Strandt Schiphol in zee opnieuw? (Kennislink)

Van minister Cora van Nieuwenhuizen mag Schiphol in de toekomst groeien, maar de luchthaven barst nu al uit zijn voegen. Op de Noordzee is er in theorie meer ruimte voor groei, maar ook in praktijk? Is Schiphol in zee een hardnekkige toekomstdroom, of echt een haalbaar en verstandig plan?

Deze week steggelde de politiek weer over Schiphol. Mag de luchthaven groeien of niet, was de vraag. Kort daarvoor presenteerde de minister een rapport waarin experts de kosten en baten van de verplaatsing van de luchthaven naar een eiland in zee berekenen. In theorie kan de luchthaven in zee verder groeien dan op land.

Of dat een reëel plan is, staat al sinds de jaren 90 ter discussie. Weinig ideeën zijn zo vaak onderzocht als de verplaatsing van Schiphol naar de Noordzee. Een plan van welhaast megalomane proporties, dat wellicht past in een toekomstscenario met een groeiende luchthaven. Maar kunnen we zo’n eiland überhaupt bouwen, en welke impact heeft dat op de natuur?

Bouwen op zee heeft de afgelopen decennia een vlucht genomen, zoals hier in Dubai. Heeft Schiphol in zee daarom meer kans van slagen?

Verkennend onderzoek

Een luchthaven in zee klinkt als muziek in de oren van de directe omwonenden van Schiphol. Maar ook van de Nederlandse bedrijven die het mogen bouwen. Het debat over de vraag of Schiphol op zee een goed idee is laaide het afgelopen jaar op door Tweede Kamerleden Jan Paternotte (D66) en Corrie van Brenk (50PLUS). Zij kregen in mei steun voor een motie waarin ze minister van Infrastructuur en Waterstaat Cora van Nieuwenhuizen (VVD) vragen om een verkennend onderzoek.

Experts op het gebied van bouwen op zee, transport en ruimtelijke ordening staken de afgelopen maanden de hoofden bijeen. Ze schatten dat het ‘opspuiten’ van een luchthaven in zee gerealiseerd kan worden voor 33 tot 46 miljard euro. Je hebt dan een kunstmatig eiland met daarop vijf start- en landingsbanen, dat via een brug en/of tunnel verbonden is met het land. Passagiers checken nog wel in op de huidige locatie van Schiphol.

Sowieso zijn de groeimogelijkheden voor de luchtvaart op zee groter. Wil de minister – die deze week nog zei dat ze Schiphol wil laten groeien – daarom misschien naar zee? Als de luchthaven niet kan groeien dan ‘mis je de boot’ ten opzichte van andere grote Europese vliegvelden, zegt Van Nieuwenhuizen. Schiphol groeit, of het nu op het land is of op zee.

Hoewel ze het onderzoek naar de verplaatsing van de luchthaven bestelde, verbindt Van Nieuwenhuizen er op dit moment geen conclusies aan. Áls we het willen dan is het er sowieso niet voor 2050, aldus het rapport, en daarmee lijkt de luchthaven in zee momenteel meer op een verre toekomstdroom dan op een concreet plan.

Groeien of stilstaan

In de analyse van het vliegveldeiland zitten verschillende scenario’s wat betreft de ontwikkeling van de luchtvaart. Er is een scenario waarin het aantal vluchten wordt gehandhaafd op 500.000. Schiphol haalt dat maximaal aantal vluchten nu al, wat neerkomt op ruim 80 miljoen passagiers en twee miljoen ton vracht per jaar. De minister liet weten niet te willen vasthouden aan deze limiet. Een scenario met ‘lage groei’ voor de luchtvaart gaat tegen 2050 uit van ruim 700.000 vluchten per jaar. Een vliegveld op de Noordzee kan in het geval van ‘hoge groei’ in theorie zelfs doorgroeien naar meer dan een miljoen vluchten per jaar. Iets wat op de huidige locatie niet kan.

Technisch haalbaar

Afgezien van óf het een goed plan is of niet, waar hebben we het over? Schiphol in zee zou volgens het rapport passen op een vierkant van pakweg vijf bij zes kilometer, dat zo’n tien à vijftien kilometer voor de kust ter hoogte van Zandvoort ligt. Daar heeft de Noordzee een diepte van nog geen twintig meter. Vanaf die bodem kan een eiland worden opgespoten dat zo’n 7,5 meter boven de zeespiegel uitsteekt, waarmee het voorlopig bestand is tegen een eventuele zeespiegelstijging. Andere bouwmethodes bestaan (denk aan bouwen op palen of een drijvend eiland) maar zijn duurder dan het opspuiten van land, een beproefde methode voor het creëren van bijvoorbeeld de Tweede Maasvlakte.

Chubu International Airport bij de Japanse stad Nagoya. Het werd op een kunstmatig eiland van ruwweg vier bij twee kilometer gebouwd.

Goed, een eiland met vijf start- en landingsbanen kun je bouwen. Als je die – in tegenstelling tot het huidige banenstelsel van Schiphol – parallel naast elkaar legt dan is de geluidsoverlast op het vaste land het laagst, zegt Bert van Wee, professor Transportbeleid van de Technische Universiteit Delft die ook bij het onderzoek betrokken was. “Het risico dat je dan neemt is dat er helemaal niet meer gevlogen kan worden bij een sterke zijwind. Een noordwester storm legt zo’n vliegveld volledig plat.” Dat lijkt een behoorlijk nadeel. In de begeleidende brief aan de Tweede Kamer zegt Van Nieuwenhuizen echter met parallelle banen de impact op de leefomgeving makkelijker te kunnen inperken, wat haar voorkeur heeft.

Belangrijk is in ieder geval dat de luchthaven in zijn geheel naar de Noordzee gaat, of helemaal niet. Schiphol in zee is dus in geen geval een uitbreiding van de huidige locatie. “Wanneer je dat doet dan vallen de kosten en baten erg negatief uit”, zegt Van Wee. “Geluidsoverlast van vliegtuigen is ‘niet lineair’, wat betekent dat je nog steeds veel geluidsoverlast hebt, zelfs wanneer je het aantal vliegtuigen halveert. Benader je dat economisch dan moet je concluderen dat de huizen rondom het huidige Schiphol nauwelijks in waarde stijgen en er bovendien geen potentiële bouwgrond vrijkomt.”

Druk op zee

Schiphol in zee heeft ruimte nodig. Of we er nu jaarlijks tachtig miljoen passagiers heen sturen of niet, het ís al druk op de Noordzee. Er wordt vaart gemaakt met de aanleg van grote windmolenparken op zee die onmisbaar zijn voor de klimaatdoelstellingen van Nederland. Met die aanleg worden grote stukken zee ongeschikt voor bevissing en scheepvaart, die naar andere plekken uitwijken. Tussen al die bedrijvigheid moet Schiphol nog een plek veroveren. Zelfs de voorkeursplek uit het rapport heeft al een negatieve invloed op het functioneren van Windpark Hollandse Kust Zuid. Dat zou mogelijk zelfs verplaatst moeten worden.

Het vervoer van passagiers en bagage naar het eiland gaat per spoor. Het rapport beschrijft een tunnelverbinding voor passagiers en goederen. Vanaf de huidige luchthaven is de verbinding ruim dertig kilometer lang. Passagiers leggen dat in maximaal vijftien minuten af. Een tunnel is duurder dan een brug, maar spaart het kwetsbare duingebied. Wel zou het boren van een tunnel een risico kunnen vormen voor de waterkwaliteit in de duinen of voor de kustveiligheid.

Een kaart waarop de mogelijke locatie van Schiphol op een eiland in de Noordzee is weergegeven. De luchthaven maakt gebruik van vijf parallelle start- en landingsbanen en is via een 33 kilometer lang treintraject verbonden met de huidige locatie van Schiphol. De luchthaven in zee ligt praktisch tegen een kavel aan waar momenteel een windpark wordt ontwikkeld.

Grip op de kosten

Tweede Maasvlakte in april 2013.
Havenbedrijf Rotterdam N.V., Projectorganisatie Maasvlakte 2

http://nederland20.duckdns.org/placeholders/medium.png

Havenbedrijf Rotterdam N.V., Projectorganisatie Maasvlakte 2

Als je zak met geld groot genoeg is, dan is het technisch gezien mogelijk om Schiphol in zee te bouwen. Maar is het prijskaartje vooraf ook gelijk aan het bedrag dat naderhand onder de streep staat? Grote en complexe infrastructurele projecten hebben er een handje van om wat betreft kosten uit de hand te lopen. Kijk naar de Noord/Zuidlijn in Amsterdam (van ruim een miljard naar 3,1 miljard euro) en de Betuwelijn (van ruim een miljard naar 4,7 miljard euro).

Toch is er geen garantie op kostenoverschrijdingen zegt Van Wee. “Uit onderzoek blijkt dat van de grote infrastructurele projecten in Nederland tussen 1980 en 2010 ongeveer 55 procent over het budget ging. Gemiddeld over alle projecten gingen de projecten daar 16 procent overheen.” Natuurlijk is dat fors, maar Van Wee wijst erop dat de grote flops veel meer media-aandacht krijgen, terwijl bijvoorbeeld de aanleg van de Tweede Maasvlakte onder het oorspronkelijke budget van ruwweg drie miljard euro bleef.

Ecologische impact

Een vliegveldeiland in zee is technisch haalbaar, maar wat is de impact op de natuur in dat gebied? Binnen onderzoeksprogramma Flyland, uitgevoerd tussen 2000 en 2003, is een begin gemaakt met het in kaart brengen van de effecten voor soorten die in of bij zee leven. De nadruk lag daarbij op diersoorten die redelijk hoog in de voedselketen staan, zoals zeezoogdieren en vogels.

“Destijds was het idee om een eiland aan te leggen in de zuidelijke Noordzee”, vertelt ecoloog Godfried van Moorsel. “Dat is een redelijk homogeen gebied, waarvan in grote lijnen ook veel bekend is over de ecologie.” Van Moorsel deed binnen Flyland onderzoek naar de effecten van een vliegveldeiland op het leven in zee.

Een eerste effect waar dieren, planten en andere organismen mee te maken krijgen, is een verkleining van hun leefgebied. Door de aanleg van een vliegveldeiland verdwijnt een deel van de Noordzee. Het eiland kan letterlijk een blokkade vormen, bijvoorbeeld voor de bruinvis. “Bruinvissen zouden om het eiland heen kunnen zwemmen. Maar afhankelijk van hoe het water stroomt, zal dat niet altijd lukken. Bovendien kost omzwemmen extra energie”, legt Van Moorsel uit.

Een tweede punt van zorg is geluidshinder en dan vooral geluidshinder boven water. “Met onderwatergeluid zal het wel meevallen”, stelt Van Moorsel. “Het vliegveldeiland loopt waarschijnlijk schuin af. Geluid komt dan eerst terecht in relatief ondiep water en wordt daardoor snel uitgedoofd.” Hoe groot het effect van geluidshinder boven water zal zijn, is nog lastig te voorspellen. Er is nu ook al vliegverkeer dat vlak over de Noordzee gaat. Het gaat dan bijvoorbeeld om helikopters die onderweg zijn naar windparken of kleine vliegtuigjes die vogeltellingen verrichten. “Dat heeft nauwelijks effect, maar passagiersvliegtuigen zijn natuurlijk wel wat anders. Het is nog niet duidelijk bij welke grens van geluid dieren vluchten en of dit verschilt tussen soorten. We weten bijvoorbeeld niet of de zeehond gevoeliger is voor geluid dan de bruinvis”, aldus Van Moorsel.

Zijn zeehonden gevoeliger voor geluid boven water dan bijvoorbeeld bruinvissen? Daarover is nog weinig bekend.

Positieve effecten

Een derde effect, wat met name van belang is voor zeezoogdieren, is de beschikbaarheid van voedsel. Het leefgebied wordt kleiner en dus neemt de beschikbaarheid van voedsel navenant af. Alles wat op het vliegveldoppervlak leefde, zoals plankton en ongewervelde dieren, verdwijnt. Van Moorsel: “Daarmee verdwijnt een stuk van de primaire productie (voedingsstoffen gemaakt door producenten die aan het begin van de voedselketen staan, red.). Dat heeft gevolgen voor soorten die hoger in de voedselketen staan.” Het verlies van dat deel van de Noordzee valt niet elders te compenseren.

Toch benadrukt de ecoloog dat een vliegveldeiland op zee ook positieve effecten kan hebben. “Als rond het eiland dijken worden gebouwd van een harde ondergrond kunnen daar weer nieuwe soorten op groeien. Bijvoorbeeld zacht koraal. En met het verplaatsen van Schiphol naar zee krijgt de natuur op het land mogelijk wat respijt.”

Trekvogels

Vogels vormen een groep om extra rekening mee te houden tijdens het ontwerp van een vliegveldeiland. Niet alleen leven er veel vogels bij zee, die vogels maken ook nog eens gebruik van hetzelfde luchtruim als waar de vliegtuigen moeten vliegen. Dat kan leiden tot botsingen, met desastreuze gevolgen voor het vliegverkeer.

Gerard van Es, onderzoeker bij het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), maakte binnen Flyland een risicovergelijking tussen Schiphol op de huidige plek en Schiphol op zee. “Een vliegveldeiland op zee is aantrekkelijk voor zeevogels zoals meeuwen”, vertelt hij. “Die heb je op de huidige locatie ook en dat is redelijk onder controle te houden met beheersmaatregelen. Je kunt bijvoorbeeld de locatie onaantrekkelijk maken voor meeuwen om te broeden en zorgen dat er geen afval blijft slingeren. Wat de locatie op zee uniek maakt, is de komst van trekvogels die het eiland kunnen zien als mooie rustplaats. Op land heb je veel minder last van trekvogels.”

Zeemeeuwen vind je op de huidige locatie van Schiphol ook al. Daar zijn ze met beheersmaatregelen aardig onder controle te houden.

Eindeloos rondjes vliegen

Jaarlijks trekken er, naar schatting, vijftig miljoen vogels (honderdtwintig verschillende soorten) over de Noordzee. Aangezien een hoge vogeldichtheid een groot risico vormt voor botsingen tussen vogels en vliegtuigen, zou je verwachten dat Schiphol op zee ongunstiger is dan Schiphol op de huidige locatie. Volgens Van Es is die conclusie niet te trekken omdat er binnen Flyland nooit verdieping is geweest op dit punt. “We weten niet hoe trekvogels op een vliegveldeiland zouden reageren”, stelt hij.

Uit onderzoek is gebleken dat trekvogels soms eindeloos rondjes blijven vliegen om een boorplatform. Of een vliegveldeiland ook zorgt voor verstoring van trekvogels is nog niet duidelijk.

In 2009 en 2010 is wel onderzoek gedaan naar hoe trekvogels reageren op booreilanden. Iets meer dan de helft van de trekvogelsoorten wordt aangetrokken door de verlichting van een boorplatform. Sommige vogels raken daardoor de weg kwijt. Er zijn waarnemingen gedaan waarbij vogels eindeloos rondjes bleven vliegen om een booreiland. Dat kost veel energie, waardoor de vogels vertraging oplopen of sterven door uitputting of doordat ze ten prooi vallen aan roofdieren. In het worstcasescenario lopen soorten als pijlstaart, veldleeuwerik en vink een extra sterfte van twintig procent op door verstoring van booreilanden.

Doorslaggevende factor

Groene verlichting maakt een booreiland minder aantrekkelijk voor trekvogels. Op vliegvelden wordt groen licht gebruikt om start- en landingsbanen te markeren. Wellicht is een vliegveldeiland daardoor niet zo aantrekkelijk voor vogels. Maar, zo stelt Van Es, het blijft een punt van zorg, dat ook moeilijk te beheersen is.

Zowel Van Es als Van Moorsel noemen de locatie van het vliegveldeiland als doorslaggevende factor. Je wilt een vliegveld niet op een hotspot hebben, waar veel vogels vliegen of veel soorten naar voedsel zoeken. Van Moorsel merkt daarbij op dat de beschikbare ruimte steeds beperkter wordt. Zijn adviesbureau Ecosub heeft regelmatig te maken met onderzoek voor bouwplannen op de Noordzee. Bijvoorbeeld voor windmolenparken, zandwinning, booreilanden, scheepvaartroutes of nieuwe natuurgebieden. “Voordat je het weet, zit je in Engeland.”

Klimaat

Schiphol in zee zou een oplossing zijn voor de overlast voor de omwonenden van het huidige vliegveld, en de luchthaven kan sterker groeien op zee. Maar de impact op de natuur is groot en investeringen zijn astronomisch, met een reële kans op overschrijdingen. Het debat is daarmee nog niet beslecht.

Een ding is er nu anders dan tijdens de eerdere onderzoeken naar een zeeluchthaven, in de jaren 90. “Het klimaatdebat is veel urgenter dan toen”, zegt de transportprofessor Van Wee. “Als we de luchtvaart maar laten doorgroeien dan gaat dat uiteindelijk botsen met de doelstellingen om de uitstoot van CO2 te reduceren. De Europese luchtvaart gaat in dit groeitempo tegen 2050 in zijn eentje de totale voorgenomen maximale uitstoot van het continent produceren, inclusief transport, industrie, huishoudens en landbouw.”

Wat de politiek nu wil is onduidelijk. De minister lijkt de eventuele verplaatsing van de luchthaven niet heel hoog op haar agenda te hebben staan. Sommigen beschuldigen de minister zelfs van ‘vertragingstactieken’, door het plan een beetje te onderzoeken maar niet grondig. Een uitgebreider onderzoek vindt Van Wee ook een goed idee: “Met dit onderzoek kan de minister voor zowel meer vervolgonderzoek pleiten als zeggen dat we het eigenlijk niet moeten willen. Het debat blijft doorgaan. Ik zou zeggen, onderzoek Schiphol in zee echt een keer goed, en zet er dan een punt achter.”

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/strandt-schiphol-in-zee-opnieuw/

Modernisering Omgevingsveiligheid / Van ‘technisch complex’ naar ‘bestuurlijk begrijpelijk’ (Gevaarlijke Lading)

Beleidsmedewerker MOV Aniek Ahlers gaat in gesprek met Peter Torbijn, directeur Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en ze stelt hem vragen die in het veld leven over de modernisering van het beleid voor omgevingsveiligheid.

Aniek Ahlers


http://nederland20.duckdns.org/sites/default/files/afbeeldingen/webltr_p018_ltr-gvld-01-2019_page4_image1.jpg

(Bron: Aniek Ahlers)


Nog een krappe twee jaar en dan treedt de Omgevingswet in werking. Daarmee is ook de beleidsvernieuwing ‘modernisering Omgevingsveiligheid’ een feit. Aandachtsgebieden, voorschriftengebieden, het evenwichtig toedelen van functies aan locaties, zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en locaties: de Omgevingswet en het programma Modernisering Omgevingsveiligheid (MOV) voegen heel wat toe aan uw woordenschat. Zijn deze woorden echt nodig? En dragen ze bij aan het motto van de Omgevingswet ‘Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’? Wie kan dat beter vertellen dan de directeur Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Peter Torbijn?

Kans en effect

Aniek: “Ik wil graag beginnen met een basale vraag: moeten we ons zorgen maken over gevaarlijke stoffen?”

Peter: “Alles wat we met gevaarlijke stoffen doen brengt risico’s met zich mee. Dat is thuis zo, maar vanuit IenW richten we ons op de risico’s van het omgaan met gevaarlijke stoffen in bedrijven, buisleidingen en transport. Die risico’s hebben twee componenten: de kans en het effect. Om de kans op een incident te beheersen is het systeem van vergunningverlening, toezicht en handhaving ingericht. Er zijn allerlei regels over hoe met gevaarlijke stoffen omgegaan moet worden, onder welke voorwaarden ze vervoerd mogen worden en dergelijke. Dat systeem werkt best goed. Er zijn weinig incidenten en er vallen nagenoeg geen dodelijke slachtoffers.”

“Waarom dan toch een heel programma ‘Modernisering Omgevingsveiligheid’?”

“Zoals ik al zei, de beheersing van risico’s aan de bron gaat goed. Tegelijkertijd zien we ook dingen waar we minder enthousiast over zijn: ik noem de bouw van een hotel vlak langs een spoorlijn waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden, of een gebouw met een prachtige glazen pui, maar dan net naast een lpg-tankstation. Niet verboden, maar of het verstandig is vraag ik me af. Als we over dat soort gevallen met de veiligheidsregio spreken, geven ze aan dat dat dat volgens hen komt omdat de veiligheid in die gevallen vrij laat in het ontwerpproces werd meegenomen. Als de plannen al bijna klaar waren kwam veiligheid pas om de hoek kijken. En dan viel er niet veel meer aan te passen. Dus was de conclusie: veiligheid moet vroeg in het ontwerpproces. Er moet in de bestuurlijke afweging ook aandacht zijn voor mogelijke effecten in de omgeving.”

Ingewikkeld

“Maar hoe dan?”

“In de Omgevingswet wordt externe veiligheid expliciet vroeg in de bestuurlijke afweging betrokken. Naast de acceptatie van de risico’s van de activiteit wordt in het omliggende gebied ook aandacht gevraagd voor de mogelijke effecten die bij een kleine kans op een groot incident met gevaarlijke stoffen kunnen optreden: brand, explosie of het ontsnappen van giftige stoffen. Dat is een taal die de bestuurder en burger begrijpt. In de huidige regelgeving is externe veiligheid voor de bestuurder en burger ingewikkeld opgeschreven. Termen als een FN-curve, een PR tien min zes curve en een oriëntatiewaarde betekenen voor de gemiddelde bestuurder en burgers niets zonder uitleg van een specialistisch expert. Dan komt een bestuurder vaak niet verder dan de vraag: “Is het verboden?”. Terwijl de vraag die je als bestuurder zou moeten stellen is: “Ken ik alle voors en tegens om tot een evenwichtig besluit te komen?”

“En zal dat ook tot andere besluiten leiden?”

“De Omgevingswet schrijft een transparante en integrale belangenafweging voor. Dat vraagt meer van bestuurders om hun beslissingen te motiveren, naar burgers en naar bedrijven. Maar dat geldt niet alleen voor externe veiligheid. Ik denk wel dat het zal leiden tot een andere ruimtelijke ordening. Ik zal een voorbeeld noemen. Er ligt een plan een nieuw te bouwen gemeentehuis. Het perceel dat beschikbaar is, ligt langs een drukke rijksweg, een zogenaamde basisnetroute waar veel gevaarlijke stoffen over vervoerd worden. Het is niet verboden daar een gemeentehuis te bouwen, maar het is wel verstandig bij het ontwerp goed na te denken over de veiligheid. Door de ingang niet aan de kant van de rijksweg te bouwen, maar aan juist de andere kant en ervoor te zorgen dat aan de kant van de weg geen grote raampartijen komen, is het gebouw een stuk veiliger. Kost niks extra. Hetzelfde geldt voor vluchtwegen: we hebben situaties gezien waarbij een nooduitgang zo’n beetje op een snelweg uit kwam. Niet handig. Ik geloof niet dat dat kwade opzet is, maar de architect heeft de omgeving onvoldoende in de gaten gehouden bij het ontwerp. Daar moet je als opdrachtgever – dat kan de bestuurder zijn – scherp op zijn. Dat vraagt een andere aanvliegroute, met meer oog voor de omgeving.”

Lokale risico’s

“Ah, vandaar ‘Omgevingsveiligheid’ als nieuwe naam. Er is vaak verwarring over die term. Wat wordt er wel en niet onder verstaan? En waarom is er geen definitie opgenomen in de Omgevingswet of het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL)? Is er bewust voor gekozen in de wet- en regelgeving het begrip ‘Externe Veiligheid’ te handhaven?”

“Het begrip ‘omgevingsveiligheid’ kent inderdaad geen juridische afbakening. Dat is een bewuste keuze. De veiligheidsregio zal er wat anders onder verstaan dan een omgevingsdienst, een gemeente of een waterschap. Afhankelijk van de context waarin het begrip wordt gehanteerd, kunnen zaken wel of niet meegenomen worden. In elke regio zijn die gevaren anders: op de Veluwe is het verstandig aandacht te besteden aan bosbranden, terwijl in Zeeland waterveiligheid zeker niet vergeten zal worden. Bosbranden spelen daar weer wat minder. Doordat er geen juridische afbakening is, is die vrijheid er. Maar het gaat bij omgevingsveiligheid wel altijd om een evenwichtige afweging van mogelijke gevaren in relatie tot de nieuwe ontwikkelingen in de omgeving en omgekeerd.”

“Goed dat je dat zo toelicht. Ook zijn er veel vragen over aandachtsgebieden. Kun je daar wat over vertellen? Wat is het idee achter de aandachtsgebieden?”

“Het idee is eigenlijk heel simpel: veiligheid impliceert voldoende afstand houden en bij geringe afstand goed nadenken over het handelingsperspectief. Dat geldt in het verkeer, maar ook in de ruimtelijke ordening. Kijk in de aandachtsgebieden naar de mogelijkheden om afstand te houden, om het aantal mensen in de directe omgeving van de risicobron te beperken. En omdat je ook de aard van het aandachtsgebied kent, kan je ook specifieke maatregelen overwegen om mensen in dit gebied te beschermen tegen een grote brand, explosie of vrijkomen van giftige stoffen. Ik ben ervan overtuigd dat er winst te behalen is door aan te sluiten bij de wereld van de ruimtelijke planvormers, stedenbouwkundigen en architecten: de wereld van omgevingsplankaarten. Zij kunnen allemaal prima uit de voeten met markeringen op een plankaart waar nadere voorwaarden gelden, of waar dingen gewoonweg verboden zijn. Door het ‘oude’ groepsrisico zo om te bouwen dat het op plankaarten gezet kan worden, zullen ze zich bewust worden van de gevaren in de omgeving en daar bij de ontwerpkeuzes rekening mee gaan houden. Dat is het idee.”

“Is het geen illusie dat je in Nederland alles en iedereen kan beschermen door voldoende afstand te houden?”

“Elke activiteit die we ondernemen brengt risico’s met zich mee. Mensen en gebouwen hoeven niet weg te blijven in de aandachtsgebieden. Maar we willen wel dat bestuurders en mensen bewust zijn van de gevaren die er in dat gebied spelen en daar mogelijk op anticiperen. Dan krijgen ze ook een beter handelingsperspectief: als je weet wat je bij brand moet doen, wordt de kans dat je een brand overleeft, groter. Bedrijven, scholen en kantoren hebben ontruimingsplannen, vluchtroutes en dergelijke. Het zou mooi zijn als mensen thuis een antwoord hebben op de vraag: “wat moet ik doen bij een grote brand met gevaarlijke stoffen? Moet ik dan vluchten of kan ik beter ramen en deuren sluiten?”

http://nederland20.duckdns.org/sites/default/files/afbeeldingen/webltr_p018_ltr-gvld-01-2019_page4_image4.jpg


Gebouwen kunnen voldoende bescherming bieden (bron: Aniek Ahlers)

Schrikken

“Denk je niet dat mensen enorm schrikken als ze op de kaart kijken en ineens zien dat hun huis in een brandaandachtsgebied of brandvoorschriftengebied ligt?”

“Ik denk dat dat reuze meevalt. Het begrip brandvoorschriftengebied is onder de naam ‘plasbrandaandachtsgebied’ al ingeburgerd bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De feitelijke situatie verandert ook niet. Mensen weten vaak echt wel dat ze in de buurt van een spoorlijn, snelweg of fabriek wonen. Misschien werken ze er wel. De gevaren worden wel inzichtelijker. Dit vraagt om een goede, zorgvuldige risicocommunicatie, waarbij aandacht is voor het bewustzijn van de omwonenden en hun handelingsperspectief. In de praktijk zijn hier goede voorbeelden van.”

“Wat ik hier moeilijk aan vind is de aanname dat je als burger de afweging kunt maken of je wel of niet in een aandachtsgebied wilt gaan wonen. Met de huidige krapte op de woningmarkt is het al heel mooi als je een huis kunt vinden. Gemeenten hebben een enorme woningbouwopgave en weinig vrije percelen. Is er wel sprake van een echte afweging?”

“Dat dilemma zie ik ook. We leven in een dichtbevolkt land. Daar kan niet alles, dus moeten we goed afwegen. Om bestuurders te helpen bij de integrale afweging over nieuwe woningbouwprogramma’s of de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid gaan we samen met bevoegde gezagen en bedrijfsleven een stappenplan ontwikkelen waarin aangegeven wordt hoe je tot een zorgvuldige afweging zou kunnen komen. In het stappenplan komen dan bijvoorbeeld algemene uitgangspunten voor maatregelen binnen het aandachtsgebied te staan. Die maatregelen zelf zijn nu al in het RIVM-handboek Omgevingsveiligheid (zie kader) te vinden. We noemen dat daar de ‘gereedschapskist’.”

Aandachtsgebieden

“Een van de kritiekpunten is dat met de aandachtsgebieden het kans-element uit het groepsrisico verdwijnt. Hoe zie jij dat?”

“Ik snap die opmerking wel. In de huidige situatie kunnen we - met behulp van experts - een dubbel logaritmische curve, waarin kansen en dodelijke slachtoffers tegen elkaar zijn afgezet, betrekken bij de sectorale beoordeling van de risico’s. Daar zit de crux: met behulp van de experts. In de omgevingswet gaat het om een integrale bestuurlijke afweging, waarbij de informatie begrijpelijk moet zijn voor bestuurders en burgers. Bevoegd gezag en burgers zullen bij de afweging nu de contouren van het plaatsgebonden risico meenemen. Bij een lager risico zal bevoegd gezag eerder volstaan met minder maatregelen uit de ‘gereedschapskist’, zoals goede risicocommunicatie. Bij een hoger risico zal bevoegd gezag eerder geneigd zijn verdergaande maatregelen voor te schrijven, zoals grenzen aan de bevolkingsdichtheid of het aanleggen van extra vluchtwegen en schuilplaatsen.”

http://nederland20.duckdns.org/sites/default/files/afbeeldingen/webltr_p018_ltr-gvld-01-2019_page4_image5.jpg


Handelingsperspectief in de meterkast (bron: Aniek Ahlers)

“Nog een vraag over de nieuwe categorie ‘zeer kwetsbare gebouwen’. Waarom is die toegevoegd?”

“In veel gemeentelijke externe veiligheidsvisies is deze categorie al opgenomen. Soms wordt deze categorie ‘bijzonder kwetsbare objecten’ genoemd, dan weer ‘extra kwetsbare objecten’. Dat idee hebben we overgenomen en in het BKL opgenomen. Het gaat dan om gebouwen voor groepen mensen die extra bescherming nodig hebben, omdat zij zichzelf bij een incident niet snel genoeg in veiligheid kunnen brengen. Denk aan ziekenhuizen of een lagere school. Als ontruimen of vluchten aan de orde is, is hier meer tijd mee gemoeid dan bij een doorsnee woning of kantoor. Dan zijn er ook nog de mensen waarvan we liever niet willen dat ze vluchten, zoals bijvoorbeeld gevangenen.

Bij realisatie van zeer kwetsbare gebouwen is er extra aanleiding om te bezien of zij buiten het aandachtsgebied kunnen worden gerealiseerd. Wordt daar toch niet voor gekozen, dan moeten deze gebouwen binnen het aandachtsgebied extra bescherming krijgen tegen brand of explosie. Dat kan met aanvullende bouwvoorschriften of daaraan gelijkwaardige maatregelen, het zogenoemde voorschriftengebied.”

Aniek Ahlers is beleidsmedewerker MOV bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Meer informatie

Handboek Omgevingsveiligheid: https://omgevingsveiligheid.rivm.nl/handboek-omgevingsveiligheid of bit.ly/2D2moDI

Vragen of aanmelden voor nieuwsbrief Omgevingsveiligheid? Mail naar: omgevingsveiligheid@minienm.nl

Auteur(s)
https://www.gevaarlijkelading.nl/artikel/modernisering-omgevingsveiligheid-van-%E2%80%98technisch-complex%E2%80%99-naar-%E2%80%98bestuurlijk-begrijpelijk%E2%80%99