staan. Maar het is nu eenmaal een feit dat we een deel van de aarde gebruiken om voedsel en producten te maken, gelukkig maar zou ik zeggen. Er zit wel een interessante paradox; biodiversiteit en koolstofopslag in gebieden met bosbouw zijn hoger dan in de meeste landbouw- en veeteeltgebieden maar we hebben in het algemeen warmere gevoelens bij het zien van koeien die vredig in de wei staan te grazen dan bij een bos waar ieder jaar een stukje van geoogst wordt.

Biomassacentrales stoten ook meer fijnstof uit dan centrales die op kolen en gas draaien. Dat is met name het geval bij kleinere installaties, het verschil in uitstoot tussen een grote kolencentrale en een grote biomassacentrale is vrij klein. De klassieke vorm van biomassa verbranden – de open haard – is vanuit het perspectief van luchtvervuiling verreweg de slechtste optie, zeker ook omdat die vaak aan gaat als het koud is en er weinig menging is in de atmosfeer en vervuiling dus lang bij de grond blijft. De kleinere installaties die nu op veel plaatsen gebouwd worden zitten daar tussenin. Op het moment dat die niet strategisch geplaatst worden dan kan ik me goed voorstellen dat omwonenden daar bezwaar tegen maken.

Houtige biomassa en CO2
Als laatste, de hogere CO2-uitstoot. Hout heeft een relatief lage energiedichtheid. Met andere woorden, om 1 kWh elektriciteit te genereren levert hout meer CO2-uitstoot op dan kolen, en fors meer dan gas. Daarnaast kost het oogsten, transporteren en drogen van hout ook energie die meestal afkomstig is van fossiele brandstoffen met bijbehorende CO2-uitstoot, waar overigens wel strenge richtlijnen voor zijn. Uiteraard is dit soort bijkomende uitstoot voor winning en transport bij het gebruik van kolen en gas ook deels het geval. Maar in het algemeen ligt de indirecte uitstoot daar lager, hoewel met name de methaanuitstoot bij schaliegaswinning of transport via oudere gasleidingen (denk aan import uit Rusland) onzeker is maar fors kan zijn. Daarnaast is er bij biomassa een groter oppervlak nodig om een bepaalde hoeveelheid energie op te wekken dan bij zon en wind. Dit is gelijk ook de belangrijkste reden dat biomassa niet opgeschaald zal kunnen worden om onze hele energievoorziening te dekken; de hoeveelheid land die we hebben of hiervoor kunnen gebruiken is beperkt.

Figuur 5. Schematische weergave van het verschil in vastgelegde biomassa tussen een natuurlijk bos en bosbouw, in het laatste geval iedere 40 jaar oogst waarin alle biomassa uit het bosbouwgebied gehaald wordt.

Maar laten we even kijken naar de koolstofbalans in een bos. In Figuur 5 staat een typische grafiek van de hoeveelheid biomassa die een boom of stukje bos (plot) vast kan leggen. Bij een jong bos is dat vrij veel (de lijn loopt steil) en naarmate een bos ouder wordt zal dat minder worden. Niet omdat oude bomen geen CO2 meer vastleggen maar omdat de hoeveelheid verrotting ook langzaam toeneemt naarmate een bos ouder wordt en bomen omvallen. Bomen groeien niet tot in de hemel, er ontstaat langzaamaan een balans.

Bij bosbouw wordt de biomassa eens in de zoveel tijd uit het bos gehaald, in Figuur 5 iedere 40 jaar. Na 120 jaar en twee keer oogsten zit er minder koolstof opgeslagen in een bosbouwgebied dan in een natuurlijk bos. Zie het pijltje met ‘verschil in biomassa’ bijschrift. Uiteraard gaat dit puur over koolstof, een natuurlijk bos zal meer biodiversiteit herbergen.

Over die periode is er echter twee keer een nóg grotere hoeveelheid hout geoogst. Van dat geoogste hout kunnen producten gemaakt worden die lang meegaan en dus koolstof uit de atmosfeer houden. En het hout van mindere kwaliteit (dat dus nog steeds hele stammen kunnen zijn) zou in een centrale met Carbon Capture and Storage (CCS) verbrand kunnen worden, zogenaamde BECCS waar de BE voor bio-energy staat. Dat is een voorbeeld van het concept van negatieve emissies. Beide voorbeelden zorgen dus voor meer koolstofopslag dan een natuurlijk bos. Zeker als je beseft dat een natuurlijk bos eens in de zoveel tijd in brand zal staan en dus ook weer bij nul begint.

Een andere optie van het gebruik van hout, en terugkomend op het onderwerp van deze blog, is om alle biomassa te verstoken om energie en warmte op te wekken. In werkelijkheid zal er bijna altijd een combinatie van houtproducten en resthout uit het bos komen maar laten we even aannemen dat alle biomassa verstookt wordt. Dan is, net als in het geval van landbouw- en veeteelt, dit bos deel van een cyclus die netto geen CO2 toevoegt aan de atmosfeer. Dit is een vrij simpel concept maar het wordt vaak in twijfel getrokken, en dat zie je terug in hoe de media met dit onderwerp worstelen. Uiteraard is er wel uitstoot door het hele proces van oogst tot stook.

Figuur 6. Animatie van de leeftijd in een bos in een gebied waar iedere 40 jaar een deel van het bos geoogst wordt. De overgang van geel naar donkerblauw is het jaar van oogst.

Het is interessant om van Figuur 5 een ruimtelijk beeld te maken, dat is in Figuur 6 gedaan. De animatie laat zien hoe een landschap er uit ziet als er iedere 40 jaar houtoogst is in de verschillende vierkantjes (plot). Gemiddeld blijft het bos in het hele gebied van dezelfde leeftijd en houdt het dus ook ongeveer dezelfde hoeveelheid koolstof vast. Dit illustreert dat de leuzen ‘een boom verbranden gaat veel sneller dan een boom laten groeien’ weliswaar klopt voor een boom maar niet de dynamiek van een bos recht doet. Het bos is in balans en door alleen te kijken naar wat er op het moment van oogst of verbranden gebeurt mis je het grote plaatje. Het patroon dat ontstaat lijkt op wat de satellietdata laten zien in gebieden met bosbouw.

Media en politiek
De media heeft moeite met dit dossier. In het Parool lezen we de ene keer dat biomassa averechts werkt voor het klimaat en een paar maanden later dat het toch wat genuanceerder ligt. Idem voor het AD, de ene keer alleen de nadelen en de andere keer een gebalanceerd verhaal, met een van de experts op dit gebied, Martin Junginger. Voor degenen die tijd hebben is dit interview met hem door Remco de Boer absoluut aan te raden.

Biomassa heeft iets groens en er gaat subsidie naar toe, misschien niet geheel verrassend dat De Telegraaf vooral de nadelen benadrukt. Tegelijk is het mooi om te zien dat die krant ook zelf op onderzoek uitgaat en soms ook producenten van houtpellets aan het woord laat (11 juni 2020, gedrukte versie). In een van de uitgebreide artikelen over dit onderwerp komen ook wetenschappers uit Estland aan het woord, het land waar een fors deel van onze pellets vandaan komt. Daarin onder andere de zin: “In 2017 en 2018 verdween ruim 12 miljoen kubieke meter hout uit de Estlandse bossen. Voor duurzaam gebruik is volgens de wetenschappers 8,4 miljoen kuub het maximum.”

Dit is een opvallende zin die wegvalt in de algehele teneur van het artikel. Stel dat die wetenschappers gelijk hebben en stel dat er inderdaad 8,4 miljoen kuub gewonnen werd, zou dan de kritiek verstommen? Ik denk het niet want aan biomassa zitten nadelen en de publieke opinie is intussen anti-biomassa. Ook politieke partijen die eerst voorstander waren van biomassa worstelen hiermee, D66 kamerlid Sienot gaf de voorkeur voor gas over biomassa, bij Groen-Links zou het goed zijn als Klaver nog even in overleg gaat met Van der Lee die duidelijk op de hoogte is van de valkuilen in dit debat.

Biomassa en wetenschap
Misschien wel de belangrijkste reden dat het anti-biomassa sentiment zo groot is geworden is de suggestie dat een van de weinige voordelen van biomassa meestook, namelijk dat het tot een lagere CO2-uitstoot dan kolen of gas leidt, niet zou kloppen. In Nederland komt die boodschap vooral van Emeritus hoogleraar evolutionaire ecologie Louise Vet en Emeritus hoogleraar voedingsleer Martijn Katan. Zij weten de media goed te vinden en ook binnen de KNAW zijn zij een duidelijke anti-biomassa stem. Vaak is zo’n KNAW stempel een garantie dat het hier om de wetenschappelijke consensus gaat, maar in dit geval -en de literatuur en IPCC-rapporten over dit onderwerp kennend- durf ik dat te betwijfelen.

Ik durf zelfs de stelling wel aan dat zij ook geen consensus met zichzelf hebben. Een vaak aangehaald artikel waar Vet co-auteur van is, is een ‘Policy Commentary’ van de EASAC, de Europese overkoepelende organisatie van academies van wetenschappen. Dat artikel lijkt een beetje op het hierboven aangehaalde Telegraaf stuk in de zin van dat het overwegend negatief over biomassa schrijft maar tussen de regels door is er toch nuance. Zo staat er ook o.a.:

“The concept of carbon neutrality is both uncertain and highly time and context dependent.”

Dit is een belangrijke zin die aangeeft dat CO2-neutraliteit geen gegeven is maar voorwaarden behoeft. Die nuance komt helaas niet terug in uitspraken in de media, bijvoorbeeld:

“Biomassa is een heel slechte energiebron. Verbranding van hout levert weinig energie op, waardoor er netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas [ ]” zegt hoogleraar Louise Vet van de Wageningen Universiteit, die namens de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen in de milieugroep van EASAC zitting heeft.

Ik vind het zorgelijk als wetenschappers belangrijke nuances niet noemen. Een simpel voorbeeld van het gevolg daarvan is de interpretatie van het net verschenen rapport van de commissie Remkes over de stikstofproblematiek. Henri Bontenbal, werkzaam in de energiesector en iemand die nog rapporten doorleest voor hij een mening geeft, kwam daar het volgende tegen:

https://klimaatverandering.files.wordpress.com/2020/06/biomassa_werf_tweet_bontenbal.png?w=500

Het gaat om de zin “… gecertificeerde biomassa wordt ten onrechte als CO2-neutraal meegeteld.” met een verwijzing naar het EASAC-artikel. Dat doet geen recht aan de nuances in dat artikel en al helemaal niet aan de bredere literatuur. Hoewel dit maar een bijzinnetje is in het rapport dat over stikstof gaat is het voor mij toch moeilijk het rapport nog als neutraal te zien, iets dat enorm belangrijk is in een debat met veel belangen en gevoelens en voor het vertrouwen van de maatschappij in de wetenschap.

Samenvatting
In het voorwoord van het recente PBL-rapport over biomassa schreef PBL-directeur Hans Mommaas dat het onderwerp één van de indringende duurzaamheidsdilemma’s van dit moment behelst; “Wat heeft prioriteit: de instandhouding/stimulering van de mondiale biodiversiteit of de mondiale terugdringing van broeikasgassen?”.

Dat dilemma lijkt echter ondergesneeuwd te raken in de discussie over biomassa doordat het voordeel van biomassa vergeleken met fossiele brandstoffen (lagere netto CO2-uitstoot) in twijfel getrokken wordt. En zoals Paul Rosenmöller zo mooi zei naar aanleiding van de discussie over het sluiten van scholen afgelopen maart: “Als wetenschappers elkaar tegenspreken, verliezen bestuurders hun kompas”.

Met dit stuk heb ik proberen duidelijk te maken dat er veel haken en ogen aan biomassa meestook zitten, maar dat het ook mogelijkheden biedt die we moeten koesteren. Wie in de energietransitie alleen perfecte oplossingen wil accepteren houdt uiteindelijk geen enkele optie over. Over hoe CO2-neutraal biomassa nu werkelijk is kan je goed discussiëren, dat het bij naleving van duurzaamheidscriteria netto minder CO2 uitstoot dan kolen en waarschijnlijk gas is vrij zeker.

Terugkomend op het begin van dit stuk zijn er twee bijzondere observaties wat mij betreft. Aan de ene kant is er een sterke en doeltreffende anti-biomassa lobby vanuit een kleine groep wetenschappers geweest, waarvan sommigen ook sterk tegen kernenergie gekant zijn. Zonder beide opties is het een flinke klus om onze CO2-uitstoot naar beneden te krijgen zonder de betrouwbaarheid van ons energiesysteem te veel op de proef te stellen. Aan de andere kant zien we een sterke anti-biomassa lobby bij een aantal kranten maar waarschijnlijk het sterkst bij De Telegraaf waarbij de nadruk ligt op ecologische schade. Die verontwaardiging vind ik moeilijk te rijmen met de berichtgeving op andere ecologische onderwerpen zoals het stikstofdebat.

Epiloog
Persoonlijk ben ik voor- noch tegenstander van biomassa. Ik ben vooral voor een efficiënte energietransitie gebaseerd op feiten en een eerlijke evaluatie van onzekerheden en onbekende factoren daarin. Keuzes zullen door de politiek gemaakt moeten worden. Wind en zon worden goedkoper en de capaciteitsfactor daarvan stijgt, vooral met verdergaande uitbreiding wind op zee. Daarnaast kampen deze bronnen na installatie niet met terugkerende uitstoot voor o.a. oogsten en drogen zoals bij biobrandstoffen het geval kan zijn.

Voor zover dat niet al nu het geval is zullen deze factoren meestook van biomassa op termijn uit de markt drukken, zeker als de subsidie vervalt. Andere vormen van biomassa kunnen nodig blijven aangezien biomassa opgeslagen kan worden en daarmee hiaten in zon en wind kan opvangen, omdat het negatieve emissies mogelijk maakt, omdat het een grondstof is en omdat geavanceerde biobrandstoffen voorlopig nodig kunnen zijn voor lucht- en zeevaart.

De harde lobby tegen biomassa kan op twee manieren slecht uitpakken. Allereerst als biomassa als base-load sneller afgebouwd wordt dan zon, wind, en kernenergie sneller opgeschaald kunnen worden dan al gepland. Dat zou tot hogere CO2-concentraties leiden. Ten tweede als biomassa zo’n slechte naam krijgt dat er door de maatschappij niet meer constructief mee omgegaan kan worden, een situatie die wellicht op die van kernenergie lijkt.

Guido van der Werf is universiteitshoogleraar aan de Vrije Universiteit, zijn onderzoek richt zich op de wisselwerking tussen het klimaatsysteem en de mondiale koolstofcyclus.

https://klimaatveranda.nl/2020/06/12/co2-balans-bij-gebruik-van-biomassa-als-energiebron/

Het echte probleem van klimaatverandering is de traagheid ervan (Vrij Nederland)

Australië brandt, Antarctica smelt: het klimaat begint te borrelen. Maar het kookt nog niet. Terwijl we het gas toch al een tijdje geleden hebben opengedraaid. Dus kan de mondiale uitstoot ook in 2020 nog wel wat verder omhoog, concluderen we onbewust.

Willen we het klimaatprobleem oplossen, dan moeten we een radicaal andere tactiek overwegen: versnellen in plaats van vertragen. Laat koeien lekker methaan boeren en sloop het roetfilter maar weer van je uitlaat af. Want zulke kortetermijnoplossingen maskeren de onderliggende opwarming door CO2, die daardoor op lange termijn hoger zal uitpakken.

De belangrijkste reden dat wij zo’n moeite hebben klimaatverandering te stoppen, is dat het proces ontzettend traag verloopt. Daardoor vergeten we wat normaal is, blijft de causaliteit onhelder en ontbreekt zicht op wat de toekomstscenario’s feitelijk inhouden. Juist daarom hebben we zo’n probleem: de trage versnelling die stapje voor stapje wel degelijk optreedt, is op een gegeven moment niet meer te stoppen. Tijd dus dat we deze klimaattraagheid beter leren snappen.

Een veelgebruikte klimaatanalogie hanteert het volgende keukenrecept: pak een grote pan, voeg vijf liter koud kraanwater en vijf levende groene kikkers toe. Zet de pan vervolgens zonder deksel op een laag vuurtje. Twintig minuten wachten tot het kookt en kluif smakelijk: kikkerbilletjes, recht van het bot. Maar kikkers blijken, anders dan het hardnekkige volksgeloof wil, wel degelijk uit een pan met langzaam opwarmend water weg te springen en zich zo tijdig te redden van een wisse dood.

De menselijke intelligentie werkt net iets anders: decennia klimaatonderzoek ten spijt, blijft de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen nog onverminderd hoog. We bewandelen daarmee nog steeds een pad dat leidt naar 3 tot 4 graden opwarming in deze eeuw en mogelijk nog meer daarna.

Vóór we dergelijke temperaturen daadwerkelijk kunnen meten, leidt dit pad voorbij punten waarop het terugdraaien van het gas eigenlijk geen effect meer heeft. Hoe komt dat? En wanneer passeren we dan het punt-van-geen-terugkeer?

https://www.vn.nl/wp-content/uploads/sites/3/2020/03/VRIJ-NEDERLAND-SLAKKEN0539-640x853.jpg

Onherstelbare schade

Klimaattraagheid is te vergelijken met een supertanker die op vol vermogen de koers 180 graden wil verleggen. Hoe harder je rechtdoor vaart en hoe dichter je de wal nadert, hoe lastiger het wordt om onherstelbare schade te voorkomen.

Zo zijn we al een hele rits stations gepasseerd. Het zee-ijs van de Noordpool is eigenlijk al niet meer te redden met emissiereducties, en dat geldt inmiddels ook voor de meeste tropische koraalriffen. Ze bestaan nog, we kunnen er nog naartoe varen of vliegen, maar we zullen ze in onze levens alleen nog maar verder zien wegkwijnen.

De lange levensduur van CO2 is één ingrediënt van klimaattraagheid.

Hoe hoger de uitstoot, hoe groter de schaal van deze destructie – maar sommige dingen kunnen we nú al niet meer voorkomen. De belangrijkste reden is dat CO2, het voornaamste ‘klimaatforcerende broeikasgas’, ontzettend lang in de atmosfeer blijft. Veel langer dan je je realiseert tijdens de aankoop van je vliegticket naar Bali: deels duizenden jaren.

Verviervoudiging vliegverkeer

De lange levensduur van CO2 is één ingrediënt van klimaattraagheid. Daar komt nog een hele rits vertragende factoren bovenop. Sommige, zoals ijskappen, oceanen en bossen, zijn eigen aan de aarde. Andere vertragende factoren, zoals de nieuwbouw van kolencentrales en pijpleidingen – fossiele infrastructuur die decennia aan toekomstige uitstoot vastlegt en bekend staat als carbon lock-in – zijn eigen aan de mens en onze samenleving.

Die lock-in komt in vele vormen, hard en zacht. De uitbreiding van vliegvelden die de geplande verviervoudiging van het wereldwijde vliegverkeer tussen 2020 en 2050 mogelijk moet maken. De sluwe sabotagetrucjes waarmee steenkool- en olie-exporterende landen voorkomen dat er een effectief VN-klimaatverdrag komt. De verkiezing van een nieuwe generatie struisvogelpolitici. Stapje voor stapje stellen we de noodzakelijke energietransitie zo al decennia uit, met gevolgen voor millennia.

Tegelijkertijd blijft een volwassen gesprek over de voortzettende (scheef)groei van de wereldbevolking onmogelijk en stijgt het wantrouwen tussen wereldmachten, met de nooit aflatende dreiging van oorlog. Daardoor slagen we er niet in om samen te werken, als mensheid. Samenwerking vereist vertrouwen – in een gedeeld belang. Overleven, bijvoorbeeld.

In december 2015 heerste die sfeer in Parijs. Maar ook als de behoefte tot vrede en klimaatsamenwerking weer terugkeert en klimaatontkenning plots definitief uit de mode raakt, ook dan staan we voor een aantal onplezierige verrassingen: Oceanic thermal inertia, Earth system sensitivity en nog een paar welluidende termen voor behoorlijk onpraktische eigenschappen van ons fysische klimaatsysteem. De wisselwerkingen tussen de oceanen en de atmosfeer vormen belangrijke schakels in het complexe geheel van klimaattraagheid.

Journalisten doen soms hun best om één van deze schakels uit te lichten, maar trekken dan vaak onbedoeld een aantal andere weer uit verband. Zo bestaat er een heel gelukkig misverstand over ‘opwarming in de pijplijn’. Dat is de vermeend onvermijdelijke opwarming die de wereld nog tegoed heeft als we van vandaag op morgen de menselijke uitstoot naar nul zouden draaien.

https://www.vn.nl/wp-content/uploads/sites/3/2020/03/VRIJ-NEDERLAND-SLAKKEN0616-640x853.jpg

Een gangbare interpretatie van die onvermijdelijke opwarming stoelt op een studie uit 2005 van de beroemde Amerikaanse klimatoloog James Hansen in Science. Die biedt een belangrijk inzicht, maar dat wordt meestal verkeerd geïnterpreteerd.

Klimaatwetenschap biedt voor wie het horen wil ook wel eens goed nieuws.

Ongeveer als volgt: ‘Door vertraagde opwarming van de oceanen is de opwarming die wij nu waarnemen in de atmosfeer het gevolg van onze uitstoot tot pakweg veertig jaar geleden. Als we morgen stoppen met uitstoten, hebben we dus nog veertig jaar aan opwarming in de pijplijn tegoed. En aangezien de menselijke CO2-uitstoot tussen 1980 en 2020 bijna is verdubbeld, betekent dit dat de waargenomen opwarming eveneens nog bijna zal verdubbelen, ook als wij vanaf morgen geen grammetje CO2 meer toevoegen.’ Die mooie VN-doelen van beperking van de opwarming tot anderhalf of 2 graden kunnen we inmiddels dus wel vergeten.

Nou, klimaatwetenschap biedt voor wie het horen wil ook wel eens goed nieuws. Het bovenstaande is een onjuiste gevolgtrekking en daarmee een overdrijving.

James Hansen benoemde met zijn studie één schakel: de ‘thermische traagheid’ van de oceanen en de atmosfeer, op een tijdschaal van decennia. In die studie legt hij het zelf als volgt uit: het klimaatsysteem van de aarde heeft een grote thermische traagheid. Deze vertraging hangt af van twee dingen: het temperatuureffect van CO2 in de atmosfeer (‘klimaatgevoeligheid’) – en de snelheid waarmee het oppervlaktewater in de oceanen mengt met de diepzee.

Als de klimaatgevoeligheid laag is, is de traagheid in de orde van een decennium; als deze hoog is, meer dan een eeuw. Op basis van zijn eigen inschattingen van klimaatgevoeligheid concludeerde Hansen in 2005 dat het 25 tot 50 jaar duurt voor de temperatuur in de atmosfeer 60 procent van z’n nieuwe, hogere evenwichtswaarde zou hebben bereikt.

Als de klimaatforcering vanaf 2005 niet meer toenam, zouden we volgens Hansens onderzoeksgroep nog ongeveer 0,6 graden opwarming te goed hebben. Inderdaad bijna die verdubbeling, want de aarde was in 2005 ‘nog maar’ 0,8 graden warmer (inmiddels 1,1).

Als je er schuin doorheen leest, kun je hier de ingrediënten vinden voor de verkeerde interpretatie: 25 tot 50 is uitgemiddeld tot ‘40 jaar vertraging’ – en van 0,8 naar 1,4 graden als ‘bijna een verdubbeling’ van de opwarming. Maar er klopt ongeveer niks van.

Zo is genegeerd dat het om slechts 60 procent van de uiteindelijke opwarming gaat – de werkelijke na-ijling heeft een ontzettend lange staart. Dus zit er ook nog aanzienlijk méér ‘opwarming in de pijplijn’ – een term die Hansen ook zelf gebruikt. Maar is dat onvermijdelijke opwarming? Nee. Zoals vaker verwarren we ‘klimaatforcering’ met uitstoot.

https://www.vn.nl/wp-content/uploads/sites/3/2020/03/VRIJ-NEDERLAND-SLAKKEN0508-640x853.jpg

Het goede nieuws kwam dan ook niet van Hansen, maar van collega-klimatologen Damon Matthews (Concordia-universiteit) en Susan Solomon (Massachusetts Institute of Technology), die in 2013 eveneens in Science een ander belangrijk puzzelstuk toevoegden aan het verhaal: de koolstoftraagheid van diezelfde oceanen. Matthews en Solomon stelden zich in tegenstelling tot Hansen concreet de vraag: wat doet het klimaat als we een (volkomen hypothetische) noodstop maken en vanaf morgen niks meer uitstoten?

Nou, diezelfde oceanen die zo veel broeikaswarmte opnemen, lossen óók heel veel CO2 op in hun water – ongeveer een derde van onze uitstoot. Hoe verandert dat proces als wij morgen een honderd procent emissiereductie realiseren? Dan gaan de oceanen nog een tijdje door met CO2 oplossen. Enkele decennia. Dus daalt dan ook de CO2-concentratie in de atmosfeer. Ongeveer 20 ppm in veertig jaar, vertelt Matthews.

De concentratie broeikasgassen is de motor van de klimaatverandering en bepaalt hoeveel extra warmte er elke dag wordt vastgehouden in de atmosfeer.

Deze onderzoekers concluderen dat op de betrekkelijk korte termijn van decennia de koolstoftraagheid en de thermische traagheid van de oceanen elkaar bijna uitbalanceren. Fantastisch nieuws: als we morgen volledig stoppen met uitstoten, krijgen we maar een heel klein beetje extra opwarming. De titel van hun studie luidt dan ook ‘Irreversible Does Not Mean Unavoidable’.

Motor van de klimaatverandering

En toch is dat niet het einde van het verhaal van klimaattraagheid. De studie van Hansen en vele andere studies erna vertellen ons iets anders. Klimaatforcering staat voor de CO2-concentratie, niet de uitstoot. Als we vanaf vandaag op morgen de concentratie niet verder laten stijgen (wat mogelijk is als we de mondiale CO2-uitstoot met grofweg driekwart terugschroeven) dán krijgen we de komende 25 tot 50 jaar nog zo’n 60 procent van de waargenomen opwarming erbovenop.

Om het even door te rekenen: we zitten anno 2020 op 1,1 graden en een CO2-concentratie van 414 ppm. Als we die concentratie geen pie-pie-emmetje meer laten stijgen, gaat de opwarming deze eeuw nog door naar ongeveer 1,8 graden.

Maar voor we deze cijfers ook weer gaan doorvertellen alsof het klimaatconstanten zijn, kunnen we beter de onderliggende logica snappen. De concentratie broeikasgassen is de motor van de klimaatverandering en bepaalt hoeveel extra warmte er elke dag wordt vastgehouden in de atmosfeer. Van deze extra warmte lekt momenteel een reusachtige hoeveelheid de oceanen in. Dat is enerzijds omdat water goed warmte geleidt, en anderzijds omdat de oceanen een enorme massa hebben: ze wegen bij elkaar ruim 250 keer zo veel als de atmosfeer (die een veel groter volume heeft). De belangrijkste reden is dat de oceanen en atmosfeer continu een temperatuurevenwicht nastreven.

https://www.vn.nl/wp-content/uploads/sites/3/2020/03/VRIJ-NEDERLAND-SLAKKEN1116-640x853.jpg

Hoeveel warmte gaat er dan in de oceanen? Zie mijn vorige artikel voor VN over de ‘Golfstroom’. Dan kun je uitrekenen dat er niet 250 keer zo veel warmte in de oceanen gaat, maar ‘slechts’ 40 keer zo veel als in de opwarming van de ijle atmosfeer. En dús loopt de oceaanopwarming continu achter de feiten aan – maar kan die achterstand niet inhalen, omdat wij ondertussen ook de CO2-concentratie steeds verder opvoeren.

Lees ook De warmteregelaar van de aarde zwakt af. En dat kan ons idee van de klimaatverandering op z'n kop zetten 8 februari 2020

Als de CO2-concentratie nou constant blijft op het huidige niveau, krijgen de oceanen eindelijk de kans om een nieuw temperatuurevenwicht te vormen met de atmosfeer. Gedurende dat inhaalproces neemt het aandeel van de broeikaswarmte die de oceanen opnemen uit de atmosfeer beetje bij beetje af, terwijl de atmosferische motor achter de broeikaswarmte (de klimaatforcering) even sterk blijft.

Als we deze eeuw nog even flink blijven uitstoten, wordt een volledige afsmelting van de Groenlandse ijskap onvermijdelijk.

Gevolg: als de CO2-concentratie op de huidige waarde stabiliseert, blijft er steeds meer broeikaswarmte hangen in de atmosfeer zelf, die dan dus langzaam steeds verder zal opwarmen. Dát is Hansens ‘opwarming in de pijplijn’ – een begrip dat we hierna maar niet meer moeten gebruiken.

Na-ijling

De nu waargenomen temperatuur op aarde hoort niet bij de huidige CO2-concentratie. Daar hoort uiteindelijk een véél hogere temperatuur bij, omdat de opwarming nog duizenden jaren naijlt. Dat is het gevolg van Earth System Sensitivity: de uiteindelijke klimaatrespons van het hele systeem aarde. Dat bestaat niet alleen uit atmosfeer en oceaan, maar ook uit begroeide landmassa’s en belangrijk: ijskappen.

Gemiddeld gezien wordt de aarde donkerder van kleur door de klimaatverandering, waardoor meer zonlicht wordt geabsorbeerd en de opwarming verder wordt versterkt. Dat gebeurt op korte termijn – het wegsmelten van het zee-ijs van de Noordpool, de afname van sneeuwbedekking in de lente op het noordelijk halfrond – maar gaat ook door op zeer lange termijn. Als we deze eeuw nog even flink blijven uitstoten, wordt een volledige afsmelting van de Groenlandse ijskap onvermijdelijk. Dat leidt niet alleen tot gemiddeld zeven meter zeespiegelstijging, maar gaat ook ten koste van een groot met sneeuw en ijs bedekt oppervlak dat nu nog als een reusachtige spiegel zonlicht reflecteert – en dus koelend werkt.

In tegenstelling tot de snelle wegsmelting van sneeuw op land en drijvend ijs op de oceanen, duurt deze afsmelting millennia. En dus hebben we onder de huidige CO2-concentratie ook duizenden jaren na vandaag nog na-ijling van de opwarming.

Dit is een van de vele mechanismen die het complexe geheel van de Earth System Sensitivity bepalen. Omdat het moeilijk is dat geheel van klimaatreacties van onze planeet te modelleren, is een aanvulling vanuit paleoklimatologisch onderzoek onontbeerlijk. De laatste keer dat de CO2-concentratie langdurig rond de 400 ppm lag, was in het midden van het Plioceen, ruim 3 miljoen jaar geleden.

Dat is nog steeds een aarde die in geologisch opzicht behoorlijk lijkt op onze huidige planeet. De temperatuur was 1 tot 2 graden hoger dan nu (2 tot 3 graden boven pre-industrieel) – en de zeespiegels zo’n 25 meter, omdat de temperatuurstijging rond de polen fors werd uitvergroot.

Wat we nu zien bij de ijskappen is een reactie op de opwarming die decennia eerder begon.

Paleoklimatoloog Gavin Foster van de Universiteit van Southampton licht het toe: ‘Ja, er bestaat thermische klimaattraagheid. Daar zien we deze eeuw zo’n 60 procent van – de rest komt daarna. IJskappen zijn trage klimaatterugkoppelingen en zijn samen met vegetatieveranderingen de mogelijke oorzaak van de rest van de verhoogde temperaturen van het Plioceener.’ Maar, zegt Foster, ‘mensen schijnen één ding te vergeten: de wereld gaat door na het jaar 2100. En dat zal de opwarming ook doen.’

Professor Julie Brigham-Grette van de Universiteit van Massachusetts is een expert in het klimaat van het Plioceen en mailt het volgende: ‘Ik ben het eens met Hansen dat als we de CO2-concentratie niet verder zouden laten stijgen, we nog vastzitten aan verdere stijging van de temperatuur.

Maar belangrijker: we krijgen ook dan nog veel meer zeespiegelstijging. IJskappen hebben een zeer lange reactietijd. Wat we nu zien bij de ijskappen is een reactie op de opwarming die decennia eerder begon. De gletsjers zijn totaal niet in evenwicht met de huidige situatie en zullen tot ver in de toekomst een inhaalslag maken.’

Brigham-Grette voegt een belangrijk punt toe: klimaattraagheid gaat niet alleen om temperatuur, maar ook om alle gevolgen van die temperatuurstijging. En die gevolgen brengen elk weer hun kleine schakeltjes van vertraging. Zo bestaat er ook ecologische klimaattraagheid: bossen en andere ecosystemen die niet kunnen voortbestaan onder hogere temperaturen en stapje voor stapje steeds verder degraderen.

Soorten die steeds verder achteruitgaan in aantallen, tot ze uitsterven, wat weer leidt tot het uitsterven van afhankelijke soorten. Als de temperatuurreactie duizenden jaren duurt, dan is de uiteindelijke omvang van de ‘definitieve’ gevolgen van die klimaatverandering nóg weer later zichtbaar.

Verstoringen van de biosfeer

Zo kun je makkelijk misleid worden. Het is op aarde nu ruim één graad warmer dan het pre-industriële klimaat. We denken dat we de opwarming nog kunnen begrenzen tot 2 graden. We denken onbewust ook dat 2 graden een verdubbeling van de huidige gevolgen betekent.

We hypen de klimaateffecten die we nu kunnen waarnemen: een bosbrand hier, een droogte daar, en o, o, wat waren er toch veel muggen het afgelopen jaar. Maar het staat in geen verhouding tot de omvang van de uiteindelijk gevolgen – het eindpunt van een cascadische reactie.

Daar moeten we nog bij meewegen dat de CO2-concentratie niet op de huidige waarde blijft steken, maar dat we die nog elk jaar verder opvoeren. Elke tien jaar 25 ppm erbij. Dat brengt een andere paleovergelijking in zicht: het Mioceen, 15 miljoen jaar geleden, de laatste keer dat het aardse klimaat rond de 500 ppm schommelde. Toen was het nog warmer en stonden de zeespiegels nog hoger.

Zulke paleoklimaatveranderingen laten nog een vervelende eigenschap van het klimaatsysteem zien: temperatuur reageert niet alleen op CO2, maar ook andersom. Dat brengt ons tot slot op positieve terugkoppelingen in de koolstofkringloop. Als de temperatuurstijging voorbij bepaalde drempelwaarden gaat, geeft dat ook grote verstoringen van de biosfeer, waardoor de koolstofopname afneemt en de uitstoot van bossen, toendra en diepzee kan toenemen.

Deze mechanismen bewaren we voor een volgend artikel. We moeten namelijk naar een conclusie toe: CO2 is een sluipmoordenaar. Een broeikasgas met een zeer lange atmosferische leefduur die klimaatveranderingen op een tijdschaal van millennia in gang zet. Het wordt steeds onzekerder of we een autonome stijging van die CO2-concentratie nog kunnen stoppen, maar zelfs als we het op het huidige niveau houden, krijgen we er op zeer lange termijn nog een of twee graden bovenop, en sowieso een veelvoud van de nu waarneembare gevolgen.

En de realiteit is dat we de concentratie CO2 nog verder opvoeren, waardoor we deze eeuw 3 tot 4 graden opwarming krijgen en nog veel meer extra opwarming over het hek van de volgende eeuwwisseling dumpen. En dus moeten we gaan erkennen dat het klimaatprobleem een probleem voor de zeer lange termijn is – een onleefbare planeet voor de generaties ná ons – en dat we ons juist daarom ook gedragen als een stel spreekwoordelijke kikkers in een comfortabel lauwwarm badje.

https://www.vn.nl/wp-content/uploads/sites/3/2020/03/VRIJ-NEDERLAND-SLAKKEN0952-1-640x853.jpg

Met dank aan Slow Escargot in Nieuwaal
Laaghangend klimaatfruit

We zouden zelfs kunnen zeggen dat het echte probleem niet de opwarming is, maar de klimaattraagheid. Die maakt dat we de echte gevolgen niet ervaren, en dus ook niet handelen. En als we eenmaal handelen naar de gevolgen die we met eigen ogen beginnen te zien, zijn we feitelijk te laat omdat de CO2-concentratie dan al gevaarlijke hoogtes heeft bereikt en niet meer valt terug te brengen.

Vanuit die benadering zou een andere tactiek ook passen: niet de opwarming bevechten, maar de traagheid zelf. Dat doen we al. Maar we doen het bewust in de verkeerde richting. Hoe? Door in te zetten op laaghangend klimaatfruit: het terugdringen van methaanemissies, industriële lachgasuitstoot, het installeren van roetfilters en tal van andere kleine maatregeltjes die op korte termijn een beetje opwarming voorkomen – beleid dat er vooral op gericht is om onze fossiele energiestructuur zo lang mogelijk in stand te houden, de enige echte bron die vanuit diepe aardlagen extra (lees: fossiele) koolstof toevoegt aan onze atmosferische koolstofkringloop – en dat in de vorm van het hardnekkigste broeikasgas van allemaal: CO2.

Om dat te snappen, moeten we nog heel even terug naar de bron van alle kettingreacties: de stijgende concentratie broeikasgassen in de atmosfeer, of beter gezegd: de stijgende concentratie van ‘klimaatforcerende stoffen’.

Want het gaat niet alleen om broeikasgassen, maar ook om zwevende aerosolen uit schoorstenen en uitlaten: roet, zwaveloxiden, fijnstof. Die reflecteren, dimmen en absorberen zonlicht en hebben daarmee, net als broeikasgassen, óók een direct temperatuureffect.

Deze klimaatforcerende menselijke afvalproducten beïnvloeden allemaal een ander deel van de energiebalans van de aarde en hebben heel verschillende atmosferische levensduren. Sommige fluorgassen blijven lang in de atmosfeer, maar dat zijn er gelukkig maar heel weinig. Lachgas is ook een hardnekkige klant, die na uitstoot iets meer dan een eeuw in de atmosfeer meedraait.

Van methaan zeggen mensen wel eens dat het als broeikasgas 84 keer zo krachtig is als CO2, maar dat is alleen op korte termijn: de opwarming twintig jaar na de emissies. Het methaanmolecuul zelf is dan al weer weg, het reageert gemiddeld binnen twaalf jaar met twee zuurstofmoleculen en wordt dan CO2 (en water). Methaan geeft dus eigenlijk een extra pulsje aan de opwarming, voor het weer vervliegt.

Het meest extreme voorbeeld is roet. Zwevende donkere deeltjes die enorm veel zonnewarmte vastleggen, maar vaak binnen een paar dagen alweer naar het aardoppervlak zijn teruggedwarreld. Een ideaal middel om klimaattraagheid te verkleinen dus! Helaas (als het er om gaat klimaattraagheid te verkleinen) neemt de roetuitstoot in het Westen alleen maar af. In de negentiende eeuw gaven we onze steden, longen en schoorsteenvegers nog dezelfde gezellige grauwe kleur – maar toen kwamen die vermaledijde milieugekkies met hun oproepen voor schone lucht.

Gevolg: we hoeven minder vaak de ramen te lappen en hebben met onze filters en katalysatoren onbewust ook een of twee tienden van een graad extra (snelle) opwarming voorkomen. Andere aerosolen, zoals lichtgekleurde zwavelverbindingen, werken in omgekeerde richting: die koelen het klimaat juist op korte termijn – en vergroten zo de klimaattraagheid. Het is een ingewikkelde mix.

Overleven op de lange termijn

CO2 is in dit geheel de sluipmoordenaar op de achtergrond. Het is een zwakker broeikasgas, maar er is veel meer van – en het blijft ook nog eens véél langer in de lucht. CO2 is maximaal geoxideerd, en dus in de lucht chemisch uitgereageerd. De oceanen nemen er op dit moment weliswaar een flinke slok van op – zo’n 30 procent van onze CO2-emissies lost in water op tot koolzuur – maar dat is zoals Matthews en Solomon hierboven probeerden uit te leggen een dynamische en daarmee instabiele situatie: het wordt er ook zo weer uit geboerd.

De enige manier waarop CO2 echt uit de onderling verbonden atmosfeer en oceanen kan, is via fotosynthese door planten, de vorming van calciumcarbonaten door oceaanleven of door uitermate trage chemische verwering van bepaalde gesteenten. Nou hebben die processen bij elkaar een enorm potentieel – maar geen ruimte over: zowel de biologische koolstofkringloop als de geologische koolstofkringloop zijn van nature (per definitie) grotendeels in evenwicht.

Dat houdt in dat de natuur zelf evenveel CO2 opneemt als het weer uitstoot, en ook dat de geologische binding van CO2 ongeveer in evenwicht is met geologische emissies (erosie van gesteente, vulkanisme). CO2 heeft daarmee geen officiële halfwaardetijd of een ander heldere maat voor de levensduur.

Als je naar Bali vliegt, kan het zijn dat een deel van je CO2-uitstoot nog hetzelfde jaar door een verdwaald levenslustig bos wordt opgenomen. Maar die opname gaat dan ten koste van andere CO2-moleculen elders in de atmosfeer. Een deel van de CO2 van jouw vliegretour is over duizend jaar nog in de atmosfeer – ook al zijn het niet dezelfde moleculen.

Het is de vraag wat we willen: comfort op korte termijn, of overleven op de lange termijn. Als dat eerste het antwoord is, dan moeten we vooral luisteren naar mensen die zeggen dat we methaanlekkages in de gaswinning moeten tegengaan en DSM aanmoedigen om met chemische veevoerpoedertjes dat hinderlijke geboer van koeien te stoppen. Als we daarentegen inzetten op de lange termijn en de essentie van het klimaatprobleem, dan is het alle hens aan dek op CO2-beleid. Die concentratie niet verder laten stijgen is dan een dringende eerste stap.

Het bericht Het echte probleem van klimaatverandering is de traagheid ervan verscheen eerst op Vrij Nederland.

https://www.vn.nl/klimaattraagheid/

Samen energie stoppen in windmolens en zonneparken (PvdA Lochem)

De krant staat er vol mee. Klimaatakkoord, windmolens, energietransitie, “van het gas af”, RES, beleidskaders, zonneparken, verdrag van Parijs, etc, etc. Weet u het nog? Het lijkt “ver van ons bed”, maar  komt dichterbij.

Ook in Lochem worden plannen gemaakt voor een duurzame toekomst, dat is hard nodig, want de effecten van de opwarming van de aarde worden pijnlijk duidelijk door de bosbranden in Australië, maar ook voor alle skiliefhebbers die geen sneeuw meer op de piste hebben.

Daarom is het belangrijk om samen na te denken hoe we tot een energie transitie kunnen komen. Waar moeten in onze gemeente windmolens komen en zonneparken en waar gaat uw voorkeur naar uit? We realiseren ons dat deze maatregelen impact hebben op de omgeving waar u woont.

De gemeente gaat in gesprek met u. Met bijeenkomsten over windenergie en daarna ‘energiecafés’  in 7 kernen. Praat mee en geef uw mening! En natuurlijk hebben wij de wethouder gevraagd om ook naar de 8e kern  Epse te komen en het liefst nog een keer extra in Lochem, zodat je er zeker van kunt zijn dat je mee kunt praten.

Het bericht Samen energie stoppen in windmolens en zonneparken verscheen eerst op PvdA afdeling Lochem.

https://lochem.pvda.nl/nieuws/samen-energie-stoppen-in-windmolens-en-zonneparken/

2019 Q4 WOX kwartaalbericht: Angst voor natuurramp: woningen potentieel 200 miljard minder waard (Calcasa)

Door de toename van extreme weersomstandigheden neemt de aandacht voor natuurrampen toe. De angst voor een overstroming, aardbeving of natuurbrand kan meespelen bij de keuze van een woninglocatie. Calcasa onderzocht wat de potentiële waardevermindering is wanneer kopers en verkopers deze risico’s mee zouden wegen bij de aan- of verkoop van een woning. De totale waardevermindering van woningen gelegen in een risicogebied kan dan oplopen tot 200 miljard euro.

Download hier het volledige WOX kwartaalbericht (24 pagina's)

De angst voor een natuurramp kan een belangrijke afweging zijn in de keuze voor een woninglocatie, zowel vanwege mogelijke persoonlijke als materiële schade. Uit verschillende internationale onderzoeken blijkt dat deze angst een negatief effect kan hebben op woningprijzen (waaronder: Fuerst, Warren-Meyers Sea Level Rise and House Price Capitalisation, Georgia, 2019, en Kropp, The Influence of Flooding on the Value of Real Estate, Germany 2012). De geschatte effecten liggen tussen 2,5%-10% en zijn tijdsafhankelijk (bijvoorbeeld groot effect kort na een natuurramp).

In dit onderzoek ligt de focus op de potentiële waardevermindering van woningen, indien kopers en verkopers een dreiging van een natuurramp als reëel gaan beschouwen en gaan meewegen bij woningtransacties. Ter verduidelijking: het gaat hierbij dus niet om de potentiële woningschade indien een natuurramp daadwerkelijk plaatsvindt.

Op de kaart hieronder is te zien dat in Nederland 5,6 miljoen woningen een risico op overstroming lopen, 53 duizend woningen een risico op natuurbrand en 1,5 miljoen woningen een risico op aardbeving. Wanneer de markt deze risico’s zou gaan inprijzen, dan kan de totale waardevermindering van deze woningen oplopen tot 200 miljard euro.

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4FT1.jpg

Blauwe gebieden: risico op overstroming, Rode gebieden: risico op natuurbrand, Oranje gebieden: risico op aardbeving

73% van de Nederlandse woningwaarde ligt in gebieden met overstromingsrisico

Overstromingsrisico in Nederland is altijd een reëel risico geweest omdat Nederland zeer laag en deels onder zeeniveau is gelegen, omringd wordt door de Noordzee en doorkruist wordt door een aantal grote rivieren. Door het nemen van verregaande waterbeschermingsmaatregelen heeft Nederland het risico op overstromingen sterk verkleind. Het effect van de kans op overstromingen in Nederland wordt daardoor op dit moment als klein ingeschat, waardoor het effect op woningprijzen verwaarloosbaar is.

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4FT2A.jpg

risico op overstroming van hoofdwater

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4FT2B.jpg

risico op overstroming van lokaal water

In Nederland zijn verschillende soorten overstromingen gedefinieerd; deze zijn weergegeven in onderstaande illustratie. In deze analyse zijn alleen de overstromingen van het type A, B en C meegenomen. Met name overstromingen van type B en C kunnen grote impact hebben, vooral in de lager gelegen gebieden. De kleuren in bovenstaande kaarten geven naast het gebied, ook de maximale waterdiepte weer.

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4F3.png

Type A: overstromingen van onbeschermde gebieden langs hoofdwatersysteem, Type B: overstromingen van beschermde gebieden langs het hoofdwatersysteem, Type C: overstromingen van beschermde gebieden langs het regionale watersysteem, Type D: overstromingen van onbeschermde gebieden vanuit het regionale oppervlaktewatersysteem, Type E: overstromingen van gebieden door grondwatersystemen, Type F: overstroming door intense neerslag

Indien de klimaatveranderingen leiden tot lokale overstromingen of ‘bijna-overstromingen’, en daardoor in de woningmarkt het risico op overstromingen als reëler wordt ingeschat, dan betreft dit direct een groot deel van Nederland. In Nederland staan circa 7,8 miljoen woningen met een totale waarde van circa 2.380 miljard euro. Van deze woningen zijn 5,6 miljoen woningen gelegen in gebieden die kunnen overstromen met een totale waarde van 1.740 miljard euro. Uitgaande van de genoemde mogelijke waardedaling van 2,5%-10%, loopt het potentiële waarde-effect op van 44 tot 174 miljard euro.

Risico op overstroming

Het risico op overstroming is afhankelijk van de genomen beschermingsmaatregelen, zoals waterkeringen. In Nederland zijn hiervoor in de Waterwet (ondergrens)normen gedefinieerd. Op basis van deze normen zijn onderhoud- en verbeterwerkzaamheden gepland. Uitgaande van de geplande verbeteringen is een (gesommeerde) kans op overstromingen in 2050 berekend. Op basis van deze kansen kan nader worden bepaald hoe hoog het verwachte risico op overstromingen is voor woningen in Nederland.

Van de 5,6 miljoen woningen met overstromingsrisico, is de verwachting dat 3,3 miljoen woningen liggen in gebieden met een overstromingskans tussen 100-1.000 jaar of tussen 1.000-10.000 jaar. De waarde van deze woningen bedraagt 996 miljard euro, waardoor het mogelijke waardeverlies kan oplopen van 25 tot 100 miljard euro (2,5% tot 10%).

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4T1.png

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4F4.png

Kans op overstroming, Rood: 100 - 1.000 jaar, Oranje: 1.000 - 10.000 jaar, Geel: 10.000 - 100.000 jaar, Lichtgroen: 100.000 - 1mln jaar, Donkergroen: > 1 mln jaar Lichtblauw: geen overstromingsrisico

Ook andere natuurrampen vormen risico op waardedaling

Ook aardbevingen en natuurbranden vormen in Nederland een reëel risico. De linkerkaart toont de gebieden waar risico is op een aardbeving. De rechterkaart geeft de gebieden weer waar risico is op een natuurbrand.

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4FT5A.jpg

Risico op aardbeving

http://nederland20.duckdns.org/Media/Default/img/kb/2019K4FT5B.jpg

Risico op natuurbrand

Aardbevingen komen voor in het noord- en zuidoosten van Nederland. In het noordoosten is sprake van geïnduceerde aardbevingen (veroorzaakt door gaswinning), in het zuiden zijn ze van tektonische aard (als gevolg vervorming van de aardlagen). Op de risicokaart worden aardbevingen onderverdeeld in drie categoriën. In dit onderzoek wordt echter geen onderscheid gemaakt en wordt naar het gebied als geheel gekeken met mogelijk risico op aardbevingen.

In deze aardbevingsgebieden staan 1,5 miljoen woningen met een totale waarde van 429 miljard euro. Uitgaande van de mogelijke waardedaling van 2,5%-10%, bedraagt het potentiële waardeverlies 11 tot 43 miljard euro.

Een ander risico vormen natuurbranden. In Nederland gaat het vooral om bos- en heidebranden. In het onderzoek zijn de gebieden opgenomen waar kans is op grote natuurbranden. Deze kunnen ontstaan door menselijke onvoorzichtigheid of door natuurinvloeden zoals blikseminslag. Door het noordwaarts opschuiven van de klimaatzones worden natuurgebieden vaker blootgesteld aan droogte en hitte.

In de gebieden met kans op grote natuurbranden staan 53 duizend woningen met een totale waarde van 22 miljard euro. Uitgaande van de genoemde mogelijke waardedaling van 2,5%-10%, kan het waardeverlies oplopen van 0,6 tot 2,2 miljard euro.

Calcasa in het nieuws

AD: Huis minder waard door angst voor overstromingen
Am:web: Angst voor natuurrampen: Nederlandse huizen tot € 200 miljard minder waard
Dagblad van het Noorden: Wie kan er nog een huis kopen?
InFinance: Angst voor natuurramp: woningen potentieel 200 miljard minder waard
PropertyNL: Angst voor natuurramp: woningen € 200 mrd minder waard

Bron: Calcasa

https://www.calcasa.nl:443/nieuws/angst-voor-natuurramp-woningen-potentieel-200-miljard-minder-waard